6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
De Vliedberg exploiteert een Orthopedagogisch en Didactisch Leercentrum waarin diverse scholen uit Zeeland participeren. [appellante] heeft onder andere in de periode 2012 tot 2018 als administratief medewerkster werkzaamheden verricht in dienst danwel ten behoeve van de Vliedberg. Zij boekte in haar functie de facturen en bankmutaties in de administratie, ze verzorgde de betalingen en ze beschikte over de bankpassen van de Vliedberg.
Bij het voorbereiden van de jaarrekening 2017 is geconstateerd dat er in 2017 en 2018 gelden waren onttrokken aan het vermogen van de Vliedberg. In dat kader hebben de ingehuurde financieel medewerkers, de [financieel medewerker 1] en [financieel medewerker 2] , op 1 november 2018 een gesprek met [appellante] gevoerd. Voornoemde heren hebben in een samenvatting van het gesprek het volgende geschreven:
“(…) 1. Bij de aanvang van het gesprek hebben wij haar het doel van het gesprek uitgelegd.
2. [appellante] heeft na het aanhoren van onze toelichting op onze bevindingen en na lezen van de bevindingen direct erkend en spijt betuigd dat zij de opnames en de onrechtmatige (pin)betalingen heeft gedaan. Wij hebben haar op geen enkele wijze onder druk gezet.
3. Onze vraag of zij ook in 2016 of eerdere jaren onrechtmatige kasopnames en/of betalingen heeft verricht, heeft zij ontkennend geantwoord;
4. Zij heeft verklaard dat zij niet heeft samengewerkt met een of meer oud-collega’s;
6. [appellante] wilde de reden slechts globaal toelichten: financiële problemen die ook hebben geleid tot de recente verkoop van het huis. Haar gezin woont op dit moment in een vakantiewoning;
7. [appellante] heeft toegezegd het over 2017 en 2018 door ons berekende bedrag (ca € 50.000,00) direct terug te betalen. Zij heeft dit gedaan (zie de bijlage). Door de verkoop van het huis was volgens haar per direct terug betalen mogelijk;
8. Wij hebben [appellante] aangegeven dat de terugbetaling van het bedrag over 2017 en 2018 een positief signaal is naar het bestuur, maar dat het aan het bestuur zelf is om eventuele vervolgstappen te ondernemen. (…) ‘Immuniteit’ is op geen enkel moment door ons toegezegd. (…)”.
[appellante] heeft op 1 november 2018 een bedrag van € 49.946,99 aan de Vliedberg betaald.
Op verzoek van de Vliedberg heeft [Persoon A] (hierna te noemen: “ [Persoon A] ”) een onderzoek verricht naar onregelmatigheden in de financiën en financiële administratie van de Vliedberg over de jaren 2012 tot en met 2016. [Persoon A] is werkzaam bij [x] accountants & belastingadviseurs en is geregistreerd in het Landelijk Register van Gerechtelijk Deskundigen (LRGD). Hij rapporteert zijn opdracht te hebben uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen NBA (Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants), handreiking 1112 Persoonsgerichte onderzoeken en de richtlijnen LRGD.
In zijn rapport d.d. 26 juni 2019 (hierna te noemen: ‘het rapport’) heeft [Persoon A] onder punt 8 ‘Samenvatting uitkomsten onderzoek’ het volgende vermeld:
“Geconstateerde onregelmatigheden zoals vastgelegd in bijlage IA en IB:
Boekjaar 2013 specificatie in bijlage IA, samenvatting op blz. 10 30.289,76
Boekjaar 2014 specificatie in bijlage 1B, samenvatting op blz. 19 53.165,26
Boekjaar 2015 specificatie in bijlage 1B, samenvatting op blz. 44 72.592,50
Boekjaar 2016 specificatie in bijlage 1B, samenvatting op blz. 6658.507,22
214.554,74
Geconstateerde onregelmatigheden zoals vastgelegd in bijlage II
Periode 1-1-2013 tot en met 30-06-2015 11.731,73
Periode 1-7-2015 tot en met 31-12-20165.137,40
16.869,13
Met betrekking tot de in bijlage I vermelde posten kan op grond van de feiten, dat de uitgaven hebben plaatsgevonden met bankpassen die aan [appellante] ter beschikking stonden en/of dat die uitgaven door [appellante] zijn verdoezeld in de administratie, de conclusie worden getrokken dat er betreffende deze posten sprake is van onregelmatigheden die toe te rekenen zijn aan [appellante] .
Met betrekking tot de in bijlage II vermelde posten wordt verwezen naar de motivering onder hoofdstuk 7. Onderzoek, punt b.2. Met betrekking tot deze posten kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de conclusie worden getrokken deze uitgaven onregelmatigheden betreffen die toe te rekenen zijn aan [appellante] .
Uit het onderzoek is niet gebleken dat naast [appellante] nog andere personen bij de geconstateerde onregelmatigheden zijn betrokken. Het totaalbedrag van € 231.423,87 aan onregelmatigheden is toe te rekenen aan [appellante] .”.
Op 14 juni 2019 heeft [Persoon A] een concept van het rapport aan [appellante] toegestuurd. [appellante] stuurt daarop op 21 juni 2019 het volgende e-mailbericht aan [Persoon A] :
“Geachte [Persoon A] ,
Ik ben erg geschrokken van de omvang van het concept deskundigenbericht.
Ik er nog niet aan toe gekomen om alle bijlagen door te nemen, ook is het erg confronterend.
Ik had dit allemaal nooit mogen doen, het waren niet de leukste jaren op de Vliedberg nadat [naam 1] vertrokken was en we te horen kregen dat de Vliedberg opgeheven zou worden.
Dit alles is natuurlijk geen excuus.
Ook ben ik erg benieuwd wat er nu verder gaat gebeuren, heb er slapeloze nachten van.
Wellicht mag/kan ik een afspraak met u maken om eea door te spreken.”.
6.2.1.In de onderhavige procedure heeft de Vliedberg, kort samengevat, een, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling van [appellante] gevorderd tot betaling van
I. het onttrokken bedrag van € 231.423,87 te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. de onderzoekskosten van € 35.073,74 te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. de kosten van beslaglegging van € 1.595,02;
IV. de buitengerechtelijke kosten van € 15.000,00, subsidiair € 4.840,00 en
V. de proceskosten alsmede de nakosten.
6.2.2De Vliedberg heeft aan haar vordering onrechtmatig handelen van [appellante] ten grondslag gelegd. [appellante] heeft, aldus de Vliedberg, tijdens haar werkzaamheden voor en ten behoeve van de Vliedberg, gelden onttrokken aan de Vliedberg. Subsidiair heeft de Vliedberg een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking door [appellante] en meer subsidiair een beroep gedaan op artikel 7:661 BW. Daarnaast heeft de Vliedberg aanspraak gemaakt op vergoeding van de gevolgschade in de vorm van onder meer kosten van onderzoek, beslag en buitengerechtelijke werkzaamheden.
6.2.3.[appellante] heeft verweer gevoerd.
6.2.4.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank [appellante] veroordeeld tot betaling van het gevorderde onder I, de onttrokken gelden met rente, het gevorderde onder III, de kosten van beslaglegging, en het gevorderde onder V. Deze veroordelingen heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De overige vorderingen heeft de rechtbank afgewezen.