In de onderstaande bewijsmiddelen zijn namens het openbaar ministerie feiten en omstandigheden aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat een bedrag van € 45.985,65 - onmiddellijk of middellijk- uit enig misdrijf afkomstig is.
1. Ambtsproces-verbaal van verbalisanten, [verbalisant 1] , hoofdinspecteur, operationeel (financieel) specialist en [verbalisant 2] , brigadier, medewerker tactische opsporing, beiden werkzaam bij de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, d.d.23 juli 2020, dossierpagina’s 2-7, voor zover inhoudende:
Uit het onderzoek over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2018 blijkt dat verdachte [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het strafbare feit witwassen. Uit bevindingen is gebleken dat het niet anders kan zijn dan dat de betaling van de motorfiets, (…) personenauto’s, de betaling van de uitvaart, en de kosten voor levensonderhoud volgens NIBUD, werden betaald met geldbedragen die, middellijk of onmiddellijk, afkomstig zijn uit enig misdrijf.
2. Het relaas proces-verbaal nr. 71 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 3 juli 2020, dossierpagina’s 92-114, voor zover inhoudende:
Pagina 95:
Dit proces-verbaal is een samenvatting van het tegen de verdachte [verdachte] ingestelde opsporingsonderzoek, dat is opgesteld aan de hand van verschillende brondocumenten zoals processen-verbaal van bevindingen, verhoren van verdachten en/of getuigen. De brondocumenten zijn als bijlage gevoegd bij dit proces-verbaal.
Pagina’s 99-100:
Start- c.q. nul positie bij aanvang onderzoeksperiode op 01-01-2013 (€
200,-)
Omdat [verdachte] vanaf 4 november 2011 tot 23 november 2012 in de gevangenis zat, zijn onderneming in 2012 een verlies had geleden van € 212,- en [verdachte] geen melding had gemaakt dat hij meer dan € 512,- contant geld voorhanden had, wordt het contante geldbedrag dat [verdachte] op 1 januari 2013 voorhanden had, gesteld op € 200,-. Dit komt overeen met het contante geldbedrag dat [verdachte] op 31 december 2012, volgens zijn eigen opgave aan de Belastingdienst voorhanden had.
bron: proces-verbaal nummer 76
Contant saldo op 31 december 2018 bij einde onderzoeksperiode (€
7.932,-)
Op 31 december 2018 had de eenmanszaak [verdachte] volgens de gegevens van de
Belastingdienst de beschikking over een geldbedrag van € 7.932,- aan liquide middelen. Omdat de eenmanszaak niet de beschikking heeft over een bankrekening betreft dit
€ 7.932,- aan contant geld. [getuige 1] , de boekhouder van [verdachte] die als getuige werd gehoord verklaarde dat [verdachte] aan hem had verteld dat hij op 31 december 2018 nog € 7.932,- aan contant geld bezat, waarop [getuige 1] dit heeft opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting 2018 van [verdachte] .
bron: pvnr 80. pv bevindingen eindsaldo op 31 december 2018
25. Beschikbaarheid contant geld.
Naar aanleiding van de door het iCOV, de Belastingdienst, de Rabobank en de ABN Amrobank verstrekte gegevens, zoals hiervoor omschreven, is een onderzoek ingesteld naar het aan [verdachte] ter beschikking staande (legale) contante geld, waarmee hij vervolgens contante uitgaven kon verrichten. Het beschikbare contante geldbedrag is gelijk aan de privé-opnamen uit onderneming + de liquide middelen van de onderneming + de contante bankopnamen - de contante bankstortingen.
Dit leidde tot de navolgende bedragen:
+
of-
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
+
privé
opnamen uit onderneming
1.596,-
14.724,-
20.106,-
23.906,-
22.925,-
19.234,-
19.322,-
+
liquide middelen in onderneming
(bank+ kas)
200,-
1.000,-
1.490,-
1.080,-
1.125,-
874,-
7.900,-
+
contante opnamen bank
rekening
?
4.205,-
2.710,-
1.540,-
1.310,-
0,-
2.890,-
-
contante
stortingen bankrekening
?
12.360,-
18.007,06
17.684,90
4.434,99
1.051,80
15.555,-
=
contant
beschikbaar
?
