ECLI:NL:GHSHE:2022:3310

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
20-003097-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis openlijke geweldpleging met vorderingen benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging en kreeg een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met aanvulling en verbetering van de gronden. De verdachte en zijn medeverdachten waren betrokken bij een incident na een eenzijdig ongeval, waarbij zij geweld hebben gebruikt tegen omstanders die hen aanspraken op hun gedrag. Het hof heeft de bewijsvoering herzien en de eigen waarneming van de rechtbank vervangen door die van het hof. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage aan het geweld had geleverd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hof oordeelde dat de schade niet aan de verdachte kon worden toegerekend. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen alleen bij de burgerlijke rechter indienen. Het hof heeft de strafoplegging van de rechtbank als passend en geboden beoordeeld, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003097-21
Uitspraak : 30 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 23 december 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-239922-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van – kort gezegd – openlijke geweldpleging veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde.
Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Tot slot heeft de verdediging verweer gevoerd tegen de vorderingen van de benadeelde partijen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop het berust, behoudens de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregelen en met aanvulling van de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, en zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
Allereerst is het hof van oordeel dat de bewijsvoering, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, de navolgende verbetering en aanvulling behoeft.
In de eerste plaats schrapt het hof uit de door de rechtbank gebezigde bewijsvoering het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 10 juli 202, bron 1, dossierpagina’s 102-106’, zoals weergegeven op p. 3 en 4 van de aanvulling verkort vonnis.
Naast de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op:
De eigen waarneming van dit hof, inhoudende:
Het hof heeft op de camerabeelden (het bestand eindigend op 94 en het bestand eindigend op 16) het volgende waargenomen. De personen die te zien zijn op de beelden en waarvan, in combinatie gezien met de overige inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, duidelijk is wie het betreffen, zal het hof in de waarneming bij naam duiden.
Het hof ziet de drie verdachten het beeld in komen rennen. Als eerste verschijnt de verdachte, gevolgd door medeverdachte [medeverdachte 1] en tot slot medeverdachte [medeverdachte 2] . Al rennend wordt [medeverdachte 2] door [slachtoffer 1] vastgehouden waarbij [slachtoffer 1] uiteindelijk ten val komt. Op het moment dat [slachtoffer 1] op de grond ligt, pakt hij de benen van [medeverdachte 2] vast waardoor [medeverdachte 2] niet verder kan rennen. Hierop komt [medeverdachte 1] terug en trapt tweemaal in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] , waarna hij door een man wordt weggetrokken. [medeverdachte 2] lukt het vervolgens om zijn benen los te krijgen uit de greep van [slachtoffer 1] , maar hij wordt daarna door [slachtoffer 2] in een nekklem gepakt. De verdachte loopt hierop terug in de richting van [medeverdachte 2] en [slachtoffer 2] en wijst daarbij met uitgestoken arm in hun richting. Op het moment dat de verdachte op korte afstand van hen staat, lukt het [medeverdachte 2] om los te komen. Het hof neemt vervolgens op de beelden waar dat [medeverdachte 2] een beweging maakt met zijn rechterarm in de richting van het gezicht van [slachtoffer 2] , maar dat zijn hand wordt tegengehouden. Vervolgens maakt [medeverdachte 2] wederom een beweging richting [slachtoffer 2] en direct daarop beweegt de verdachte met zijn linkerarm in de richting van het gezicht van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] maakt hierop een beweging naar achteren en probeert weg te lopen. De verdachte loopt [slachtoffer 2] achterna, maar wordt dan door een man tegengehouden. Vervolgens rent [medeverdachte 2] op [slachtoffer 2] af en maakt een krachtige slaande beweging naar het hoofd van [slachtoffer 2] . Hij wordt vervolgens vastgegrepen door een man. Op dat moment rent [medeverdachte 1] naar de groep mannen toe, maar wordt alvorens hij ze bereikt tegengehouden door een andere man.
Voorts vervangt het hof de in de bewijsoverweging opgenomen eigen waarneming van de rechtbank door bovenstaande eigen waarneming van dit hof.
Hoewel het hof de door de rechtbank opgelegde straf bevestigt, is het hof evenwel van oordeel dat de strafoverweging van de rechtbank verbetering behoeft. Omwille van de leesbaarheid vervangt het hof de strafoverweging van de rechtbank in haar geheel door de hierna opgenomen strafoverweging onder het kopje “Op te leggen sanctie”.
Aanvullende bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep wederom vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Hiertoe heeft de raadsvrouw – op gronden als verwoord in de pleitnota – betoogd dat bij een nauwkeurige bestudering van de beelden de conclusie moet zijn dat de verdachte geen slaande beweging heeft gemaakt en ook niet een beweging in de richting van het gezicht van [slachtoffer 2] . Volgens de raadsvrouw heeft de verdachte geen enkele bijdrage geleverd aan het geweld en is de rol die hij bij het incident heeft gehad derhalve niet van voldoende gewicht om jegens hem tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging te komen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verenigt zich met de bewijsoverweging van de rechtbank, zoals deze in het beroepen vonnis is opgenomen en welke hier als ingelast en herhaald dient te worden beschouwd, met dien verstande dat – zoals hiervoor is aangegeven – de eigen waarneming van de rechtbank wordt vervangen door de eigen waarneming van het hof.
