ECLI:NL:GHSHE:2022:3299

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
200.296.923_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag, hoofdverblijf en zorgregeling van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader verzoekt om eenhoofdig gezag over zijn kinderen en aanpassing van de zorgregeling. De moeder verzoekt in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep om het eenhoofdig gezag over de kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder en de vader is, en dat de zorgregeling zodanig is dat de kinderen regelmatig contact hebben met beide ouders. Het hof heeft de zaak op 29 september 2022 behandeld en de verzoeken van de vader afgewezen. Het hof oordeelt dat het gezamenlijk gezag in stand moet blijven, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De huidige situatie biedt voldoende stabiliteit voor de kinderen. De vader kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank en heeft zijn verzoeken tot wijziging van het gezag en de zorgregeling ingetrokken. De moeder heeft haar verzoek tot eenhoofdig gezag voorwaardelijk ingediend, maar het hof komt hier niet aan toe. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de vader wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken die betrekking hebben op de meerderjarige [minderjarige 1].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 september 2022
Zaaknummer: 200.296.923/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/347591 / FA RK 18-3916
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Wouters,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. W.E. de Wit-de Witte.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006
  • [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming West,
gevestigd te [vestigingsplaats]
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
[vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: De vader wil het eenhoofdig gezag over de kinderen en wil dat het hoofdverblijf van [minderjarige 3] bij de vader wordt vastgesteld. Daarnaast dient de zorgregeling aangepast te worden. Ook de moeder wil (voorwaardelijk) het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 6 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 5 juli 2021, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, bij beschikking:
- de verzoeken van de vader tot benoeming van een mediator, subsidiair eenhoofdig gezag toe te wijzen;
- de verzoeken van de vader tot bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige 3] bij de vader toe te wijzen;
- de verzoeken van de vader tot bepaling van een zorgregeling omtrent [minderjarige 3] toe te wijzen zoals verzocht en de zorgregeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijzen, alsmede,
- de door de vader verzochte verrekening van de kosten van de kinderen van € 3.000,- toe te wijzen;
- alles onder afwijzing van de verzoeken die de moeder omtrent genoemde onderdelen heeft gedaan, althans dat het hof beslissingen neemt omtrent bovenstaande zaken die het hof in goede justitie meent te moeten bepalen.
2.1.1.
Bij V8-formulier van 2 augustus 2021, met bijlage, heeft de vader zijn vierde grief ten aanzien van de verrekening van de kosten van de kinderen ingetrokken.
2.1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vader zijn primaire verzoek ten aanzien van de benoeming van een mediator ingetrokken.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling, op verzoek van het hof, ter verduidelijking van zijn petitum verwezen naar de inhoud van het op 19 februari 2021 door de vader bij de rechtbank in de procedure in eerste aanleg ingediende aanvullend verzoek, welk verzoek in hoger beroep als herhaald dient te worden beschouwd ten aanzien van de zorgregeling en het hoofdverblijf.
Dit verzoek houdt - naar het hof begrijpt - in dat:
De vader verzoekt om voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen (vaste) zorgregeling te bepalen met de moeder, subsidiair om te bepalen dat de moeder omgang heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond. Voor [minderjarige 3] ziet de vader een zorgregeling voor zich waarbij [minderjarige 3] bij de moeder is van vrijdag uit school tot woensdagmorgen voor school gedurende eenmaal in de veertien dagen, waarbij de vader eveneens verzoekt dat de moeder haar medewerking dient te verlenen aan koor, skeeleren en schaatsen gedurende de momenten dat de kinderen bij haar zijn.
De vader verzoekt voorts te bepalen dat tijdens familieaangelegenheden en/of vakanties de zorg wordt verdeeld conform het schema zoals de vader bij brief van 19 februari 2021 heeft bijgevoegd.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling een uiterst subsidiair verzoek gedaan ten aanzien van de zorgregeling, inhoudende dat de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 3] zou moeten lopen van vrijdagmiddag tot maandagochtend.
2.2.
Bij verweerschrift van 24 februari 2022, met producties, heeft de moeder verzocht:
- in principaal hoger beroep: de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van
de vader in hoger beroep af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
- in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, als gekomen moet worden van gezamenlijk naar eenhoofdig gezag, de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.3.
