ECLI:NL:GHSHE:2022:3298

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
200.307.654_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming van dezelfde persoon als bewindvoerder en mentor

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot ontslag van de huidige bewindvoerder en gelijktijdige benoeming van een nieuwe bewindvoerder, die tevens als mentor zou fungeren. De rechthebbende, die onder bewind is gesteld, verzocht om de huidige bewindvoerder te ontslaan en [mentor] als opvolgend bewindvoerder te benoemen. De rechthebbende stelde dat er een ernstige vertrouwensbreuk was met de huidige bewindvoerder, die niet adequaat zou reageren op haar berichten en haar zou belemmeren in het verkrijgen van vervangende woonruimte. De bewindvoerder daarentegen betwistte deze claims en stelde dat er geen sprake was van een vertrouwensbreuk en dat de communicatie goed verliep. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 december 2021 bekrachtigd, waarin het verzoek van de rechthebbende werd afgewezen. Het hof oordeelde dat er geen gewichtige redenen waren om de huidige bewindvoerder te ontslaan en dat de uitvoering van het bewind goed verliep. De rechthebbende had bovendien geen contact meer met de voorgestelde opvolgend bewindvoerder, wat de claims van een vertrouwensbreuk ondermijnde. Het hof concludeerde dat het verzoek van de rechthebbende moest worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 september 2022
Zaaknummer: 200.307.654/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9405192\BM VERZ 21-4548
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. C.C. Berends,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
en
[de moeder van de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de moeder van de rechthebbende,
en
[broer van de rechthebbende 1],
wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: [broer van de rechthebbende 1] ,
en
[zus van de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: [zus van de rechthebbende] ,
en
[broer van de rechthebbende 2],
wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: [broer van de rechthebbende 2] ,
en
[broer van de rechthebbende 3],
wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: [broer van de rechthebbende 3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 december 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 7 maart 2022, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de bewindvoerder wordt ontslagen met gelijktijdige benoeming van [mentor] te [plaats] , als opvolgend bewindvoerder.
2.2.
De bewindvoerder heeft op 12 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken uit eerste aanleg, ingekomen bij het hof op 21 maart 2022.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat,
- de bewindvoerder en een collega van de bewindvoerder: [collega van de bewindvoerder] .

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 19 juni 2018 zijn met ingang van 1 september 2018 onder bewind gesteld de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende wegens lichamelijke of geestelijke toestand.
3.2.
Bij beschikking van 23 mei 2019 is met ingang van 1 juni 2019 een mentorschap ingesteld ten behoeve van de rechthebbende.
3.3.
Het hof heeft ambtshalve kennisgenomen van het curatele- en bewindregister, waaruit blijkt dat de kantonrechter op 1 november 2021 [voormalig bewindvoerder] heeft ontslagen als bewindvoerder onder gelijktijdige benoeming van [de bewindvoerder] , onder gelijke condities.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en gelijktijdige benoeming van de voorgestelde opvolgend bewindvoerder
( [mentor] ) afgewezen. De kantonrechter heeft voorts [voormalig mentor] met ingang van 16 december 2021 als mentor ontslagen en met ingang van die datum [mentor] benoemd tot mentor.
3.5.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing ten aanzien van de bewindvoering niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De rechthebbende voert – kort samengevat – het volgende aan. De rechthebbende wil dat [mentor] naast mentor ook tot bewindvoerder wordt benoemd. Met de huidige bewindvoerder is sprake van een ernstige vertrouwensbreuk. De bewindvoerder reageert vaak niet op haar berichten en door toedoen van de bewindvoerder kan de
rechthebbende niet reageren op vervangende woonruimte, terwijl dit hard nodig is. De beoogd bewindvoerder is gespecialiseerd in mensen met een beperking en kan de zaken beter uitleggen. Dit heeft de rechthebbende nodig. De rechthebbende hoeft dan nog maar met één persoon contact te hebben en dat brengt rust.
3.6.
De bewindvoerder voert – kort samengevat – het volgende aan. De bewindvoerder en de rechthebbende hebben veelvuldig contact en er is volgens de bewindvoerder geen sprake van een vertrouwensbreuk. Ook is er geen sprake van een blokkade bij de woningbouwvereniging door toedoen van de bewindvoerder. De bewindvoerder is goed in staat duidelijk met de rechthebbende te communiceren. Eén van de grootste valkuilen van de rechthebbende is haar beïnvloedbaarheid. Het scheiden van de persoon van mentor en bewindvoerder is meer in het belang van de rechthebbende, omdat de rol van de bewindvoerder strenger is dan de rol van de mentor.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.
Ingevolge artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de bewindvoerder ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
3.9.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van gewichtige redenen om de huidige bewindvoerder te ontslaan. Anders dan het gevoel van de rechthebbende dat zij het bewind en mentorschap liever bij één persoon ( [mentor] ) onder wil brengen, zijn er geen omstandigheden naar voren gebracht die maken dat er sprake is van gewichtige redenen om de bewindvoerder te ontslaan. Daar komt bij dat de rechthebbende tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard ook met [mentor] al lange tijd geen contact meer te hebben gehad en dat de uitvoering van het bewind verder goed verloopt. Overigens is het hof gebleken dat de namens de rechthebbende ingediende bereidverklaring niet op naam staat van voornoemde [mentor] , maar op naam van [mentor] .
Het hof heeft verder geconstateerd dat partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling op de gang van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt om met elkaar te spreken over het verkrijgen van vervangende woonruimte voor de rechthebbende. De bewindvoerder heeft verklaard hier werk van te zullen gaan maken.
Al het voorgaande leidt er toe dat het hof het verzoek zal afwijzen.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 december 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.J.F. Manders en A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.