ECLI:NL:GHSHE:2022:3301

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
200.291.774_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vaststelling geldvorderingen op langstlevende na onderzoek naar uitbetaling polis en al dan niet verpanding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldvorderingen van de langstlevende in een nalatenschap. De verzoekers, beiden als bewindvoerders van de goederen van de overledene, hebben de executeur en andere belanghebbenden aangeklaagd over de uitbetaling van een levensverzekering en de vraag of deze rechtsgeldig was verpand. De zaak volgde op een eerdere beschikking van het hof van 12 mei 2022, waarin het hof partijen had verzocht om aanvullende informatie te verstrekken. De verzoekers stelden dat de executeur niet correct had gehandeld en dat de uitkering van de verzekering niet rechtsgeldig was verpand. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld. Het hof concludeerde dat de verzekering niet rechtsgeldig was verpand, omdat de verpanding niet door beide verzekeringnemers was ondertekend. Dit leidde tot de conclusie dat de uitkering van de verzekering aan de langstlevende toekwam. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en de omvang van de nalatenschap opnieuw vastgesteld, waarbij het hof de kosten van de procedure en de kosten van de executeur heeft beoordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatievoorziening en de verantwoordelijkheden van de executeur in het afwikkelen van een nalatenschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 september 2022
Zaaknummer: 200.291.774/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8676669 OV VERZ 20-6008
in de zaak van:
[verzoeker 1] q.q.,
hierna te noemen: [verzoeker 1] ,
en
[verzoeker 2] q.q. en pro se,
hierna te noemen: [verzoeker 2] ,
verzoekers,
beiden woonplaats kiezende te [woonplaats] ,
beiden in hun hoedanigheid van bewindvoerder als bedoeld in artikel 1:435 lid 1 BW over de goederen van [betrokkene 1] (erfgename in de nalatenschap van [erflater] , hierna te noemen: [betrokkene 1] ) en [verzoeker 2] tevens als erfgenaam in de nalatenschap van [erflater] ,
advocaat voor beiden: mr. A. Smeekes te Tilburg,
tegen
[executeur] q.q.,
in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater] ,
verweerder,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [executeur] ,
advocaat: mr. N.M. Lindhout-Schot te Loon op Zand,
en de hierna te noemen belanghebbenden, allen in hun hoedanigheid van erfgena(a)m(e) in de nalatenschap van [erflater] , gezamenlijk ook aan te duiden als [betrokkene 2] c.s.:
[betrokkene 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [betrokkene 2] ,
[betrokkene 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [betrokkene 3] ,
[betrokkene 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [betrokkene 4] ,
advocaat namens alle belanghebbenden: mr. N.M. Lindhout-Schot te Loon op Zand.
in vervolg op de beschikking van dit hof van 12 mei 2022

5.Het verdere verloop van de procedure.

5.1.
Bij tussenbeschikking van 12 mei 2022 heeft het hof bepaald dat [executeur] en [betrokkene 2] uiterlijk op donderdag 7 juli 2022 een akte mogen indienen als bedoeld in de onderdelen 3.8.12.7.7. (polis ASR) en 3.8.15.4 (opgevoerde posten als kosten als nader omschreven).
5.2.
Op 7 juli 2022 hebben [executeur] en [betrokkene 2] een akte met vijf producties (producties 58-61) genomen. Vervolgens is een ondertekende versie van productie 59 (reactie ASR) nog nagezonden, als aangekondigd.
5.3.
Op 4 augustus 2022 hebben [verzoeker 1] c.s. een antwoordakte ingediend.
5.4.
Vervolgens heeft het hof de uitspraak bepaald op heden.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Het hof zal thans op basis van de nader verstrekte informatie en hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd in aanvulling op hun eerder standpunten de resterende geschilpunten beoordelen.
Het hof acht zich overigens voldoende geïnformeerd om thans te beslissen en zal geen nieuwe mondelinge behandeling bepalen, zoals door [betrokkene 2] c.s. verzocht.
De polis als uitgekeerd door ASR.
6.2.
Door mevrouw mr. [medewerker] is bij brief van 30 juni 2022 namens ASR gereageerd op de vraag van het hof als geformuleerd in onderdeel 3.8.12.7.6. van de tussenbeschikking van 12 mei 2022. De reactie wordt hierna letterlijk opgenomen:

(pagina 1)
Hieronder geven wij u onze reactie op de door het Hof gestelde vraag. Ons inziens is de conclusie van het Hof onjuist.
(pagina 2)
De verzekering van wijlen de heer [erflater] en mevrouw [betrokkene 2] had een ingangsdatum van 25 juni 2004, zoals ook op de polis staat vermeld. Om de verzekering te kunnen sluiten diende er eerst een aanvraagformulier te worden ingevuld en ondertekend. Wij hebben de indruk dat het Hof niet over dit aanvraagformulier beschikt (mevrouw [betrokkene 2] waarschijnlijk dus ook niet meer). Dit document is echter wel van belang ter beoordeling van deze kwestie en daarom sturen wij een kopie van deze aanvraag bij deze brief als bijlage mee.
De aanvraag bevat de door de heer [erflater] en mevrouw [betrokkene 2] gewenste inhoud van de verzekeringsovereenkomst en heeft, na acceptatie door ons, geleid tot het sluiten van de verzekering. In de aanvraag wordt op pagina 4 onder het kopje 'Kapitaalverzekering eigen woning' de vraag gesteld of de verzekering niet of wel moet worden gesplitst. De heer [erflater] en mevrouw [betrokkene 2] hebben hier aangekruist: "gesplitst in twee verzekeringen(..)". Onder het kopje 'Splitsing' is door hen bij de vraag successiesplitsing 'ja' aangekruist. En bij verzekeringnemer 2 hebben ze 'zie verz 2' ingevuld. Verzekerde 2 was mevrouw [betrokkene 2] (zie pagina 1 van het aanvraagformulier). Met deze successiesplitsing wordt beoogd dat over de overlijdensuitkering geen erfbelasting wordt geheven (erfbelasting heette voorheen successierecht, vandaar de term successiesplitsing).
Hieruit volgt dat het de wens van de heer [erflater] en mevrouw [betrokkene 2] was om vanaf het moment van het ingaan van de verzekering beide verzekeringnemer te zijn.
De heer [erflater] werd verzekeringnemer voor het deel dat bij zijn in leven zijn op de einddatum tot uitkering zou komen (het spaardeel). Daarnaast werd hij verzekeringnemer voor het deel dat bij het overlijden van mevrouw [betrokkene 2] vóór de einddatum tot uitkering zou komen (het overlijdensdeel op haar leven). Mevrouw [betrokkene 2] werd verzekeringnemer voor het deel dat bij het overlijden van de heer [erflater] vóór de einddatum tot uitkering komt (het overlijdensdeel op zijn leven). Conform deze wensen hebben wij de polis vervolgens opgemaakt. Zie hiervoor ook art 2.1 van de voorwaarden ( de verzekering is gegrond op de schriftelijke verklaringen van de verzekeringnemer, de verzekerde(n) en eventuele verzorger, gedaan met het oog op het sluiten van de verzekering). De aanvraag is - logischerwijs - dus door beide partijen ondertekend, zie pagina 5.