7.569,-
6.298,94
8.841,10
20.925,01
19.056,20
14.557,-
Opmerking hof: Op pagina 241 wordt over het jaar 2016 een bedrag van € 14.434,99 aan contante stortingen genoemd, in plaats van de hierboven opgenomen € 4.434,99. In het voordeel van de verdachte zal van het laatstgenoemde bedrag worden uitgegaan.
Pagina 105:
Onderstaand betreft een overzicht van de aanschaf/betaling van een motorfiets, van drie personenauto’s en een uitvaart, die in de onderzoeksperiode door [verdachte] contant waren betaald.
27. Aanschaf motorfiets, Harley Davidson, d.d. 21-02-2013, kenteken [kenteken 1]
[verdachte] was vanaf 21 februari 2013 tot 5 oktober 2017 de eigenaar van een motorfiets merk Harley Davidson, gekentekend [kenteken 1] .
Vanaf 5 oktober 2017 is de eigenaar [getuige 2] . Op 3 september 2019 werd [getuige 2] als getuige verhoord. Hij verklaarde dat hij op 5 oktober 2017 de motorfiets van [betrokkene 1] had gekocht voor € 12.500,-. Op verzoek van [verdachte] had hij de koopsom contant betaald.
Op vrijdag 1 november 2019 werd verdachte [verdachte] verhoord. Met betrekking tot de motorfiets verklaarde hij: “Hij had de motorfiets inderdaad voor € 12.500,- aan [getuige 2] verkocht. Hij had de motorfiets indertijd, met schade, voor € 5.000,- gekocht.”
28. Aanschaf, Mercedes, d.d. 08-05-2014, kenteken [kenteken 2]
Op 9 mei 2014 werd door [getuige 3] VOF , in het kader van de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren Terrorisme, gemeld dat [verdachte] een bedrag van € 29.500,- contant had betaald in verband met de aankoop van een personenauto, merk Mercedes, voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Volgens de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) stond vanaf 8 mei 2014 tot en met 16 april 2015, de Mercedes, gekentekend [kenteken 2] , op naam van [verdachte] .
In het onderzoek [naam] was op 15 juli 2016 [getuige 3] , medevennoot van
[getuige 3] v.o.f. Breda, door ons verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , als getuige gehoord. Voorafgaand aan dit verhoor had getuige, aan ons verbalisanten, meerdere documenten uit de administratie van zijn autobedrijf verstrekt, waaronder een afschrift van het kasboek van het jaar 2014. In het kasboek stond vermeld dat dhr. [betrokkene 1] op 9 mei 2014 bij [getuige 3] voor een bedrag van
€ 28.500,- een personenauto, een Mercedes E350CDI kenteken [kenteken 2] had gekocht. [betrokkene 1] had op dezelfde dag voor een bedrag van € 20.000,- een Mercedes, kenteken [kenteken 3] ingeruild. Een afschrift van het kasboek, periode 14-04-2014 t/m 28-06-2014 is als bijlage bijgevoegd.
bron: afschrift kasboek, periode 14-04-2014 t/m 28-06-2016
Aan de hand van de kasmutaties vermeld in het kasboek kan gesteld worden dat [verdachte]
€ 8.500,- contant heeft (bij)betaald aan [getuige 3] voor de aanschaf van de Mercedes, gekentekend [kenteken 2] .
De Mercedes, [kenteken 3] , stond vanaf 9 juni 2011 tot en met 8 mei 2014 op naam van [verdachte] .
[verdachte] had in 2014 slechts de beschikking over een bedrag van € 6.298,- voor het verrichten van contante uitgaven. Hiervan moesten dan ook de kosten van levensonderhoud worden betaald. Het is derhalve zeer aannemelijk dat het contant (bij)betaalde aankoopbedrag van deze personenauto, te weten € 8.500,- afkomstig is uit een onbekende bron van inkomsten, hetgeen kan duiden op inkomsten uit een criminele herkomst.