Bij verweer in incidenteel hoger beroep van 5 april 2022, met producties, heeft de vader verzocht het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 21 juli 2021, van de advocaat van de vader, met bijlagen;
- het V6-formulier van 8 juli 2022, van de advocaat van de vader, met bijlagen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI]
- de raad: vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.6.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Aangezien [minderjarige 1] gedurende de procedure bij het hof meerderjarig is geworden zal het hof de brief die zij aan het hof heeft gestuurd niet bij de beoordeling betrekken, omdat de procedure geen betrekking meer op haar heeft.
[minderjarige 2] heeft het hof eveneens een brief gestuurd, die bij het hof is binnengekomen op 19 mei 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[minderjarige 3] heeft het hof uit eigen beweging eveneens een brief gestuurd, die bij het hof is binnengekomen op 12 juli 2022. Het hof zal deze brief niet in de procedure betrekken. Aan de aanwezigen op de mondelinge behandeling is medegedeeld dat deze brief is ontvangen, de inhoud is niet besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004 (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006 (hierna: [minderjarige 2] );
  • [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012 (hierna: [minderjarige 3] ).
3.2.
[minderjarige 1] is op [geboortedatum] 2022 meerderjarig geworden, zodat de verzoeken geen betrekking hebben op [minderjarige 1] .
3.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn met ingang van 2 november 2018 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is geëindigd op 31 januari 2021. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] is geëindigd op 31 juli 2022.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, is - voor zover in deze procedure van belang - bepaald dat:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader is;
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 3] bij de moeder is;
- de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] contact hebben met elkaar gedurende één weekend per
veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond;
- de vader en [minderjarige 3] contact hebben met elkaar gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 15.30 uur tot maandagochtend 08.30 uur, alsmede één dag in de week van woensdagmiddag 12.00 uur tot donderdagochtend 08.30 uur;
- de vakanties worden verdeeld zoals door de rechtbank is beschreven in rechtsoverweging 2.25.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing ten aanzien van het gezag, het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Ook de moeder kan zich met deze beslissing, ten aanzien van het gezag (voorwaardelijk) niet verenigen.
Gezag
3.6.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader wil graag het eenhoofdig gezag over de kinderen. De moeder heeft het contact met de vader verbroken. De PTSS van de moeder, gebeurtenissen uit haar verleden, het karakter van de moeder en de laster die zij met haar netwerk opzet tegen de vader maken dat deze situatie ook niet meer gaat verbeteren. De kinderen hebben hier veel last van. De vader loopt bovendien tegen praktische problemen aan: zoals het langdurig uitblijven van een handtekening van de moeder voor de aanvraag van een paspoort, de aanvraag van een DigiD en het achterhouden van post. De vader daarentegen wil wel graag overleggen en goede harmonie met de moeder. De communicatie tussen de ouders is echter ondanks alle ingezette hulpverlening blijvend verstoord.
3.7.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder vindt het bijzonder pijnlijk dat de vader de moeder buiten spel wil zetten en alle beslissingen met betrekking tot de kinderen zelf wil nemen. De moeder zou [minderjarige 3] hierdoor volledig kwijtraken. Voor de vader is het nooit genoeg. Alles wat er is gebeurd wordt op het bordje van de moeder gelegd en de vader blijft zich negatief uiten over de moeder. Het eenhoofdig gezag, zoals de vader dat voor zich ziet, gaat geen rust brengen bij de kinderen. [minderjarige 1] is inmiddels al 18, en voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is het belangrijk dat de moeder betrokken blijft. Als het gezag al gewijzigd moet worden dan moet de moeder het eenhoofdig gezag krijgen.
3.8.
De raad voert – kort samengevat – aan niet achter wijziging van het gezag te staan in die zin dat één van de ouders het eenhoofdig gezag zou krijgen. Dit geeft wat de raad betreft een verkeerde boodschap aan de kinderen.
3.9.
De GI heeft geen inhoudelijk advies gegeven ten aanzien van het gezag.
3.10.
Het hof overweegt als volgt
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.2.
Het hof stelt vast dat [minderjarige 1] inmiddels meerderjarig is geworden, zodat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] .
3.10.3.
Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geldt het navolgende. Evenals de rechtbank en op dezelfde overwegingen als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezamenlijk gezag in stand dient te blijven. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.10.4.
Voor gezamenlijk ouderlijk gezag vereist is dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn om afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, en wel zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
3.10.5.