Dat de afgiftedatum van de polis op een later moment is geweest - omdat er gezien het aangevraagde verzekerde bedrag een keuring moest plaatsvinden die volgens onze administratie op 3 augustus akkoord is bevonden - is ons inziens dus niet relevant voor de beoordeling van uw vraag.
De afgiftedatum op een polis is slechts bedoeld om aan te tonen wanneer de afspraken schriftelijk door de verzekeraar zijn vastgelegd en hiervan, door afgifte van een polis, mededeling heeft gedaan aan de verzekeringnemer(s). De ingangsdatum van de verzekering is op 25 juni 2004, zoals dat ook op de polis van 3 augustus 2004 genoemd staat, vanaf dat moment is de overeenkomst al ingegaan. De polis wordt in de praktijk meestal pas na het ingaan van de verzekering opgemaakt en afgegeven, maar dat doet er niet aan af dat de verzekeringsovereenkomst en de daarbij horende afspraken op een eerder moment al gestart kan zijn.
Verpanding
De verpanding van een verzekering vindt plaats via akte én mededeling. Zie art 3:236 lid 2 jo art 3:94 lid 1 BW.
(pagina 3)
Op de polis is in clausuleblad 760 geregeld dat de verpanding van de verzekering slechts door beide verzekeringnemers gezamenlijk kon worden uitgeoefend. Alleen de rechten met betrekking tot begunstiging en overdracht konden door ieder van de verzekeringnemers zelfstandig en voor diens eigen verzekering worden uitgeoefend.Alle verdere uit de verzekering voortvloeiende rechten - zo ook het verpanden van de verzekering- konden slechts gezamenlijk en voor beide verzekeringen (dus niet voor afzonderlijke delen) worden uitgeoefend (vet, GHSHE). Hieruit volgt dat, vanaf ingangsdatum van de overeenkomst, zowel de heer [erflater] als mevrouw [betrokkene 2] moest tekenen voor de verpanding van de verzekering.
Pas achteraf, nadat door ons al was uitbetaald aan de geldverstrekker, is ons - omdat wij hierop door mevrouw [betrokkene 2] werden geattendeerd- gebleken dat mevrouw [betrokkene 2] de pandakte van 25 juni 2004 niet heeft ondertekend.De geldverstrekker heeft verzuimd de pandakte door beide partijen te laten tekenen (vet, GHSHE)en dit is na ontvangst door ons kennelijk over het hoofd gezien. De verpanding is door ons weliswaar aangetekend op de polis,maar blijkt achteraf niet tot stand te zijn gekomen vanwege het ontbreken van de handtekening van de medeverzekeringnemer (vet, GHSHE). Omdat wij dit niet tijdig hebben geconstateerd hebben wij op verzoek van de geldverstrekker wel aan haar uitbetaald.
Wij hebben de geldverstrekker vervolgens nagevraagd of zij toch in het bezit was van een goede pandakte waarop door beide verzekeringsnemers is getekend. De geldverstrekker bleek hier echter niet over te beschikken. Het gevolg hiervan is dus dat de verzekering niet rechtsgeldig verpand was en de polisbegunstiging dus bepalend is om vast te stellen wie de rechthebbende van de uitkering was.
Op grond van de begunstiging zoals opgenomen in art 15.1 van de voorwaarden gold mevrouw [betrokkene 2] , als verzekeringnemer zijnde, als 1e begunstigde. De conclusie is dan dat de uitkering haar rechtstreeks toekwam. Mevrouw [betrokkene 2] heeft ons echter direct medegedeeld dat zij er geen bezwaar tegen had dat de uitkering aan de geldverstrekker was uitgekeerd en was aangewend ter aflossing van de hypothecaire schuld. Wij hoefden de uitkering daarom niet te corrigeren (bij de bank terug te vorderen en vervolgens aan haar over te maken). Kennelijk had mevrouw [betrokkene 2] de uitkering, ook als deze naar haar was overgemaakt, sowieso al willen gebruiken om de hypothecaire schuld mee af te lossen.
Op zich is deze constructie niet uitzonderlijk. In feite is de situatie daarmee namelijk vergelijkbaar geworden als ware er sprake van een betalingsopdracht (ook wel partnerverklaring genoemd). Bij een betalingsopdracht wijst de geldverstrekker zichzelf (meestal in de pandakte) aan als begunstigde van de uitkering bij leven en bij overlijden. De geldverstrekker ziet vervolgens af van de aanwijzing van zichzelf als begunstigde bij overlijden, mits de oorspronkelijke (polis)begunstigde de verzekeraar de opdracht heeft gegeven om namens hem of haar de uitkering direct uit te keren aan de geldverstrekker. De geldverstrekker ontvangt bij deze betalingsopdracht dus ook meteen de uitkering, alleen krijgt hij deze niet vanuit de hoedanigheid als begunstigde maar vanuit de betalingsopdracht die de (polis)begunstigde hiertoe heeft gegeven. Deze constructie werd vooral veel gebruikt ten tijde van het oude erfrecht, omdat de langstlevende partner daar vanuit de verzorgingsgedachte bij gebaat kon zijn en de geldverstrekker zo alsnog zekerheid kreeg over het ontvangen van de overlijdensuitkering van de verzekering.
(pagina 4)
Wij hopen hiermee voldoende duidelijkheid en toelichting te hebben gegeven op de vraag van het gerechtshof.”
6.3.
[betrokkene 2] c.s. hebben onder meer het volgende (nader) aangevoerd.
ASR komt in haar brief tot de conclusie dat:
- De conclusie van het hof onjuist is;
- De verzekering als ingangsdatum 25 juni 2004 had;
- Het de wens van de verzekerden (erflater en mw. [betrokkene 2] ) was om vanaf het moment van het ingaan van de verzekering beide verzekeringnemer te zijn;
- De geldverstrekker heeft verzuimd de pandakte door beide partijen te laten tekenen als gevolg waarvan de verpanding van de polis t.n.v. mw. [betrokkene 2] niet tot stand is gekomen en de polisbegunstiging bepalend is om vast te stellen wie de rechthebbende van de uitkering is.
Het vorenstaande geeft aldus [betrokkene 2] c.s. een duidelijk antwoord op de vraag van het hof of er rechtsgeldig verpand is voordat [betrokkene 2] c.s. verzekeringnemer/gerechtigde werd. Dat is niet het geval.
In reactie op het antwoord van ASR wensen [betrokkene 2] c.s. nog het volgende op te merken. [betrokkene 2] c.s. kunnen de reactie van ASR volgen, nu deze duidelijk en deugdelijk onderbouwd is. [betrokkene 2] c.s. hopen dat hiermee een einde komt aan de discussie op dit punt. De visie die ASR geeft rijmt met de eerdere bevindingen van notaris [notaris] en met die van de executeur op basis van de beschikbare informatie.