Met name op grond van navolgende feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is komen vast te staan dat de verdachte een wezenlijke en significante bijdrage aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd:
  • er was sprake van een situatie waarin de verdachte en zijn medeverdachten probeerden weg te vluchten nadat zij met een auto een ongeval hadden veroorzaakt en getuige [slachtoffer 3] hen had gesommeerd om in afwachting van de opgeroepen politie te blijven staan en de plaats van het ongeval niet te verlaten;
  • vlak voor en tijdens die vlucht is vanuit de groep al geweld toegepast, immers [slachtoffer 3] is eerst, terwijl hij in gesprek was met medeverdachte [medeverdachte 1] , door een van de verdachten tegen zijn hoofd geslagen en daarna is hij tijdens de vlucht door een van de verdachten wederom tegen zijn hoofd geslagen, waardoor hij ten val kwam;
  • vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte 1] tweemaal in de richting van het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer 1] getrapt, toen deze – liggend op de grond – medeverdachte [medeverdachte 2] bij zijn benen vast had;
  • nadat medeverdachte [medeverdachte 2] los is gekomen uit voornoemde greep van [slachtoffer 1] wordt hij door [slachtoffer 2] in een nekklam vastgepakt. De verdachte is terug gelopen en heeft de confrontatie met [slachtoffer 2] gezocht door naar hem toe te lopen en te wijzen;
  • nadat [medeverdachte 2] los is gelaten door [slachtoffer 2] , is door het hof op camerabeelden waargenomen dat – anders dan door de verdediging is bepleit – zowel door de verdachte als door de medeverdachte [medeverdachte 2] een beweging met de arm richting [slachtoffer 2] wordt gemaakt, welke bewegingen door de getuige [getuige] worden geïnterpreteerd als slaande bewegingen;
  • [slachtoffer 2] heeft verklaard hierna op zijn neus te zijn geslagen door ‘jongen 1’ die hij daarvoor bij de nek vasthield (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ).
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van de rechtbank, is het hof van oordeel dat het door de verdediging gevoerde bewijsverweer dient te worden verworpen.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft zich achter deze strafoplegging geschaard.
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf, gelet op het uiterst geringe aandeel van de verdachte bij het bewezenverklaarde.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Nadat de verdachte en zijn mededaders een eenzijdig ongeval hebben gehad, wilden zij de plaats van het ongeval verlaten, kennelijk met het doel om te voorkomen dat hun identiteit zou kunnen worden vastgesteld. Hiertoe hebben zij zelfs de kentekenplaten van de auto verwijderd. Op het moment dat het slachtoffer [slachtoffer 3] probeert te voorkomen dat zij de plaats van het ongeval verlaten en hen hierop aanspreekt, wordt hij tegen zijn hoofd geslagen. Vervolgens escaleert de situatie, doordat de verdachte en zijn mededaders op de vlucht slaan en zij met geweld proberen te voorkomen dat omstanders hun de vlucht belemmeren.
Met name het feit dat de verdachte en zijn mededaders geweld hebben toegepast op de personen die hen aanspraken op hun – zowel maatschappelijk als strafrechtelijk gezien laakbare – handelen, rekent het hof de verdachte en zijn mededaders zwaar aan. Ten eerste is het een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke openlijk gewelddadig optreden in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving oproept dan wel versterkt. Daarnaast hebben de verdachte en zijn mededaders met hun handelen eraan bijgedragen dat omstanders minder snel durven in te grijpen in het geval zij getuige zijn van maatschappelijk en/of strafrechtelijk ongewenst gedrag, uit angst voor een gewelddadige reactie van de zijde van de aangesproken persoon.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof allereerst acht geslagen op het op de verdachte betrekking hebbend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 juni 2022. Blijkens dit uittreksel is de verdachte eerder met justitie in aanraking gekomen, waaronder ter zake van mishandeling. Deze veroordeling dateert van langer geleden en het hof zal deze niet ten nadele van de verdachte bij de strafoplegging meewegen. Het hof houdt voorts rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Tot slot heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken ter terechtzitting.