Op dit moment woont [minderjarige 2] bij de vader en [minderjarige 3] bij de moeder. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kunnen met regelmaat bij de ouder zijn, bij wie zij niet wonen. Zij zijn ook regelmatig gezamenlijk bij de moeder of de vader. Ook kan er dan contact zijn met hun oudere zus [minderjarige 1] , die bij de vader woont. Beide ouders zijn betrokken in het leven van de kinderen. Bij de situatie als hiervoor beschreven past gezamenlijk gezag. Niet is gebleken dat de kinderen zodanig klem of verloren zitten dat gezamenlijk gezag niet meer mogelijk is, of dat beëindiging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Hoewel het hof heeft geconstateerd dat er al jarenlang sprake is van een ernstig verstoorde verhouding tussen de ouders en de diverse vormen van hulpverlening die zijn ingezet (onder andere via de ondertoezichtstelling) niet hebben geleid tot verbetering van de situatie, houden de kinderen zich in deze situatie behoorlijk staande, en is de ondertoezichtstelling geëindigd. De oplossing ligt volgens het hof niet in beëindiging van het gezag van één van de ouders. Het hof sluit daarbij aan bij hetgeen de raad hierover heeft aangegeven, namelijk dat beëindiging van het gezag de verkeerde boodschap uitdraagt naar [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Zij zouden dan immers de indruk kunnen krijgen dat dit iets zegt over de competenties van de andere ouder. De sleutel om tot verbetering van de huidige situatie te komen ligt volgens het hof in de handen van de ouders, namelijk dat zij gezamenlijk als verantwoordelijke ouders beslissingen nemen over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
3.10.6.
Het voorgaande betekent dat het hof het verzoek van de vader zal afwijzen en niet toekomt aan het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de moeder.
Hoofdverblijf
3.11.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader wil dat het hoofdverblijf van [minderjarige 3] bij hem wordt bepaald. Dit komt ook de band tussen de zussen
onderling ten goede.
3.12.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. Er is weinig zicht gekomen op
de situatie bij vader thuis omdat de vader niet mee wilde werken aan het NIFP-onderzoek. De moeder wil niets liever dan dat ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meer bij de moeder komen. Het doel van de vader is om [minderjarige 3] bij de moeder weg te halen en hij beroept zich op oneigenlijke argumenten. Er zijn geen problemen in de opvoedsituatie bij de moeder thuis. Sinds [minderjarige 3] niet meer om de week naar de vader gaat is er meer rust en maakt zij meer vorderingen op school.
3.13.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De raad stelt dat er voor [minderjarige 3] zo min mogelijk dient te veranderen. [minderjarige 3] doet het tamelijk goed in de huidige situatie. Het is niet in het belang van [minderjarige 3] de hoofdverblijfplaats te wijzigen, omdat dit de problemen niet oplost. Beide ouders zijn bang dat zij contact verliezen met [minderjarige 3] maar de oplossing ligt niet in wijziging van het hoofdverblijf.
3.14.
Volgens de GI moet de huidige situatie blijven zoals die is. Iedere verandering betekent dat [minderjarige 3] zich opnieuw moet instellen en dat is niet in haar belang
3.15.
Het hof overweegt als volgt.
3.15.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.15.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het hoofdverblijf van [minderjarige 3] bij de moeder dient te blijven. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.15.2.
[minderjarige 3] doet het naar omstandigheden goed, ondanks de moeilijke situatie waarin zij verkeert ten gevolge van de echtscheiding. De raad en de GI hebben beschreven dat [minderjarige 3] hier een balans in heeft gevonden. Het hof acht het in het belang van [minderjarige 3] dat dit niet verandert en dat er duidelijkheid komt over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 3] . Dit zal dus bij de moeder zijn. Het hof heeft bij de beoordeling betrokken dat, zoals hiervoor ook als is overwogen, [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] elkaar met grote regelmaat kunnen zien bij ofwel de moeder dan wel bij de vader, zodat ook het contact met haar zussen geen aanleiding geeft om in het belang van [minderjarige 3] haar hoofdverblijfplaats te wijzigen.
3.15.2.
Dit betekent dat het hof het verzoek van de vader tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige 3] bij hem, zal afwijzen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.16.
De vader heeft geen grieven aangevoerd tegen de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling in het geval het hoofdverblijf van [minderjarige 3] bij de moeder blijft. Op de mondelinge behandeling heeft de vader toegelicht dat als het hoofdverblijf van [minderjarige 3] bij de moeder blijft, hij graag ziet dat [minderjarige 3] bij hem is één keer per 14 dagen van vrijdag uit school tot woensdagochtend voor school. De vader voert verder – kort samengevat – het volgende aan. De huidige zorgregeling loopt niet goed. De vader wil graag dat [minderjarige 3] , als zij haar hoofdverblijf bij de vader heeft, een contactregeling heeft met de moeder zoals haar zussen dat hebben met de moeder.