Ten overvloede merken [betrokkene 2] c.s. nog op dat de aanname van het hof, dat na het overlijden van erflater een herfinanciering heeft plaatsgevonden, niet juist is. Dit is niet het geval. Dit was ook niet nodig vanwege de wijziging van het huwelijksgoederenregime van huwelijkse voorwaarden in een gemeenschap van goederen, waardoor de door erflater aangegane leningen (waaronder de hypotheekverstrekking) gemeenschappelijk (en daarmee ook toebehorend aan diens echtgenote) zijn geworden.
Het huwelijksvermogensregime van erflater en zijn echtgenote klopte voorts met de gegevens op het aanvraagformulier voor de polis (successiesplitsing) (zie productie 59). Uit een e-mail van de notaris die de wijziging huwelijkse voorwaarden heeft begeleid d.d. juni 2015, blijkt ook dat het de bedoeling van erflater/partijen was om de uitkering op de polis van levensverzekering buiten de gemeenschap te houden en niet onderhevig te doen zijn aan successiebelasting (productie 60).
6.4.
[verzoeker 1] c.s. hebben onder meer het volgende (nader) aangevoerd. [betrokkene 2] c.s. zouden de gehele paper trail na de mondelinge behandeling overleggen, hetgeen niet gebeurd is. Thans wordt een brief overgelegd waarin ASR eerst recent en eenzijdig is bevraagd. Appellanten hebben overigens niet ten tijde van verzending respectievelijk ontvangst van de brief aan en van ASR al een afschrift mogen ontvangen.
Op het polisblad is opgenomen dat erflater de begunstigde is. De brief van ASR maakt dit niet anders. [verzoeker 1] c.s. wijzen op hetgeen reeds is gesteld in randnummer 12 van hun akte van 28 oktober 2021. Er is een verzekering gesloten op het leven van twee personen. Als verzekeringnemer is erflater vermeld, die tevens als begunstigde is vermeld. De geldlening is uitsluitend op naam van erflater gesloten. De verzekering was gericht op dekking voor de hypotheekschuld bij overlijden. De aanspraak uit de verzekering zou om die reden ook verpand worden, hetgeen is gebeurd door erflater. Het is erflater geweest die de premies steeds heeft voldaan. Dit is allemaal in lijn met de situatie dat erflater verzekeringnemer was, die een verzekering heeft afgesloten op het leven van hemzelf en mevrouw [betrokkene 2] met benoeming van erflater zelf als begunstigde. Al die jaren is daarnaar gehandeld.
Het aanvraagformulier dat thans bij akte is overgelegd is onvolledig. Veel is niet ingevuld zoals de datum bij ondertekening en wie de begunstigde is. Wat zich vervolgens naar aanleiding van de aanvraag heeft afgespeeld en nader besproken is, blijkt niet uit dit formulier (en evenmin uit andere stukken). Feit is dat bij de aanvraag maar 1 verzekeringnemer is genoteerd, te weten erflater. Het feit dat het een verzekering betreft op twee levens (2 verzekerden) maakt dat niet anders, aldus [verzoeker 1] c.s..
ASR verwijst naar clausuleblad 760 (productie 39 bij de akte van 14 oktober 2021). Ook op dit clausuleblad is enkel erflater als verzekeringnemer opgenomen. Uit dit blad volgt ook niet, anders dan ASR in haar brief schrijft, dat uitsluitend rechtsgeldig verpand kan worden door erflater en mevrouw [betrokkene 2] gezamenlijk. Sterker nog: vermeld wordt dat de verpanding reeds heeft plaatsgehad op 25 juni 2004 en is medegedeeld aan de pandhouder op 3 augustus 2004. Bovendien blijkt dat elk (indien er al twee verzekeringnemers zouden zijn, hetgeen betwist wordt) zelfstandig bevoegd is.
Erflater was de enige verzekeringnemer en als zodanig bevoegd tot de verpanding. Erflater was ook de begunstigde (althans zijn rechtsopvolgers onder algemene titel/zijn erfgenamen). Zou er al enige twijfel bestaan of rechtsgeldig is verpand, dan heeft te gelden dat gelet op de inhoud van de opgestelde stukken Direkt Bank als pandhouder te goeder trouw heeft mogen aannemen dat rechtsgeldig aan haar is verpand.
ASR refereert aan successiesplitsing. Zoals bij de akte van 7 februari 2022 onweersproken gesteld dient een afspraak te zijn opgenomen in de huwelijkse voorwaarden om in aanmerking te komen voor de regeling van successiesplitsing. Een dergelijke afspraak is niet in de huwelijkse voorwaarden opgenomen. Ook dit is weer in lijn met de omstandigheid dat erflater verzekeringnemer was en begunstigde was. Appellanten betwisten dat mevrouw
[betrokkene 2] verzekeringnemer en/of begunstigde was. Het polisblad vermeldt dat erflater de begunstigde was. Tegen de inhoud van het polisblad is nimmer geprotesteerd door erflater en/of mevrouw [betrokkene 2] .
De brief van ASR lijkt mede ingegeven om haar eigen juridische positie in te dekken en is een achteraf 'hineininterpretieren 'zonder te kijken hoe destijds uitvoering is gegeven aan de verzekering en de daartoe op te stellen documenten. De "reconstructie" van ASR is doelgericht en niet in lijn met de jarenlange (zonder protest uitgevoerde) feitelijke gang van zaken.
ASR schrijft voorts dat uit artikel 15 van de voorwaarden blijkt dat mevrouw [betrokkene 2] begunstigde was. Dit is evenwel niet juist, aldus [verzoeker 1] c.s.. Blijkens deze bepaling was erflater begunstigde. Een verklaring van Direkt Bank is ook thans overigens niet overgelegd.
6.5.
Het hof oordeelt als volgt.
6.5.1.
ASR veronderstelt terecht dat het aanvraagformulier tot nu toe niet bij de stukken zat. Het voorshands op kosten van de boedel uitgevoerde onderzoek had dit formulier niet boven water gekregen. Klaarblijkelijk was het dus ook niet bij ASR opgevraagd.
In zoverre waren de ‘eerdere bevindingen’ waar [betrokkene 2] c.s. uitdrukkelijk naar verwijzen zonder meer gebaseerd op onvolledige informatie.
6.5.2.
Dat is nu anders. Met het thans overleggen van het aanvraagformulier is een aantal zaken duidelijk geworden, die dat vóór de tussenbeschikking nog niet waren, omdat het hof toen niet over de volledige informatie beschikte. Overigens heeft het hof nooit gesuggereerd dat
nahet overlijden van erflater herfinanciering had plaatsgevonden.
