ECLI:NL:GHSHE:2022:3313

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
20-000023-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis openlijke geweldpleging met schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 30 september 2022 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte was veroordeeld voor openlijke geweldpleging. De rechtbank had de verdachte een taakstraf van 150 uren opgelegd, subsidiair 75 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van 40 uren en een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hadden schadevergoedingsvorderingen ingediend, waarvan een deel was toegewezen door de rechtbank. In hoger beroep heeft het hof de bewijsvoering herzien en de straf bevestigd, maar de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet rechtstreeks door de verdachte was veroorzaakt. De vordering van [slachtoffer 2] tot schadevergoeding van € 150,00 werd wel toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet aansprakelijk kon worden gehouden voor de schade van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], maar wel voor die van [slachtoffer 2]. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verdachten in groepsgeweld en de gevolgen daarvan voor slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000023-22
Uitspraak : 30 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 23 december 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-239924-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van – kort gezegd – openlijke geweldpleging veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.165,17, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.483,12, waarvan € 483,12 aan materiële schade (kosten ziekenhuisopname, medische kosten eigen risico en reiskosten medische behandelingen) en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van de immaterieel geleden schade tot een bedrag van
€ 330,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Deze benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep in de zaak van de verdachte niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van hun vorderingen, zodat de vorderingen slechts ten aanzien van het door de rechtbank toegewezen gedeelte aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft, met referte ten aanzien van een bewezenverklaring, een strafmaatverweer gevoerd.
Voorts heeft de verdediging verweer gevoerd tegen de vorderingen van de benadeelde partijen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop het berust, behoudens de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregelen en zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
Allereerst is het hof van oordeel dat de bewijsvoering, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, de navolgende verbetering en aanvulling behoeft.
In de eerste plaats schrapt het hof uit de door de rechtbank gebezigde bewijsvoering het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 10 juli 202, bron 1, dossierpagina’s 102-106’, zoals weergegeven op p. 3 en 4 van de aanvulling verkort vonnis.
Naast de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op:
De eigen waarneming van dit hof, inhoudende:
Het hof heeft op de camerabeelden (het bestand eindigend op 94 en het bestand eindigend op 16) het volgende waargenomen. De personen die te zien zijn op de beelden en waarvan, in combinatie gezien met de overige inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, duidelijk is wie het betreffen, zal het hof in de waarneming bij naam duiden.
Het hof ziet de drie verdachten het beeld in komen rennen. Als eerste verschijnt medeverdachte [medeverdachte 1] , gevolgd door medeverdachte [medeverdachte 2] en tot slot verdachte. Al rennend wordt de verdachte door [slachtoffer 3] vastgehouden, waarbij [slachtoffer 3] uiteindelijk ten val komt. Op het moment dat [slachtoffer 3] op de grond ligt, pakt hij de benen van de verdachte vast waardoor de verdachte niet verder kan rennen. Hierop komt [medeverdachte 2] terug en trapt tweemaal in de richting van het hoofd van [slachtoffer 3] , waarna hij door een man wordt weggetrokken. De verdachte lukt het vervolgens om zijn benen los te krijgen uit de greep van [slachtoffer 3] , maar hij wordt daarna door [slachtoffer 2] in een nekklem gepakt. Medeverdachte [medeverdachte 1] loopt hierop terug in de richting van de verdachte en [slachtoffer 2] en wijst daarbij met uitgestoken arm in hun richting. Op het moment dat [medeverdachte 1] op korte afstand van hen staat, lukt het de verdachte om los te komen. Het hof neemt vervolgens op de beelden waar dat de verdachte een beweging maakt met zijn rechterarm in de richting van het gezicht van [slachtoffer 2] , maar dat zijn hand wordt tegengehouden. Vervolgens maakt de verdachte wederom een beweging richting [slachtoffer 2] en direct daarop beweegt [medeverdachte 1] met zijn linkerarm in de richting van het gezicht van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] maakt hierop een beweging naar achteren en probeert weg te lopen. [medeverdachte 1] loopt [slachtoffer 2] achterna, maar wordt dan door een man tegengehouden. Vervolgens rent de verdachte op [slachtoffer 2] af en maakt een krachtige slaande beweging naar het hoofd van [slachtoffer 2] . Hij wordt vervolgens vastgegrepen door een man. Op dat moment rent [medeverdachte 2] naar de groep mannen toe, maar wordt alvorens hij ze bereikt tegengehouden door een andere man.
Het hof vervangt de in de bewijsoverweging opgenomen eigen waarneming van de rechtbank door bovenstaande eigen waarneming van dit hof.