29. Aanschaf Mercedes, d.d. 31-03-2015, kenteken [kenteken 4]
Uit het register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) bleek dat op 16 april 2015 de tenaamstelling/eigendom van eerdergenoemde Mercedes, gekentekend [kenteken 2] werd overgeschreven van [verdachte] naar autobedrijf [bedrijf 2] gevestigd te Drunen. Het is niet duidelijk geworden voor welk bedrag [verdachte] de Mercedes [kenteken 2] op 16 april 2015 had verkocht. Wel is bekend dat hij bijna één jaar eerder, op 9 mei 2014, de personenauto had gekocht voor € 28.500,-.
Een dag eerder, op 15 april 2015, werd [verdachte] de tenaamgestelde / eigenaar van een
Mercedes. CLS350, gekentekend [kenteken 4] . Uit het register van de RDW bleek dat vanaf 31 maart 2015 tot en met 15 april 2015 [betrokkene 2] , wonende [adres 2] , de tenaamgestelde / eigenaar was van een personenauto. Gezien vorenstaande wordt aangenomen dat [verdachte] de personenauto van [betrokkene 2] heeft gekocht. Het is niet duidelijk geworden voor welk bedrag [verdachte] de Mercedes [kenteken 4] van [betrokkene 2] had gekocht. In het onderzoek [naam] was wel bekend geworden dat door [getuige 5] , bedrijfsleider van [bedrijf 1] te Elburg, melding was gedaan van een ongebruikelijke transactie (MOT). Hij had op 31 maart 2015 de Mercedes, gekentekend [kenteken 4] , voor een bedrag van € 37.500,- aan [betrokkene 2] verkocht.
bron: Pvnr 2016.07.11/731. Pv bevindingen m.b.t. MOT melding.
In het normale handelsverkeer dalen voertuigen in waarde. Het is derhalve aannemelijk dat [verdachte] bij verkoop van de Mercedes, kenteken [kenteken 2] een lager bedrag heeft ontvangen dan het bedrag van € 28.500,-, die hij had betaald bij aanschaf. Gezien vorenstaande is het zeer aannemelijk dat [verdachte] minimaal € 9.000,- (€ 37.500,- - € 28.500,-) uit eigen middelen heeft moeten (bij)betalen, om de Mercedes van [betrokkene 2] te kunnen kopen. Uit de bankafschriften van de privérekening [rekeningnummer 1] op naam van [verdachte] bleek niet dat [verdachte] het resterende aankoopbedrag van
€ 9.000,- voor de Mercedes, per bankoverboeking had betaald. Het is zeer aannemelijk dat [verdachte] dit bedrag contant heeft betaald aan [betrokkene 2] .
[verdachte] had in 2015 slechts de beschikking over een bedrag van € 8.841,- voor het verrichten van contante uitgaven. Hiervan moesten dan ook de kosten van levensonderhoud worden betaald. Het is derhalve zeer aannemelijk dat het (contante) bij te betalen aankoopbedrag van deze personenauto te weten € 9.000,- afkomstig is uit een onbekende bron van inkomsten, hetgeen kan duiden op inkomsten uit een criminele herkomst.
31. Contante betalingen ten behoeve van uitvaart, d.d. 6 mei 2016
Op 27 maart 2017 werd in het onderzoek Kempston / ZBRAB16010 de uitvaartverzorger [getuige 4]
, als getuige gehoord in verband met een zware mishandeling, welke op 6 mei 2016 had plaatsgevonden tijdens de uitvaart van de vader van [verdachte] . Met betrekking tot de betaling van de uitvaart verklaarde getuige onder andere dat:
“Hij bij het eerste contact met [betrokkene 1] een voorschot kreeg van € 6.000,-. [betrokkene 1] dit geldbedrag zo uit zijn broekzak pakte. Het totaalbedrag van de uitvaart bedroeg
€ 24.000,-. Dit bedrag werd geheel contant betaald. Het restant (exclusief voorschot) werd in 2 maal betaald. De betalingen plaats vonden in de caravan van de overledene. [betrokkene 1] belde in die gevallen iemand, waarna er na 15 tot 20 minuten geld werd gebracht. [betrokkene 1] ging dan naar buiten om dit in ontvangst te nemen. Tevens verklaarde getuige dat hij over de telefoon niet over geld mocht praten, omdat [betrokkene 1] had gezegd dat ze afgeluisterd werden”.
bron: pvnr 617. kopie proces-verbaal getuige verhoor [getuige 4]
Bijlage 20
Na verstrekking vordering werden de ICOV gegevens verstrekt van [verdachte] geboren op 13 december 1944 te Bergen op Zoom.