Op basis van de door [betrokkene 2] c.s. voor de tussenbeschikking gegeven informatie sloot het hof blijkens de brief van de griffier van 6 december 2021 niet uit dat herfinanciering aan de orde was (geweest), maar in onderdeel 3.8.12.7.4. van de tussenbeschikking blijkt al dat het hof toen duidelijk was dat slechts namen zijn veranderd, en/of uitvoerders, maar dat van de oorspronkelijke situatie kan worden uitgegaan.
6.5.3.
De polis althans het aan [betrokkene 2] toekomende deel – al suggereert ASR dat slechts gezamenlijk bevoegdheid bestond voor beide polissen – is niet verpand.
6.5.4.
Daarmee is echter, gezien de thans (eindelijk) beschikbare gekomen nadere informatie, nog niet automatisch bepaald dat de nalatenschap
duscorrectie behoeft, omdat de niet verpande uitkering vervolgens wel in mindering is gekomen op de hypothecaire vordering betreffende het woonhuis van [betrokkene 2] en erflater.
6.5.5.
[betrokkene 2] was jegens de geldverstrekker immers – naar thans gebleken is - zelf onverkort gehouden tot verpanding van (het deel van) de polis waar zij als begunstigde voor stond vermeld. ASR geeft dit duidelijk aan (zie de in de geciteerde brief weergegeven vet geprinte passages). Ook uit het formulier dat als onderdeel van productie 59 is overgelegd blijkt dit klip en klaar: “
de rechten uit deze verzekering worden verpand”.
6.5.6.
[betrokkene 2] heeft daarvoor zelf getekend en was derhalve onverkort
zelfook tot verpanding aan de geldverstrekker gehouden, los van de huwelijksvoorwaarden, maar dat heeft zij nagelaten.
Zoals [verzoeker 1] c.s. hebben aangevoerd in hun antwoordakte was de verzekering uitdrukkelijk gericht op dekking van de hypotheekschuld bij overlijden.
6.5.7.
In zoverre zou een verzoek van [betrokkene 2] richting ASR om opnieuw te betalen (en de geldverstrekker, de facto ASR-groep zelf, te dwingen het aan deze betaalde bedrag terug te geven) daarop met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn afgestuit: haar niet-nakoming zou [betrokkene 2] per saldo zijn tegengeworpen en zij zou gehouden zijn de schade als daardoor veroorzaakt aan de geldverstrekker ter zake, zijnde het alsdan gemiste bedrag van de uitkering, te vergoeden.
6.5.8.
Onder deze omstandigheden ziet het hof immers geen reden om het bedrag van de nalatenschap aan te passen zoals door [betrokkene 2] bepleit. Dat haar deel van de polis niet was verpand, althans de verpanding in totaliteit niet was voltooid, leidt per saldo niet tot enig nadeel voor haar: met de uitbetaling aan de geldverstrekker is immers een eigen verplichting van [betrokkene 2] uit 2004 - welke nakoming minstens te duiden valt als nakoming van een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 6:3 e.v. BW jo artikel 6:203 BW - jegens deze geldverstrekker ingelost. Bovendien is – ten overvloede, los van het voorgaande – met de inlossing ook een schuld die [betrokkene 2] sinds de laatste wijziging van huwelijksvoorwaarden voor de helft aanging, deels voldaan.
Het hof zal derhalve de beschikking waarvan beroep op het onderdeel van de polis ASR vernietigen en de omvang van de nalatenschap opnieuw bepalen.
Informatievoorziening richting [verzoeker 1] c.s.?
6.6.1.
In onderdeel 3.8.2. van de beschikking van 12 mei 2022 heeft het hof al vastgesteld dat sprake is geweest van een gebrekkige informatievoorziening door de executeur. Het hof komt op deze beslissing niet terug, ondanks de door [verzoeker 1] c.s. in hun akte geopperde bezwaren. Van volledige informatieverstrekking of de intentie daartoe lijkt geen sprake te zijn geweest, gezien onder meer onderdeel 3.6.1. van de tussenbeschikking van het hof en de eerst na de mondelinge behandeling verstrekte stukken.
6.6.2.
Dat slechts de verplichting zou bestaan gerichte informatieverzoeken op te volgen is niet in overeenstemming met de taak van bewindvoerder, los van de door het hof ook geciteerde verplichtingen van de langstlevende echtgenote tot volledige informatieverstrekking, en het hof volhardt in dit opzicht bij zijn beslissing in onderdeel 3.8.2.3.
De diverse opgevoerde onkosten in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap.
6.7.
In onderdeel van de tussenbeschikking van 12 mei 2022 heeft het hof aangegeven dat het hof verwacht van [betrokkene 2] c.s. dat zij ten aanzien van alle relevante posten (27, 29 en 31 tot met 44)
per posteen heldere toelichting geven op welke werkzaamheden de respectieve post ziet en welk doel die heeft betroffen. [betrokkene 2] c.s. hebben deze toelichting gegeven en [verzoeker 1] c.s. hebben hierop gereageerd.
Het hof zal per onderdeel een beslissing geven en daarbij ook betrekken hetgeen eerder (kenbaar) is aangevoerd. Waar dat voor de begrijpelijkheid van het oordeel van het Hof niet nodig was, zijn bij de betreffende posten de standpunten van partijen niet herhaald.
Posten 27, 29, 31, 33, 34. 35. 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42 en 43
6.7.1.
[betrokkene 2] c.s. hebben het volgende aangevoerd. Deze kosten betreffen nota's van notaris [notaris] die betrekking hebben op zijn inspanning als betrokken notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap. In het verloop van dat proces heeft notaris [notaris] conceptaktes opgemaakt in april 2017, juni 2017 en november 2017. De conceptakte van 7 november 2017 heeft uiteindelijk niet tot het gewenste resultaat geleid (erven [betrokkene 2] en [betrokkene 3 en 4] hebben ingestemd, erven [erflater] hebben niet gereageerd). De communicatie tussen de notaris en appellanten verliep moeizaam.
Naast de kosten voor het opstellen van conceptaktes zijn deze kosten het gevolg van communicatie van de notaris met de executeur en alle erfgenamen. De notaris heeft ook kosten gemaakt voor onderzoek en/of beoordeling van posten op de boedelbeschrijving die in het kader van zijn verantwoordelijkheid als notaris zijn verricht. Daarnaast heeft een notaris een informatieplicht jegens alle erfgenamen over de juridische mogelijkheden en mogelijke keuzes. De positie van [betrokkene 1] was hierbij een complicerende (vertragende en kostenverhogende) factor, aldus [betrokkene 2] c.s..
Op de hoogte van de nota's van de notaris heeft de executeur geen invloed gehad. Evenmin op de acties die de notaris heeft ondernomen in het kader van de aan hem verstrekte opdracht en zijn eigen verantwoordelijkheden als notaris.
6.7.2.