Gelet op de hiervoor geschetste context waaronder de openlijke geweldpleging heeft plaatsgevonden, de persoon van de verdachte, de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor openlijke geweldpleging en de straffen die worden opgelegd in gevallen die – grosso modo – vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak, is het hof van oordeel dat de straf die is opgelegd door de rechtbank, te weten een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. Reeds vanwege de ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf, zoals verzocht door de verdediging. Ook in hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om de verdachte tot een andere of lagere straf te veroordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
Met de oplegging van een gedeeltelijke voorwaardelijke straf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.165,17, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is opgebouwd uit de volgende (kort weergegeven) posten:
  • kosten ziekenhuisopname ad € 30,00
  • medische kosten (eigen risico) ad € 385,00
  • reiskosten medische behandelingen ad € 68,12
  • verlies zelfwerkzaamheid ad € 1.356,60
  • huishoudelijke hulp ad € 941,20
  • verzorgingskosten ad € 498,75
  • diversen ad € 885,50
  • immateriële schade ad € 2.000,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.483,12, waarvan € 483,12 aan materiële schade (kosten ziekenhuisopname, eigen risico medische kosten en reiskosten medische behandelingen) en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.515,96, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is opgebouwd uit de volgende (kort weergegeven) posten:
  • schade aan bril ad € 97,02
  • eigen risico zorgverzekering ad € 48,94
  • immateriële schade ad € 1.370,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.145,96, waarvan € 145,96 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van de immaterieel geleden schade tot een bedrag van
€ 330,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Standpunten
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen niet zal toewijzen in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de vorderingen bij toewijzing aanzienlijk dient te matigen.
(Groeps)aansprakelijkheid
Alle door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gevorderde schadeposten hebben betrekking op het letsel dat hij heeft opgelopen toen hij ten val kwam als gevolg van de tweede keer dat hij werd geslagen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op grond van het dossier niet is vast te stellen wie van de daders deze klap tegen het hoofd van de benadeelde partij heeft gegeven en derhalve is niet vast te stellen wie deze schade heeft veroorzaakt.
Alle door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderde schadeposten hebben betrekking op de schade die hij heeft opgelopen als gevolg van de trappen tegen zijn hoofd. Op grond van het voorhanden zijnde dossier is het hof gebleken dat de medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest die de benadeelde partij [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft getrapt en dat hij derhalve degene is geweest die de gevorderde schade heeft veroorzaakt.
Op grond van het voorhanden zijnde dossier alsmede blijkens de onderbouwing hiervan, is de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde schade rechtstreeks veroorzaakt door het handelen van de medeverdachte [medeverdachte 2] .
Gelet op het vorenstaande is in beginsel het causale verband tussen onrechtmatige gedragingen van de verdachte en de gevorderde schades niet vast te stellen.
Artikel 6:166 BW bevat een aanvullende regel als het gaat om het causale verband bij een onrechtmatige daad die is gepleegd door een van tot een groep behorende personen. Indien de kans op het toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn zij voor de (gehele) schade hoofdelijk aansprakelijk indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Op deze manier kan een groepslid aansprakelijk worden gehouden voor schade die hij zelf niet heeft toegebracht.
Voor toepassing van artikel 6:166 BW moet aan een viertal eisen zijn voldaan.
Er is sprake van handelen in groepsverband.
Er is sprake van een eigen onrechtmatige daad van de deelnemer. Zijn deelneming aan de gedragingen in groepsverband moet een onrechtmatige daad opleveren, die hierin bestaat dat de kans op het toebrengen van schade hem van zijn deelneming aan de gemeenschappelijke gedragingen had behoren te weerhouden.
De deelneming aan de gedragingen in groepsverband kan het groepslid als een onrechtmatige daad worden toegerekend.
De handeling of gedraging van de persoon die de schade feitelijk heeft toegebracht, levert eveneens een onrechtmatige daad op. Voor de vraag of andere leden van de groep aansprakelijk zijn, is niet relevant of degene die de schade heeft veroorzaakt daaraan ook schuld heeft.
Oordeel van het hof
De vraag waar het hof thans voor staat, is of het voor de verdachte voorzienbaar was dat er een kans aanwezig zou zijn dat aan een ander schade zou worden toegebracht door de openlijke geweldpleging, zodat hij ook voor die schade – hoewel niet (of niet vaststaat dat hij deze) zelf (heeft) toegebracht – aansprakelijk kan worden gehouden.
Het hof stelt vast dat er bij onderhavige openlijke geweldpleging geen sprake is geweest van een vooropgezet plan, zoals dit bijvoorbeeld wel het geval kan zijn, of al snel kan worden, bij een rel tussen voetbalhooligans. Er is aanvankelijk eerder sprake geweest van ‘spontaan’ en individueel handelen van de daders om zich aan de verantwoordelijkheid van het eenzijdig ongeval te kunnen onttrekken, waarbij zij elkaar te hulp zijn geschoten. Eerst daarna is de situatie ontstaan die als het openlijk in vereniging plegen van geweld kan worden aangemerkt. Zonder nader onderzoek is naar het oordeel van het hof niet zonder meer vast te stellen dat de kans op het toebrengen van de schades aan [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de verdachte had moeten weerhouden van de gedragingen in groepsverband. .
Het hof stelt voorop dat een belangrijk doel van de strafrechtspleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan en dat vorderingen van benadeelde partijen geen onevenredige belasting van het strafgeding mogen opleveren. Het hof is van oordeel dat het hiervoor bedoelde nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vorderingen van de benadeelde partijen kunnen daarom niet worden ontvangen en de benadeelde partijen kunnen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen en de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregelen en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 30 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.