Uit de gegevens van de verstrekte periode, vanaf 2015 t/m 2019, bleek dat [verdachte] niet de beschikking had over € 24.000,- voor zijn uitvaart. Zie onderstaande toelichting.
• [verdachte] genoot in 2015 en in 2016 tot zijn overlijden op 30 april 2016 inkomen van de Sociale Verzekeringsbank. Gezien zijn leeftijd vermoedelijk een uitkering ingevolge de
Algemene Ouderdomswet.
• Hij had de beschikking over een bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] . Op 31 december 2015 bedroeg het saldo € 260,-
• In de jaren 2015 en 2016 werd geen belastingaangifte gedaan. Er werd derhalve geen opgave gedaan van het bezit van een bedrag aan contant geld boven de toen geldende vrijstelling van € 517,- voor 2015 en € 520,- voor 2016.
Bron: pvnr 85 pv bevindingen iCOV gegevens [verdachte]
Bijlage 21
[verdachte] had in 2016 slechts de beschikking over een bedrag van € 20.925,- voor het verrichten van contante uitgaven. Hiervan moesten dan ook de kosten van levensonderhoud van worden betaald. Het is derhalve zeer aannemelijk dat het (contante) bedrag van
€ 24.000,- die hij betaalde aan uitvaartkosten afkomstig is uit een onbekende bron van inkomsten, hetgeen kan duiden op inkomsten uit een criminele herkomst.
32. Contante uitgaven levensonderhoud [verdachte] volgens richtlijnen NIBUD
Er werd een onderzoek ingesteld naar de contante uitgaven van [verdachte] , vanaf 2013 ten behoeve van zijn levensonderhoud. Tijdens het ingestelde onderzoek werden onvoldoende gegevens bekend om de juiste hoogte van deze uitgavenposten binnen het huishouden van [verdachte] vast te stellen, immers via de bank worden vrijwel geen uitgaven voor levensonderhoud gedaan. Omdat uitgaven ten behoeve van levensonderhoud onvermijdbaar zijn werd voor de betaling van de hoogte van deze uitgaven gebruik gemaakt van het budgethandboek van het NIBUD over de jaren 2013 tot en met 2018.
Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) is een onafhankelijke stichting die tot doel heeft particuliere huishoudens inzicht te laten verkrijgen in hun inkomsten en uitgaven. Hierbij gaat het NIBUD uit van een standaardmethode van begroten en een op empirisch wetenschappelijk onderzoek gebaseerde reeks voorbeeld begrotingen met referentiecijfers voor een groot aantal typen huishoudens. De uitgaven worden in het Budgethandboek onderscheiden in:
• vaste lasten:
uitgaven waaraan meestal een contractuele verplichting aan ten grondslag ligt, zoals huur/hypotheek, verzekeringen, uitgaven voor gas, water en licht.
• reserveringsuitgaven
uitgaven zonder enige regelmaat waarvan de hoogte niet op voorhand is vast te stellen zoals uitgaven voor kleding, schoeisel, inventaris, onderhoud huis en tuin, extra ziektekosten en vakantie.
• huishoudelijke uitgaven
uitgaven ten behoeve van voeding, reiniging, persoonlijke verzorging, etc.
Over het algemeen is het gebruikelijk dat vaste lasten betaald worden via een bankrekening.
Hypotheekverstrekkers, energiemaatschappijen, verzekeringsmaatschappijen, etc. leggen vaak contractueel vast dat hiervoor gebruik gemaakt kan worden van automatische incasso-
opdrachten. Hiertoe dient een machtiging door de rekeninghouder te worden ondertekend.
Deze (girale) betalingen worden hier buiten beschouwing gelaten.
De in het NIBUD budgethandboek opgenomen referentie budgetten zijn gebaseerd op samenstelling van het huishouden en het beschikbare inkomen binnen het huishouden per maand.