De vader wil dat de feestdagen worden verdeeld bij helften, waaronder de christelijke feestdagen. Ten aanzien van [minderjarige 2] wil de vader dat er geen vaste regeling wordt bepaald.
3.17.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder wil niet dat de lopende regeling wijzigt. De moeder zou wel graag zien dat [minderjarige 2] door de vader gestimuleerd wordt om de zorgregeling met de moeder vaker na te komen. De zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 3] verloopt goed en biedt duidelijkheid.
3.18.
De raad voert – kort samengevat – aan dat de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in stand dient te blijven, omdat deze duidelijkheid biedt. Het is niet in het belang van de kinderen om de verdeling van zorg- en opvoedtaken te wijzigen.
3.19.
De GI voert – kort samengevat – aan dat binnen de ondertoezichtstelling het maximale bereikt was. De GI heeft zorgen over wat de ouders elkaar gunnen als om een uitzondering op de vaste regeling wordt gevraagd.
3.20.
Het hof overweegt als volgt
3.20.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.20.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in stand dient te blijven. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.20.3.
Een wijziging in de huidige zorgregeling komt het hof niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wenselijk voor. [minderjarige 3] heeft haar plek gevonden bij de moeder en doet het daar naar omstandigheden goed. [minderjarige 2] heeft het hoofdverblijf bij de vader. Er is een contactregeling vastgesteld waarbij de kinderen met de andere ouder contact hebben, maar waarbij ook rekening is gehouden met diverse momenten waarop de zussen samen bij een ouder zijn. Het hof vindt het van groot belang dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] contact hebben met hun vader en hun moeder, maar daarnaast ook met elkaar. De moeder heeft hierover aangegeven dat [minderjarige 2] de regeling met regelmaat niet nakomt en dat zij dit heel graag anders zou zien. Ook heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling van de moeder begrepen dat de moeder dit jaar met de kinderen geen gezamenlijke zomervakantie heeft kunnen hebben, omdat zij daar met de vader niet tot overeenstemming over heeft kunnen komen en de vader reeds vakantieplannen had gemaakt. Deze gang van zaken acht het hof niet in het belang van de kinderen. Ook de moeder moet immers in de gelegenheid zijn om met de kinderen op vakantie te kunnen.
3.20.4.
Ook hier ligt de oplossing volgens het hof niet in wijziging van de bestaande regeling, maar in de houding van de ouders naar elkaar. Zoals in deze uitspraak eerder is beschreven ligt de sleutel in de opstelling van de ouders. Er ligt bovendien een verantwoordelijkheid bij de verzorgende ouder, de vader in dit geval, om [minderjarige 2] te blijven stimuleren de contactregeling met de moeder na te komen. Het is van belang dat het onderhouden van die band aandacht krijgt en houdt. Indien de regeling zoals door de rechtbank is bepaald goed wordt nageleefd kan dat op een zeker moment tussen de ouders
wellicht ook leiden tot enige flexibiliteit in de contactregeling. Het hof merkt daarbij op
voorhand op dat die flexibiliteit een wederkerig karakter moet hebben.
3.20.5.
Dit betekent dat het hof de verzoeken van de vader ten aanzien van het wijzigen van de zorgregeling zal afwijzen. Dit geldt eveneens voor het verzoek van de vader de vakantie en feestdagenregeling te wijzigen, aangezien dit het hof niet in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Het is van belang dat de door de rechtbank gecreëerde rust nu bestendigd wordt.
3.21.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 3] en de verdeling van de zorg-en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Het verzoek van de vader ten aanzien van het verkrijgen van het eenhoofdig gezag wordt afgewezen. Aan het (voorwaardelijke) verzoek van de moeder aangaande het gezag komt het hof niet toe.
Het hof zal de vader niet-ontvankelijk verklaren voor zover de verzoeken betrekking hebben op [minderjarige 1] . Aangezien het verzoek ten aanzien van de kosten en het benoemen van een
mediator is ingetrokken door de vader zal het hof de vader ten aanzien van die verzoeken eveneens niet-ontvankelijk verklaren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 6 april 2021 ten aanzien van de beslissing over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
verklaart de vader niet-ontvankelijk ten aanzien van zijn verzoeken aangaande [minderjarige 1] , het benoemen van een mediator en de verrekening van de kosten van de kinderen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.J.F. Manders en A.M. van Riemsdijk en is op 29 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.