Uitspraak
5.Het verdere verloop van de procedure.
6.De verdere beoordeling
(pagina 1)
De verzekering van wijlen de heer [erflater] en mevrouw [betrokkene 2] had een ingangsdatum van 25 juni 2004, zoals ook op de polis staat vermeld. Om de verzekering te kunnen sluiten diende er eerst een aanvraagformulier te worden ingevuld en ondertekend. Wij hebben de indruk dat het Hof niet over dit aanvraagformulier beschikt (mevrouw [betrokkene 2] waarschijnlijk dus ook niet meer). Dit document is echter wel van belang ter beoordeling van deze kwestie en daarom sturen wij een kopie van deze aanvraag bij deze brief als bijlage mee.
ASR komt in haar brief tot de conclusie dat:
Ten overvloede merken [betrokkene 2] c.s. nog op dat de aanname van het hof, dat na het overlijden van erflater een herfinanciering heeft plaatsgevonden, niet juist is. Dit is niet het geval. Dit was ook niet nodig vanwege de wijziging van het huwelijksgoederenregime van huwelijkse voorwaarden in een gemeenschap van goederen, waardoor de door erflater aangegane leningen (waaronder de hypotheekverstrekking) gemeenschappelijk (en daarmee ook toebehorend aan diens echtgenote) zijn geworden.
Het huwelijksvermogensregime van erflater en zijn echtgenote klopte voorts met de gegevens op het aanvraagformulier voor de polis (successiesplitsing) (zie productie 59). Uit een e-mail van de notaris die de wijziging huwelijkse voorwaarden heeft begeleid d.d. juni 2015, blijkt ook dat het de bedoeling van erflater/partijen was om de uitkering op de polis van levensverzekering buiten de gemeenschap te houden en niet onderhevig te doen zijn aan successiebelasting (productie 60).
Het aanvraagformulier dat thans bij akte is overgelegd is onvolledig. Veel is niet ingevuld zoals de datum bij ondertekening en wie de begunstigde is. Wat zich vervolgens naar aanleiding van de aanvraag heeft afgespeeld en nader besproken is, blijkt niet uit dit formulier (en evenmin uit andere stukken). Feit is dat bij de aanvraag maar 1 verzekeringnemer is genoteerd, te weten erflater. Het feit dat het een verzekering betreft op twee levens (2 verzekerden) maakt dat niet anders, aldus [verzoeker 1] c.s..
In zoverre waren de ‘eerdere bevindingen’ waar [betrokkene 2] c.s. uitdrukkelijk naar verwijzen zonder meer gebaseerd op onvolledige informatie.
nahet overlijden van erflater herfinanciering had plaatsgevonden.
Op basis van de door [betrokkene 2] c.s. voor de tussenbeschikking gegeven informatie sloot het hof blijkens de brief van de griffier van 6 december 2021 niet uit dat herfinanciering aan de orde was (geweest), maar in onderdeel 3.8.12.7.4. van de tussenbeschikking blijkt al dat het hof toen duidelijk was dat slechts namen zijn veranderd, en/of uitvoerders, maar dat van de oorspronkelijke situatie kan worden uitgegaan.
duscorrectie behoeft, omdat de niet verpande uitkering vervolgens wel in mindering is gekomen op de hypothecaire vordering betreffende het woonhuis van [betrokkene 2] en erflater.
de rechten uit deze verzekering worden verpand”.
zelfook tot verpanding aan de geldverstrekker gehouden, los van de huwelijksvoorwaarden, maar dat heeft zij nagelaten.
Zoals [verzoeker 1] c.s. hebben aangevoerd in hun antwoordakte was de verzekering uitdrukkelijk gericht op dekking van de hypotheekschuld bij overlijden.
per posteen heldere toelichting geven op welke werkzaamheden de respectieve post ziet en welk doel die heeft betroffen. [betrokkene 2] c.s. hebben deze toelichting gegeven en [verzoeker 1] c.s. hebben hierop gereageerd.
Naast de kosten voor het opstellen van conceptaktes zijn deze kosten het gevolg van communicatie van de notaris met de executeur en alle erfgenamen. De notaris heeft ook kosten gemaakt voor onderzoek en/of beoordeling van posten op de boedelbeschrijving die in het kader van zijn verantwoordelijkheid als notaris zijn verricht. Daarnaast heeft een notaris een informatieplicht jegens alle erfgenamen over de juridische mogelijkheden en mogelijke keuzes. De positie van [betrokkene 1] was hierbij een complicerende (vertragende en kostenverhogende) factor, aldus [betrokkene 2] c.s..
In algemene zin leidt de positie van erfgenaam van een onbekwame ( [betrokkene 1] ) wel tot meer formaliteiten: dat is voor alle erfgenamen en andere betrokkenen bij een nalatenschap een gegeven. Zo schrijft artikel 3:183 lid 2 BW voor dit soort situaties voor dat een minnelijke verdeling – als in deze diverse malen beproefd – alleen per notariële akte kan plaatsvinden, alsook met goedkeuring van de kantonrechter. Dat als één van haar bewindvoerders haar moeder ( [verzoeker 1] q.q.) optreedt heeft in ieder geval in de procedure voor extra beoordelingspunten gezorgd, nu [verzoeker 1] daarin ook eigen vorderingen (‘pro se’) heeft ingebracht.