[verzoeker 1] c.s. betwisten dat de kosten zijn te herleiden tot het opstellen van of controleren van een boedeloverzicht. Voor zover daar al sprake van zou zijn, zal dit met name ingegeven zijn door de onvolledige en /of ontoegankelijke wijze waarop een en ander aan de notaris door de executeur is voorgelegd. De akte van [betrokkene 2] c.s. van 7 juli 2022 beperkt zich tot algemene opmerkingen zonder dat concreet wordt welke werkzaamheden nodig zijn geweest en uitgevoerd en dat en waarom de in rekening gebrachte bedragen redelijk en correct zijn. [verzoeker 1] c.s. betwisten dat het informeren van [betrokkene 1] een vertragende en complicerende factor was. Mevrouw [verzoeker 1] en de heer [verzoeker 2] zijn immers de bewindvoerders van [betrokkene 1] . Niet valt in te zien waarom er in dit verband nadere kosten en of vertraging nodig zou zijn geweest. [betrokkene 2] c.s. hebben nimmer direct contact gezocht met [betrokkene 1] en hebben na het overlijden van haar vader niet één keer gevraagd hoe het met [betrokkene 1] gaat. De suggestie als zou de afwikkeling vertraagd zijn vanwege de bekommeringen door [betrokkene 2] c.s. voor [betrokkene 1] is ten onrechte en is misplaatst.
6.7.3.
Het hof oordeelt als volgt. Dat de notaris werkzaamheden heeft verricht en wel in de mate als voortvloeiend uit zijn nota’s is onvoldoende betwist. Uit het dossier blijkt dat er wel een notariswissel heeft plaatsgevonden, klaarblijkelijk omdat de eerst behandelende notaris dat zelf gewenst vond, maar er hebben in ieder geval veel contacten plaatsgevonden met de notaris(sen), ook door [verzoeker 1] c.s., en er zijn diverse conceptaktes opgesteld.
6.7.4.
Gezien de gegeven toelichting, de informatie als blijkend uit het dossier – waaronder de diverse onderdelen van de nalatenschap - en de aard van het onderwerp acht het hof dit noodzakelijke kosten. Dat overigens de positie van [betrokkene 1] belemmerend heeft gewerkt of kostenverhogend kan het hof niet vaststellen.
In algemene zin leidt de positie van erfgenaam van een onbekwame ( [betrokkene 1] ) wel tot meer formaliteiten: dat is voor alle erfgenamen en andere betrokkenen bij een nalatenschap een gegeven. Zo schrijft artikel 3:183 lid 2 BW voor dit soort situaties voor dat een minnelijke verdeling – als in deze diverse malen beproefd – alleen per notariële akte kan plaatsvinden, alsook met goedkeuring van de kantonrechter. Dat als één van haar bewindvoerders haar moeder ( [verzoeker 1] q.q.) optreedt heeft in ieder geval in de procedure voor extra beoordelingspunten gezorgd, nu [verzoeker 1] daarin ook eigen vorderingen (‘pro se’) heeft ingebracht.
Er van uitgaande dat diverse (thans beslechte en afgewezen) punten omtrent de positie van [betrokkene 1] ook vóór de procedure zijn ingebracht kan daarvan wel enig een complicerend effect zijn uitgegaan.
Verder reppen [verzoeker 1] en [verzoeker 2] van een moeizame communicatie: ook daarvan pleegt naar de ervaring leert geen kostenbesparend effect uit te gaan, los van de vraag aan wie een en ander heeft gelegen.
6.7.5.
Gezien het bovenstaande en de aard van de kosten acht het hof de betreffende kosten noodzakelijke kosten en bestaat er geen aanleiding voor correctie van de boedelbeschrijving/nalatenschap op dit punt.
Post 32
Juridisch advies polissen (€ 1.699,=).
6.8.
Een algemeen advies over de diverse polissen is naar het oordeel van het hof zonder meer een noodzakelijke post.
Goodwill (€ 4.384,-)
6.9.
Gezien de gegeven toelichting en de aard van het onderwerp acht het hof dit noodzakelijke kosten.
Advies afwikkeling BV (€ 688,=)
6.10.
Gezien de gegeven toelichting en de aard van het onderwerp acht het hof dit noodzakelijke kosten
Balans V&W per 11-11-2015: (€ 3.948)
6.11.1.
[betrokkene 2] c.s. hebben aangevoerd dat ten behoeve van de boedelbeschrijving de waarde van de gemeenschappelijke boedel diende te worden vastgesteld per datum overlijden. Voor de waardebepaling van de BV hield dat in dat er een extra balans en V&W rekening moest worden opgemaakt per overlijdensdatum.
6.11.2.
Gezien de gegeven toelichting en de aard van het onderwerp acht het hof dit noodzakelijke kosten.
Afwikkeling honorarium met vakgroep Radiologen 2015: ( 1.074)
6.12.1.
[betrokkene 2] c.s. hebben aangevoerd dat ook op dit onderwerp is met de adviseur die bekend was met de fiscale en juridische aspecten van medisch specialisten. Er is overleg gepleegd met de vakgroep vanwege de bijzondere omstandigheden (o.a. 2015 was geen vol kalenderjaar, arbeidsongeschiktheid en waarnemingsvergoeding).
6.12.2.
Gezien de gegeven toelichting en de aard van het onderwerp acht het hof dit noodzakelijke kosten.
Aangifte IB 2015: (€ 3.164)
6.13.1.
[betrokkene 2] c.s. hebben aangevoerd dat teneinde de staat van schulden en vorderingen te kunnen opstellen, de executeur zorg diende te dragen voor de aangifte IB. In dit geval heeft de belasting adviseur de aangifte 1B 2015 verzorgd.
6.13.2.
Gezien de gegeven toelichting en de aard van het onderwerp acht het hof dit noodzakelijke kosten.
Vaststellen kosten van de nalatenschap: (€ 1.723), advies rol executeur ((€ 2.486) en advies afwikkeling nalatenschap (€ 9.314).
6.14.1.
[betrokkene 2] c.s. hebben aangevoerd dat er door [executeur] advies is ingewonnen om de rol als executeur goed te kunnen uitvoeren (welke verplichtingen, binnen welke grenzen, welke wettelijke voorwaarden ed.)
Ter beoordeling van toepassing van art 4:7 lid 1 in het bijzonder sub d BW is advies ingewonnen en zijn kosten 'gescreend' om te bepalen welke kosten als schulden van de nalatenschap kunnen c.q. mogen c.q. moeten worden aangemerkt.
Daarnaast is advies verleend en zijn voorstellen gedaan om tot afwikkeling te komen zoals o.a. het regelingsvoorstel van 1 oktober 2021.
6.14.2.
[verzoeker 1] c.s. hebben daartegen aangevoerd dat [executeur] , de executeur is naar eigen zeggen gepensioneerd boekhouder met een accountants aantekening en ter zake deskundig is. [verzoeker 1] c.s. betwisten dat (steeds) expertise ingehuurd is moeten worden. Bovendien is voor [verzoeker 1] c.s. aan de hand van de stukken (nog steeds) niet controleerbaar welke expertise concreet is ingehuurd en of de ingehuurde expertise nodig was en of de daarmee gemoeide kosten redelijk en geoorloofd zijn.
