De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.000,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De raadsman van de verdachte heeft zich subsidiair, indien het hof de vordering in hoger beroep ontvankelijk zou achten, op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] afgewezen dient te worden, omdat geen sprake is van rechtstreekse schade. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat onvoldoende is onderbouwd dat als gevolg van het tenlastegelegde psychische schade is ontstaan. Uiterst subsidiair heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen tot € 2.500,-.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is – onder verwijzing naar het hiervoor overwogene omtrent de aantasting in persoon ‘op andere wijze’ – van oordeel dat ook ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 2] de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, en dat de benadeelde partij derhalve als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Op klaarlichte dag is immers haar zoon, [het slachtoffer] , waarover zij het gezag heeft en voor wie zij de zorg draagt, zonder dat zij hiervoor toestemming had gegeven, door de verdachte en medeverdachte op straat meegenomen en vervolgens meegenomen naar andere plaatsen in Nederland en het buitenland, waarbij hij gedurende bijna acht maanden verborgen is gehouden voor haar, [benadeelde partij 2] , instanties/zorgverleners en politie/justitie. Gedurende de gehele periode heeft zij geen contact gehad met haar kind en was haar niet bekend waar de verdachten zich met haar kind bevonden, noch hoe het met haar kind ging. De benadeelde partij is abrupt van haar kind gescheiden en heeft lange tijd in onzekerheid en angst verkeerd over het welzijn en de verblijfplaats van haar kind. Gedurende de periode van de onttrekking heeft de benadeelde partij niet kunnen werken en slapen en kon zij zich niet concentreren. Alle tijd en energie ging naar de onttrekking van haar kind, zo volgt uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding. In de toelichting op het schadevergoedingsverzoek is voorts aangevoerd dat de benadeelde partij ook na de hereniging met haar kind gevolgen van de strafbare feiten heeft ervaren. Ze was doodmoe, continue alert en bang voor herhaling. Zij heeft psychische hulp gehad voor het verwerken van de gebeurtenissen.
Het hof begroot de omvang van de door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks geleden immateriële schade, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar billijkheid op een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering is door de verdediging tot dit bedrag niet betwist. De verdachte en de medeverdachte zijn, hoofdelijk, tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van het overige deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, omdat ten aanzien van dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen of deze schade rechtstreeks door de bewezenverklaarde feiten is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde partij 1]is toegebracht tot een bedrag van € 2.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht, hoofdelijk, aansprakelijk.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde partij 2]is toegebracht tot een bedrag van € 2.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht, hoofdelijk, aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregelen tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormelde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, steeds vanaf 12 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden de schadevergoedingen aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat telkens gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Daarnaast zal het hof bepalen dat voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vervanging van de toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof vervangt de door de rechtbank aangehaalde artikelen door de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 47, 56, 63, 279 en 280 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden. Op deze artikelen is zowel het deel van het bevestigde dictum van de rechtbank als de hierna te geven beslissing gegrond.