Hoewel het hof de door de rechtbank opgelegde straf bevestigt, is het hof van oordeel dat de strafoverweging van de rechtbank verbetering behoeft. Omwille van de leesbaarheid vervangt het hof de strafoverweging van de rechtbank in haar geheel met de hierna opgenomen strafoverweging onder het kopje “Op te leggen sanctie”.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft zich achter deze strafoplegging geschaard.
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een geheel of grotendeels voorwaardelijke taakstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Nadat de verdachte en zijn mededaders een eenzijdig ongeval hebben gehad, wilden zij de plaats van het ongeval verlaten, kennelijk met het doel om te voorkomen dat hun identiteit zou kunnen worden vastgesteld. Hiertoe hebben zij zelfs de kentekenplaten van de auto verwijderd. Op het moment dat het slachtoffer [slachtoffer 1] probeert te voorkomen dat zij de plaats van het ongeval verlaten en hen hierop aanspreekt, wordt hij tegen zijn hoofd geslagen. Vervolgens escaleert de situatie doordat de verdachte en zijn mededaders op de vlucht slaan en zij met geweld proberen te voorkomen dat omstanders, waaronder het slachtoffer [slachtoffer 2] , hun de vlucht belemmeren. De verdachte heeft hierbij de confrontatie met [slachtoffer 2] opgezocht waarbij hij [slachtoffer 2] in zijn gezicht heeft geslagen.
Met name het feit dat de verdachte en zijn mededaders geweld hebben toegepast op de personen die hen aanspraken op hun – zowel maatschappelijk als strafrechtelijk gezien laakbare – handelen, rekent het hof de verdachte en zijn mededaders zwaar aan. Ten eerste is het een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke openlijk gewelddadig optreden in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving oproept dan wel versterkt. Daarnaast hebben de verdachte en zijn mededaders met hun handelen eraan bijgedragen dat omstanders minder snel durven in te grijpen in het geval zij getuige zijn van maatschappelijk en/of strafrechtelijk ongewenst gedrag, uit angst voor een gewelddadige reactie van de zijde van de aangesproken persoon.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof allereerst acht geslagen op het op de verdachte betrekking hebbend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 juni 2022. Blijkens dit uittreksel is de verdachte eerder met justitie in aanraking gekomen, waaronder ter zake van mishandeling en bedreiging.
Tot slot heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken ter terechtzitting.
Gelet op de hiervoor geschetste context waaronder de openlijke geweldpleging heeft plaatsgevonden, de persoon van de verdachte, de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor openlijke geweldpleging en de straffen die worden opgelegd in gevallen die – grosso modo – vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak, is het hof van oordeel dat de straf die is opgelegd door de rechtbank, te weten een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. Reeds vanwege de ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, zoals verzocht door de verdediging. Ook in hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om de verdachte tot een andere of lagere straf te veroordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Hierbij merkt het hof ten overvloede nog op dat de oriëntatiepunten uitgaan van een first offender. Het hof weegt derhalve niet in strafmatigende zin mee dat de verdachte niet eerder ter zake van een openlijke geweldpleging is veroordeeld, zoals dit is betoogd door de raadsman. Bovendien is het de norm dat iemand zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Met de oplegging van een gedeeltelijke voorwaardelijke straf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.165,17, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is opgebouwd uit de volgende (kort weergegeven) posten:
  • kosten ziekenhuisopname ad € 30,00
  • medische kosten (eigen risico) ad € 385,00
  • reiskosten medische behandelingen ad € 68,12
  • verlies zelfwerkzaamheid ad € 1.356,60
  • huishoudelijke hulp ad € 941,20
  • verzorgingskosten ad € 498,75
  • diversen ad € 885,50
  • immateriële schade ad € 2.000,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.483,12, waarvan € 483,12 aan materiële schade (kosten ziekenhuisopname, medische kosten eigen risico en reiskosten medische behandelingen) en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep in de zaak van de verdachte niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering slechts ten aanzien van het door de rechtbank toegewezen gedeelte aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.515,96, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is opgebouwd uit de volgende (kort weergegeven) posten:
  • schade aan bril ad € 97,02
  • eigen risico zorgverzekering ad € 48,94
  • immateriële schade ad € 1.370,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.145,96, waarvan € 145,96 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van de immaterieel geleden schade tot een bedrag van
€ 330,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep in de zaak van de verdachte niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering slechts ten aanzien van het door de rechtbank toegewezen gedeelte aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Standpunten
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de benadeelde partijen ten aanzien van de vorderingen tot immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk zal verklaren, zodat de benadeelde partijen hun vorderingen in zoverre aan de civiele rechter kunnen voorleggen nu het vaststellen van een eventueel schadebedrag zou neerkomen op “natte vinger werk”. Voorts heeft de verdediging bepleit dat het hof enkel die posten van de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal toewijzen die zijn toegewezen door de rechtbank.