Voorts hebben [verzoeker 1] c.s. aangevoerd dat bij de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat de heer [executeur] bovendien de schoonbroer is van mevrouw [betrokkene 2] en dat zonder medeweten van de overige belanghebbenden de heer [executeur] is benoemd tot de directeur van de BV van erflater.
[verzoeker 1] c.s. betwisten dat de executeur geheel objectief en onafhankelijk heeft geopereerd.
6.14.3.
Het hof oordeelt als volgt. Van een executeur die zijn benoeming aanvaardt mag worden verwacht dat hij zich daartoe ook in staat acht. Denkbaar is dat op heel specifieke punten nadere hulp van een notaris wordt ingeroepen. In dit geval zijn (zie de posten 33 tot en met 43) ook nog apart diverse rekeningen van de notaris overgelegd, als hierna te bespreken.
Het gaat hier dus klaarblijkelijk puur om kosten die de algemene taak van executeur betreffen. Dan is een bedrag van € 13.523,= veel te hoog en niet proportioneel. Dit klemt temeer nu het hof van oordeel is dat van een zorgvuldige taakuitoefening niet steeds sprake is geweest (zie hetgeen is geoordeeld over de informatieverstrekking). Het hof acht een post van hooguit € 2.500 aanvaardbaar.
6.14.4.
De omvang van de nalatenschap zal met het meerdere bedrag gecorrigeerd worden.
Polis ASR [nummer] : (€ 5.301)6.15.1. [betrokkene 2] c.s. hebben aangevoerd dat dit uitsluitend de kosten betreft die op verzoek van notaris [notaris] zijn gemaakt voor de bewuste bevestiging door ASR.
Voor zover de gemaakte kosten voor de beoordeling van de ASR polis aan de nalatenschap zijn toegerekend, is dit op instignatie van notaris [notaris] gebeurd, aldus [betrokkene 2] c.s..
In maart 2017 heeft notaris [notaris] bij het opmaken van een conceptakte vaststelling erfdelen de kritische vraag opgeworpen nader onderzoek te doen naar de verzekeringsconstructie van ASR polis [nummer] . Op 22 juni 2017 heeft [bedrijf] de analyse met dhr. [notaris] gedeeld waarna op 26 juni 2017 dhr. [notaris] deze analyse deelde. Hierbij adviseerde [notaris] : "Het lijkt mij goed om AMEV/ ASR en de Direktbank met uw bevindingen te confronteren en hen om een reactie te vragen." De in de nalatenschap betrokken kosten i.v.m. polis [nummer] hebben uitsluitend betrekking op de communicatie (van juridisch adviseur) met ASR om te voldoen aan de wens van notaris [notaris] .
In de kosten ten laste van de nalatenschap is onder post 32 € 5.301,01 opgenomen voor de communicatie met ASR. In januari 2018 bevestigde ASR dat mevr. [betrokkene 2] eerste begunstigde was (zie productie 19).
De uitkomst van een kwestie mag niet tot het oordeel leiden dat de weg ernaartoe in het belang van één der partijen is geweest. Doel van de navraag door [notaris] was om onomstotelijk vast te stellen op welke wijze de uitkering van de polis in de boedelbeschrijving diende te worden verwerkt, ongeacht wat de uitkomst daarvan zou zijn. De executeur noch [betrokkene 2] hebben invloed gehad op de uitkomsten van dat onderzoek.
Het feit dat [betrokkene 2] vervolgens heeft ingestemd met de besteding van de uitkering t.b.v. de geldlening mag haar niet worden tegengeworpen en maakt het vorenstaande niet anders.
6.15.2.
[verzoeker 1] c.s. hebben hun algemene bezwaar tegen de betreffende kosten gehandhaafd.
6.15.3.
Het hof oordeelt als volgt. Dat met de overgelegde communicatie tussen de tussenpersoon en ASR (en anderen) een bedrag aan € 5.301,= is gemoeid geweest acht het hof, gezien de ter zake in deze procedure overgelegde stukken, allereerst onaannemelijk. [betrokkene 2] (en ook [executeur] ) wenste een correctie op de omvang van de nalatenschap met een bedrag van € 400.000,=, en wel in haar eigen belang. De overige erven hadden hier geen belang bij, want de geldlening die in de nalatenschap viel was met de uitkering al deels ingelost. Het gestelde onderzoek is minst genomen onvolledig uitgevoerd nu niet bij ASR alle stukken waarover aan die zijde werd beschikt zijn opgevraagd. Zoveel is gebleken in deze procedure in hoger beroep en na het in opdracht van het hof uiteindelijk inwinnen van nadere informatie bij ASR.
6.15.4.
In het licht van deze omstandigheden ziet het hof geen reden deze specifieke kosten, zoal voldoende onderbouwd, ten laste te laten komen van de nalatenschap. De omvang van de nalatenschap zal met het hiermee gemoeide bedrag worden gecorrigeerd.
Post 44 (kosten voor het juridisch geding ad € 11.569).
6.16.1.
[betrokkene 2] c.s. hebben in dat verband het volgende aangevoerd. De executeur heeft zijn taken uitgevoerd zonder loon. Het voeren van verweer in eerste aanleg heeft de executeur in privé gedaan. Ook zijn de kosten van mediation niet voor rekening van de nalatenschap gebracht. Deze heeft verweerster [betrokkene 2] voor haar rekening genomen.
Voor het voeren van verweer in de onderhavige hoger beroepsprocedure is sprake van verplichte procesvertegenwoordiging. Ook de juridische inhoud van de discussie noopt
tot het inschakelen van juridische bijstand. Deze procedure is nodig om te komen tot een correcte boedelbeschrijving en dito afwikkeling van de nalatenschap. Deze procedure is in het belang van de erfgenamen en uitdrukkelijk niet in het belang van de executeur, want die heeft immers geen enkel belang bij de uitkomst van de zaak. Naar de mening van [betrokkene 2] c.s. had deze procedure bovendien voorkomen kunnen worden althans de discussie had aanzienlijk minder omvangrijk kunnen zijn, indien appellanten in een eerder stadium van de afwikkeling constructief hadden meegewerkt.
In november 2017 lag een conceptakte van verdeling voor ondertekening gereed. In juni 2020 werd nogmaals een aangepaste conceptakte opgemaakt. Gedurende het hele proces tot aan het opstellen van deze laatste is er, behoudens enkele zaken die op verzoek van appellant(en) nader zijn toegelicht en akkoord zijn bevonden, geen bezwaar geuit. Pas na indiening van het verzoek bij de rechtbank in 2020 zijn voor het eerst juridisch inhoudelijke bezwaren geuit, aldus [betrokkene 2] c.s.