Er van uitgaande dat diverse (thans beslechte en afgewezen) punten omtrent de positie van [betrokkene 1] ook vóór de procedure zijn ingebracht kan daarvan wel enig een complicerend effect zijn uitgegaan.
Voorts hebben [verzoeker 1] c.s. aangevoerd dat bij de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat de heer [executeur] bovendien de schoonbroer is van mevrouw [betrokkene 2] en dat zonder medeweten van de overige belanghebbenden de heer [executeur] is benoemd tot de directeur van de BV van erflater.
[verzoeker 1] c.s. betwisten dat de executeur geheel objectief en onafhankelijk heeft geopereerd.
Het gaat hier dus klaarblijkelijk puur om kosten die de algemene taak van executeur betreffen. Dan is een bedrag van € 13.523,= veel te hoog en niet proportioneel. Dit klemt temeer nu het hof van oordeel is dat van een zorgvuldige taakuitoefening niet steeds sprake is geweest (zie hetgeen is geoordeeld over de informatieverstrekking). Het hof acht een post van hooguit € 2.500 aanvaardbaar.
Voor zover de gemaakte kosten voor de beoordeling van de ASR polis aan de nalatenschap zijn toegerekend, is dit op instignatie van notaris [notaris] gebeurd, aldus [betrokkene 2] c.s..
In maart 2017 heeft notaris [notaris] bij het opmaken van een conceptakte vaststelling erfdelen de kritische vraag opgeworpen nader onderzoek te doen naar de verzekeringsconstructie van ASR polis [nummer] . Op 22 juni 2017 heeft [bedrijf] de analyse met dhr. [notaris] gedeeld waarna op 26 juni 2017 dhr. [notaris] deze analyse deelde. Hierbij adviseerde [notaris] : "Het lijkt mij goed om AMEV/ ASR en de Direktbank met uw bevindingen te confronteren en hen om een reactie te vragen." De in de nalatenschap betrokken kosten i.v.m. polis [nummer] hebben uitsluitend betrekking op de communicatie (van juridisch adviseur) met ASR om te voldoen aan de wens van notaris [notaris] .
In de kosten ten laste van de nalatenschap is onder post 32 € 5.301,01 opgenomen voor de communicatie met ASR. In januari 2018 bevestigde ASR dat mevr. [betrokkene 2] eerste begunstigde was (zie productie 19).
Voor het voeren van verweer in de onderhavige hoger beroepsprocedure is sprake van verplichte procesvertegenwoordiging. Ook de juridische inhoud van de discussie noopt
In november 2017 lag een conceptakte van verdeling voor ondertekening gereed. In juni 2020 werd nogmaals een aangepaste conceptakte opgemaakt. Gedurende het hele proces tot aan het opstellen van deze laatste is er, behoudens enkele zaken die op verzoek van appellant(en) nader zijn toegelicht en akkoord zijn bevonden, geen bezwaar geuit. Pas na indiening van het verzoek bij de rechtbank in 2020 zijn voor het eerst juridisch inhoudelijke bezwaren geuit, aldus [betrokkene 2] c.s.
€ 20.000 bedragen.
een herbeoordeling en herwaardering van de actief- en passiefposten”).
De positie van [executeur] als zodanig is in het hoger beroep formeel niet of nauwelijks aan de orde geweest, zoals uit het beroepschrift al aanstonds bleek (zie onderdeel 3.8.1.2. van de tussenbeschikking van 12 mei 2022).
Hiermee wordt rekenkundig hetzelfde effect bereikt als in de tweede variant van de boedelbeschrijving wordt beoogd.
€ 1.817.202,37[namelijk € 1.840.728.37 -/- € 23.526 (€ 12.025 +/+ € 9.501 +/+ 2.000,=, onderdeel b.1.)].
Het passieve deel van de gemeenschap bedraagt aldus
€ 1.192.662,00[ namelijk 1.598.092,00 -/- € 400.000,= ten onrechte correctie (onderdeel a) en -/- € 5.430 (onderdeel b.2).
Daarmee komt de gemeenschappelijke boedel als bedoeld in productie 57 voornoemd op - afgerond - € 624.540,= en de nalatenschap van erflater aldus op
€ 312.270,=
€ 11.003,= (onnodige advieskosten executeur);
€ 5.301,= (Advieskosten polis ASR);
€ 11.569,= (proceskosten hoger beroep)
€ 3.000,= (kosten afwikkeling PM)
€ 121.318,19. Dat moet dus €
312.270,=worden.
Deze voorziening, met verreikende consequenties voor de komende tientallen jaren voor [betrokkene 2] - met een voorshands aangenomen periodieke informatieplicht van [betrokkene 2] alsook van haar kinderen richting in het bijzonder de kinderen [erflater] - en de kinderen van [betrokkene 2] , met nieuwe procedures in het verschiet gezien de thans al zeer slechte verhoudingen, ook na overlijden te zijner tijd van [betrokkene 2] , is voor het hof reden geweest partijen in overweging te geven voor de toekomst via een schikking definitief van elkaar ‘losgekoppeld’ te worden. Met de thans vastgestelde omvang van de geldvorderingen lijkt de toenmalige inschatting van het hof aangaande voortgezette juridische geschillen bepaald niet denkbeeldig
7.De beslissing
€ 59.454,20per persoon en de geldvordering van [betrokkene 2] op een bedrag van
€ 2.402,20;