Beoordeling van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Op grond van het voorhanden zijnde dossier alsmede blijkens de onderbouwing hiervan, is de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] (voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen) gevorderde schade tot een bedrag van € 150,00 rechtstreeks veroorzaakt door het handelen van de verdachte. Het hof zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal de verdachte verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Beoordeling vorderingen benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]
Alle door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderde schadeposten hebben betrekking op het letsel dat hij heeft opgelopen toen hij ten val kwam als gevolg van de tweede keer dat hij werd geslagen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op grond van het dossier niet is vast te stellen wie van de daders deze klap tegen het hoofd van de benadeelde partij heeft gegeven en derhalve is niet vast te stellen wie deze schade heeft veroorzaakt.
Alle door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gevorderde schadeposten hebben betrekking op de schade die hij heeft opgelopen als gevolg van de trappen tegen zijn hoofd. Op grond van het voorhanden zijnde dossier is het hof gebleken dat de medeverdachte [medeverdachte 2] degene is geweest die de benadeelde partij [slachtoffer 3] tegen het hoofd heeft getrapt en dat hij derhalve degene is geweest die de gevorderde schade heeft veroorzaakt.
(Groeps)aansprakelijkheid
Zoals hiervoor is overwogen, zijn de door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gevorderde schades niet rechtstreeks door handelen van de verdachte veroorzaakt. Artikel 6:166 BW bevat een aanvullende regel als het gaat om het causale verband bij een onrechtmatige daad die is gepleegd door een van tot een groep behorende personen. Indien de kans op het toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn zij voor de (gehele) schade hoofdelijk aansprakelijk indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Op deze manier kan een groepslid aansprakelijk worden gehouden voor schade die hij zelf niet heeft toegebracht.
Voor toepassing van artikel 6:166 BW moet aan een viertal eisen zijn voldaan.
Er is sprake van handelen in groepsverband.
Er is sprake van een eigen onrechtmatige daad van de deelnemer. Zijn deelneming aan de gedragingen in groepsverband moet een onrechtmatige daad opleveren, die hierin bestaat dat de kans op het toebrengen van schade hem van zijn deelneming aan de gemeenschappelijke gedragingen had behoren te weerhouden.
De deelneming aan de gedragingen in groepsverband kan het groepslid als een onrechtmatige daad worden toegerekend.
De handeling of gedraging van de persoon die de schade feitelijk heeft toegebracht, levert eveneens een onrechtmatige daad op. Voor de vraag of andere leden van de groep aansprakelijk zijn, is niet relevant of degene die de schade heeft veroorzaakt daaraan ook schuld heeft.
Oordeel van het hof ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] staat het hof thans voor de vraag of het voor de verdachte voorzienbaar was dat er een kans aanwezig zou zijn dat aan deze personen schade zou worden toegebracht door de openlijke geweldpleging, zodat hij ook voor die schade – hoewel niet (of niet vaststaat dat hij deze) zelf (heeft) toegebracht – aansprakelijk kan worden gehouden.
Het hof stelt vast dat er bij onderhavige openlijke geweldpleging geen sprake is geweest van een vooropgezet plan, zoals dit bijvoorbeeld wel het geval kan zijn, of al snel kan worden, bij een rel tussen voetbalhooligans. Er is aanvankelijk eerder sprake geweest van ‘spontaan’ en individueel handelen van de daders om zich aan de verantwoordelijkheid van het eenzijdig ongeval te kunnen onttrekken, waarbij zij elkaar te hulp zijn geschoten. Eerst daarna is de situatie ontstaan die als openlijk in vereniging plegen van geweld kan worden aangemerkt. Zonder nader onderzoek is naar het oordeel van het hof niet zonder meer vast te stellen dat de kans op het toebrengen van de schades aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] de verdachte had moeten weerhouden van de gedragingen in groepsverband.
Het hof stelt voorop dat een belangrijk doel van de strafrechtspleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan en dat vorderingen van benadeelde partijen geen onevenredige belasting van het strafgeding mogen opleveren. Het hof is van oordeel dat het hiervoor bedoelde nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] kunnen daarom niet worden ontvangen en deze benadeelde partijen kunnen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Gelet op het vorenstaande zal het hof ter zake van de toe te wijzen vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , waarvan het hof heeft vastgesteld dat de schade rechtstreeks door verdachtes handelen is veroorzaakt, niet bepalen dat deze hoofdelijk wordt opgelegd.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen en de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregelen en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van

150,00 (honderdvijftig euro) alsvergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen.

Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 juli 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 30 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.