De kosten van de executele zijn schulden van de nalatenschap en komen voor rekening van de erfgenamen (art. 4:7 lid 1 onder d BW). De kosten zijn in alle redelijkheid gemaakt en dienen zoals gezegd het belang van de erfgenamen en de afwikkeling van de nalatenschap. Het gaat immers niet om bijvoorbeeld een verzoek tot ontslag van de executeur. Van aantoonbare fouten is ook geen sprake. Er bestaat gelet op de aard van de kosten, de reden voor het ontstaan daarvan, de verwijtbaarheid en de vermijdbaarheid en gelet op de omvang van de nalatenschap geen aanleiding om te oordelen dat de executeur deze kosten geheel of gedeeltelijk zelf moet dragen. Zou er al sprake van zijn dat de kosten gedeeltelijk voor rekening van de executeur zelf zouden moeten komen, dat zal dit aan de orde komen bij de rekening en verantwoording door de executeur (zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden 19 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019: 1587).
[executeur] vertegenwoordigt als executeur het belang van de nalatenschap en daarom is het niet redelijk om wanneer hij door de erfgenamen in een procedure wordt betrokken de daarmee gemoeide kosten, waaronder die van rechtsbijstand, voor zijn eigen rekening zou moeten laten komen. [betrokkene 2] c.s. zijn dan ook van mening dat deze juridische kosten voor rekening van de nalatenschap dienen te komen.
Conform de wettelijke regeling en vaste rechtspraak komen de kosten van de executele in beginsel voor rekening van de nalatenschap. [betrokkene 2] c.s. zien in dit geval geen reden van deze hoofdregel af te wijken. [betrokkene 2] c.s. bestrijden het oordeel van het hof dat sprake zou zijn van gebrekkige informatievoorziening, als gevolg waarvan niet alle kosten voor rekening van de nalatenschap zouden kunnen komen. Het hof lijkt hiermee aan te geven dat de executeur 'voor straf' niet al zijn kosten bij de nalatenschap kan onderbrengen. Voor een dergelijke vergaande consequentie bestaat naar de mening van [betrokkene 2] c.s. geen enkele aanleiding. Het is de executeur in de uitoefening van zijn functie praktisch onmogelijk gemaakt om met de erfgenamen te communiceren. Informatie waarvan [verzoeker 1] c.s. aangeven die nooit te hebben ontvangen, hebben zij wel degelijk ontvangen.
[betrokkene 2] c.s. hebben in dit verband herhaald dat huns inziens van onvolledige informatieverstrekking geen sprake is geweest en er dus geen aanleiding is tot correctie in welke omvang dan ook, onder aanhaling van diverse voorbeelden ter nadere onderbouwing van hun standpunt.
6.16.2.
[verzoeker 1] c.s. hebben het volgende betoogd.
De juridische kosten die worden opgevoerd in verband met het voeren van onderhavige procedure (inclusief eerste aanleg) zouden niet gemaakt hoeven worden, indien [betrokkene 2] c.s. van meet af aan openheid van zaken hadden gegeven. Deze kosten behoren niet ten laste van de nalatenschap te worden gebracht. [verzoeker 1] c.s. hebben eveneens juridische kosten moeten maken. Zij worden al langer bijgestaan (eerst door mr Ketelaars en thans door mr Smeekes). In verband met de afwikkeling van de nalatenschap hebben zij aanzienlijke en hogere kosten gemaakt dan [betrokkene 2] c.s.. Indien kosten ten laste van de nalatenschap zouden komen, zou dat naar het oordeel van [verzoeker 1] c.s. ook voor hun kosten gelden, die inmiddels ruim
€ 20.000 bedragen.
6.16.3.
Het hof oordeelt als volgt.
6.16.3.1. De opgevoerde kosten zien op de kosten van de procedure in hoger beroep, derhalve de kosten van rechtsbijstand aan [executeur] en [betrokkene 2] via rechtsbijstand van mw. mr. Lindhout-Schot. [executeur] en [betrokkene 2] zijn in hoger beroep als zodanig “samen opgetrokken”.
6.16.3.2. [executeur] zelf was ten tijde van het hoger beroep geen executeur meer (zie onderdeel 4.1. van de beschikking van de kantonrechter) en de procedure ging en gaat in hoofdzaak om de omvang van de nalatenschap (zie onderdeel 3.2. van de tussenbeschikking: “
een herbeoordeling en herwaardering van de actief- en passiefposten”).
De positie van [executeur] als zodanig is in het hoger beroep formeel niet of nauwelijks aan de orde geweest, zoals uit het beroepschrift al aanstonds bleek (zie onderdeel 3.8.1.2. van de tussenbeschikking van 12 mei 2022).
6.16.3.3. De procedure in hoger beroep ziet in zeer overwegende mate, zo niet uitsluitend, op de materiele positie van de verschillende erfgenamen in het licht van de omvang van de nalatenschap als verdeeld in twee kampen : [verzoeker 1] c.s. en [betrokkene 2] en haar zonen. Dat daarbij door [executeur] opgestelde stukken (onvermijdelijk) ter discussie staan en ook zijn optreden vóór zijn defungeren (deels) wordt beoordeeld doet aan het voorgaande niet of onvoldoende af.
6.16.6.4. In procedures tussen erfgenamen in dezelfde nalatenschap plegen de door ieder gemaakte kosten van rechtsbijstand, zowel voor als tijdens de procedure, door betrokkenen zelf te worden gedragen door middel van de zogenaamde compensatie van kosten.
6.16.6.5. Het hof ziet geen aanleiding daar thans anders over te oordelen, door [betrokkene 2] haar kosten betreffende het hoger beroep (samen met [executeur] ) wel ten laste van de nalatenschap te laten brengen en de kosten van [verzoeker 1] c.s. niet. De betreffende kosten dienen dus voor rekening van [betrokkene 2] c.s. te blijven.
6.16.6.6. Dit geldt ook voor de door [verzoeker 1] c.s. plots bij antwoordakte opgevoerde kosten van de eerste aanleg en hoger beroep ad € 20.000,=: die dienen dus voor rekening van [verzoeker 1] c.s. te blijven.
De omvang van de nalatenschap zal met het ten onrechte opgevoerde bedrag aangaande juridische kosten worden gecorrigeerd.
Kosten PM (€ 3.000,=)
6.17.
Het hof kan, bij gebreke van enige onderbouwing zijdens [betrokkene 2] c.s., niet beoordelen welke posten na de vaststelling in de huidige beschikking van de geldvorderingen nog te verwachten zouden zijn. Met deze post zal derhalve geen rekening worden gehouden.
Uitgangspunt omvang nalatenschap bij kantonrechter (en veranderingen in hoger beroep):
6.18.
De kantonrechter is uitgegaan van een nalatenschap met als omvang € 24.576,71 (onderdeel 4.4. van de beschikking waarvan beroep), met daarop een correctie ten gunste van [verzoeker 1] (als in de tussenbeschikking in hoger beroep al verworpen). Per saldo resteerde toen € 17.983,97. Dit heeft in haar beoordeling geleid tot de volgende erfdelen respectievelijk geldvorderingen: 1% dus € 179,81 (met afronding) voor [betrokkene 2] , en € 4.451,04 per (stief)kind van erflater.