Bij aanvang van de onderzoeksperiode op 1 januari 2013 woonde [verdachte] gedurende een periode samen met [betrokkene 3] . Zij stonden tot 3 april 2014 op het adres [adres 3] ingeschreven, tezamen met twee minderjarige kinderen. Uit het onderzoek [bestandsnaam] blijkt dat [verdachte] gedurende een latere periode binnen de onderzoeksperiode een relatie had met [betrokkene 4] . Uit de GBA blijkt niet dat zij op een gemeenschappelijk adres stonden ingeschreven. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of [verdachte] een gezamenlijke huishouding met [betrokkene 4] voerde. Om die reden is er in dit proces-verbaal voor gekozen om hun relatie buiten beschouwing te laten.
Ten aanzien van de inkomsten van het huishouden van [verdachte] is uitgegaan van de groep huishoudens met het hoogste inkomen. (…) De contante aankoop van eerder beschreven motorfiets en personenauto’s en de contante betaling van uitvaartkosten van € 24.000 zijn eveneens signalen van een hoog bestedingspatroon.
Onderstaand is een weergave van de contante uitgaven in euro’s ten behoeve van levensonderhoud van [verdachte] per kalenderjaar, waarbij rekening is gehouden hoe de samenstelling van zijn gezin in betreffend jaar was.
2013 € 27.332,69
2014 € 19.272,32
2015 € 14.766,31
2016 €13.609,71
2017 € 8.630,65
2018 € 13.249,22 +/+
Totaal € 96.860,90,
Het bedrag over 2017 is een stuk lager omdat er rekening is gehouden met de periode dat [verdachte] in 2017, vanaf 17-02-2017 tot 25-08-2017 in voorlopige hechtenis verbleef.
Het is mogelijk dat een gedeelte van bovenstaande kosten is betaald met contant geld dat werd opgenomen (‘gepind’) van de bankrekeningen van [verdachte] (of [betrokkene 3] ). In totaal werd ertussen 1 januari 2013 en 31 december 2018 namelijk een bedrag van € 15.360,- contant opgenomen van deze rekeningen De besteding van de contant opgenomen gelden kan niet worden vastgesteld. In het voordeel van de verdachte wordt daarom aangenomen dat deze € 15.360,- geheel zijn besteed huishoudelijke uitgaven of reserveringsuitgaven (kosten van levensonderhoud). Dit bedrag dient daarom in mindering te worden gebracht op het vermoedelijk contant uitgegeven bedrag:
Vermoedelijk contant uitgegeven bedrag kosten levensonderhoud
Contant opgenomen bedragen van bankrekeningen:
Vermoedelijk contant uitgegeven bedrag na correctie
€ 96.860,90
€ 15.360,00 -/-
€ 81.500,09
(het hof leest € 81.500,90).
Eenvoudige kasopstellinq: (…)
Het totale bedrag (…) euro is derhalve aan te merken als gelden verkregen door middel van witwassen van gelden – onmiddellijk of middellijk – afkomstig uit enig misdrijf.
3. Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 23 augustus 2022, voor zover inhoudende (
met cursief: verbeteringen volgens het hof):
Naar aanleiding van het gestelde in proces-verbaal nummer 71 in het onderzoek ter zake witwassen tegen verdachte [verdachte] , verklaar ik het volgende:
Aankoop en verkoop motorfiets, kenteken [kenteken 1] : Abusievelijk is nagelaten om de verkoopprijs op te nemen in de legale contante inkomsten van de verdachte.
Contante inkomsten uit onderneming: Met betrekking tot de beschikbaarheid van contact geld, omschreven onder punt 25 van genoemd proces-verbaal, is een kennelijke telfout gemaakt. Het beschikbare contante geld over de jaren 2013 t/m 2018 bedraagt:
€ 7.569,- + € 6.298,94 + € 8.841,10 + € 20.925,01 + € 19.056,20 + € 14.557,00 =
€ 77.247,25
Aangepaste eenvoudige kasopstelling
Naar aanleiding van het bovenstaande dient de berekening als volgt te worden gewijzigd:
Contant geld beschikbaar aanvang onderzoeksperiode op 1 januari 2013 € 200,00
Contante inkomsten uit verkoop motorfiets [kenteken 1] € 12.500,00 +/+
Contant geld conform inkomen vanaf 01-01-2013 t/m 31-12-2018 € 77.247,25 +/+
Contant geld beschikbaar bij einde onderzoeksperiode op 31 december 2018 € 7.932,00 -/-