6.19.1.
In hoger beroep zijn de volgende correcties gebleken:
a. Een bedrag van € 400.000,= (uitkering levensverzekering ASR) zal als wel behorend bij de becijfering van de gemeenschappelijke boedel in dat kader niet langer worden gecorrigeerd. De vordering van Directbank (passiefpost 23 in de recente boedelbeschrijving, eerste variant, van de gemeenschappelijke boedel als overgelegd als productie 57 door [betrokkene 2] c.s.) bedraagt in de gecorrigeerde versie van de becijfering van de omvang van de nalatenschap derhalve € 250.000,= (in plaats van 650.000,= als door [executeur] bij wijze van zijn correctie vermeld).
Dit betekent per saldo dat de nalatenschap, zijnde de helft van de gemeenschappelijke boedel, met de helft van dit meerdere bedrag, derhalve met € 200.000,= toeneemt.
b.1. Ten gevolge van de beslissing als hierna onder Tussenbeschikking onderdeel 3.8.5.5. vermeld zijn de posten 15 (overbedeling echtscheiding), 16 (Auto Alfa Romeo) en 17 (Lening [verzoeker 2] ) in productie 57 (eerste variant) ten onrechte opgevoerd, en dienen deze – nu het verweer van [betrokkene 2] c.s. is gehonoreerd, zie Tussenbeschikking onderdeel 3.8.5.4. – op nihil te worden gesteld.
b.2. Hetzelfde geldt voor het als betwiste schuld als passiefpost opgevoerde post 21 (ad € 5.430,00), gezien hetgeen daarover het hof in hetzelfde onderdeel heeft beslist.
Hiermee wordt rekenkundig hetzelfde effect bereikt als in de tweede variant van de boedelbeschrijving wordt beoogd.
c. Het actieve deel van de gemeenschap bedraagt aldus
€ 1.817.202,37[namelijk € 1.840.728.37 -/- € 23.526 (€ 12.025 +/+ € 9.501 +/+ 2.000,=, onderdeel b.1.)].
Het passieve deel van de gemeenschap bedraagt aldus
€ 1.192.662,00[ namelijk 1.598.092,00 -/- € 400.000,= ten onrechte correctie (onderdeel a) en -/- € 5.430 (onderdeel b.2).
Daarmee komt de gemeenschappelijke boedel als bedoeld in productie 57 voornoemd op - afgerond - € 624.540,= en de nalatenschap van erflater aldus op
€ 312.270,=
d. De nalatenschapsschulden zoals door de kantonrechter aangenomen nemen af met € 6.592,74. De rekenkundige verwerking is hierboven al besproken (zie onderdeel b.2.).
e. De opgevoerde kosten van de nalatenschap moeten worden verminderd met
€ 11.003,= (onnodige advieskosten executeur);
€ 5.301,= (Advieskosten polis ASR);
€ 11.569,= (proceskosten hoger beroep)
€ 3.000,= (kosten afwikkeling PM)
6.19.2.
Inmiddels is door [betrokkene 2] c.s. als productie 57 een ‘actuele boedelbeschrijving’ overgelegd, waarbij onder meer de posten 44 en PM als hierboven besproken zijn opgevoerd.
6.19.3
De omvang van de nalatenschap (actiefzijde) wordt daarin becijferd op
€ 121.318,19. Dat moet dus €
312.270,=worden.
6.19.4.
Als minposten (passiefzijde) worden opgevoerd de posten 26 tot en met 44 als in deze beschikking en de tussenbeschikking van 12 mei 2022 besproken, en wel tot een totaal bedrag van - afgerond - € 102.924.=.
6.19.5.
Gezien de door het hof uitvoerde correcties (zie hierboven 6.19.1 onder e) moet de passiefzijde van de nalatenschap worden becijferd op € 72.051,=.
Omvang geldvorderingen
6.20.
Dit betekent per saldo een positief resultaat van € 240.219,=.
6.21.
[betrokkene 2] krijgt daarvan 1%, zijnde € 2.402,20 (afgerond) en de (stief)kinderen krijgen ieder een geldvordering van € 59.454,20 op [betrokkene 2] .
Toch nog een minnelijke oplossing?
6.22.
Het hof brengt thans in herinnering zijn overweging in onderdeel 3.8.6.3. van de tussenbeschikking van 12 mei 2022.
Erflater heeft als voorziening opgenomen dat de erfstelling ten behoeve van de kinderen van [betrokkene 2] is gedaan onder de ontbindende voorwaarde dat [betrokkene 2] haar kinderen tijdens leven meer schenkt dan aan de kinderen van [erflater] , dan wel aan hen meer vermogen nalaat bij haar overlijden.
Deze voorziening, met verreikende consequenties voor de komende tientallen jaren voor [betrokkene 2] - met een voorshands aangenomen periodieke informatieplicht van [betrokkene 2] alsook van haar kinderen richting in het bijzonder de kinderen [erflater] - en de kinderen van [betrokkene 2] , met nieuwe procedures in het verschiet gezien de thans al zeer slechte verhoudingen, ook na overlijden te zijner tijd van [betrokkene 2] , is voor het hof reden geweest partijen in overweging te geven voor de toekomst via een schikking definitief van elkaar ‘losgekoppeld’ te worden. Met de thans vastgestelde omvang van de geldvorderingen lijkt de toenmalige inschatting van het hof aangaande voortgezette juridische geschillen bepaald niet denkbeeldig
Het testament biedt alle ruimte voor een minnelijke schikking.
Het hof geeft thans partijen (ten laatste male in deze zaak) wederom in overweging, nu mede aan de hand van deze eindbeslissing, te trachten alsnog een dergelijke oplossing te bereiken waarbij partijen van elkaar worden “verlost”.
Proceskosten
6.23.
Het Hof heeft hierboven al toegelicht dat in dit soort procedures ieder van partijen de eigen kosten draagt. Het feit dat ieder cluster van partijen het andere cluster verwijt niet goed te hebben gecommuniceerd, onvoldoende informatie te hebben gegeven dan wel gevraagd etc. maakt dit – voor zover het om de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep gaat - niet anders.

7.De beslissing

Het hof:
Verklaart [verzoeker 1] c.s. niet ontvankelijk in hun beroep voor zover het de positie van [executeur] als executeur betreft;
Vernietigt de beschikking van de kantonrechter waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
Stelt de geldvorderingen van de vier (stief)kinderen van erflater op [betrokkene 2] vast op een bedrag van
€ 59.454,20per persoon en de geldvordering van [betrokkene 2] op een bedrag van
€ 2.402,20;
Compenseert de kosten in eerste aanleg en hoger beroep aldus, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, J.I.M.W. Bartelds en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2022.