ECLI:NL:GHSHE:2022:329

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
20-002979-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake belediging en wederspannigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1990, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 17 december 2020. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,00, subsidiair 4 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak van de tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 21 mei 2019 heeft verzet tegen zijn aanhouding door de politie en daarbij beledigende woorden heeft geuit richting de verbalisanten. De verdachte heeft zich recalcitrant gedragen en heeft geprobeerd zich los te rukken uit de greep van de ambtenaren. Het hof oordeelde dat de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun functie handelden en dat het door hen toegepaste geweld proportioneel was. De verdediging voerde aan dat de ambtenaren disproportioneel geweld gebruikten, maar het hof verwierp deze stelling.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan eenvoudige belediging van ambtenaren en wederspannigheid. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 180, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002979-20
Uitspraak : 19 januari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-123136-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres 1]
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, onder vernietiging van de strafbeschikking, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke geldboete ten bedrage van € 200,00, subsidiair 4 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 mei 2019 te [plaats 1] opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hen het woord toe te voegen: “kankerlijders”, althans (een) woord(en) van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2019 te [plaats 1] , toen (een) aldaar dienstdoende en in uniform geklede ambtenaren/ambtenaar van politie Eenheid-Zeeland-West-Brabant hem, verdachte, op verdenking van het overtreden van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen en/althans vast had(den), teneinde hem ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie ten spoedigste over te brengen naar het cellencomplex/politiebureau te [plaats 1] , zich met geweld tegen (één van) bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner/zijner bediening, heeft verzet door:
‒ meermalen, althans eenmaal tegen het been/de benen van (één van die) voormelde ambtena(a)r(en) te trappen en/of
‒ (vervolgens) (te trachten) zich los te rukken uit de greep van (één van die) voormelde ambtena(a)r(en) en/of
‒ (vervolgens) (te trachten) zich in een andere richting te bewegen dan die waarin (één van die) voormelde ambtena(a)r(en) hem trachtte(n) te bewegen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 21 mei 2019 te [plaats 1] opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen het woord toe te voegen: “kankerlijders”;
2.
hij op 21 mei 2019 te [plaats 1] , toen aldaar dienstdoende en in uniform geklede ambtenaren van politie Eenheid-Zeeland-West-Brabant hem, verdachte, op verdenking van het overtreden van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde hem ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie ten spoedigste over te brengen naar het cellencomplex/politiebureau te [plaats 1] , zich met geweld tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, heeft verzet door:
‒ eenmaal tegen het been van één van die voormelde ambtenaren te trappen en
‒ vervolgens te trachten zich los te rukken uit de greep van voormelde ambtenaren en
‒ vervolgens te trachten zich in een andere richting te bewegen dan die waarin één van die voormelde ambtenaren hem trachtte te bewegen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
1.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2019, dossierpagina’s 6-7, voor zover inhoudende als bevindingen en verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 6)
Op dinsdag 21 mei 2019, omstreeks 17:33 uur, waren wij verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] , (…) in uniform gekleed en verplaatsten ons in een opvallend dienstvoertuig. (…)
Naar aanleiding van de aangetroffen hennep goederen in de garagebox, was aan ons,
verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de opdracht gegeven om te gaan naar het adres
[adres 2] . Aldaar zou de eigenaar van de garagebox woonachtig zijn.
Onze opdracht werd ons verstrekt door de hulp Officier van Justitie Van Hoppe en
luidde om op dit adres eventuele goederen genoemd in de opiumwetgeving in beslag te
nemen. (…)
Wij, verbalisanten, hadden een schriftelijke machtiging tot binnentreden in de woning ontvangen van de hulp Officier van Justitie Van Hoppe.
Ik, [verbalisant 2] , heb vervolgens om 17:33 uur aangebeld bij de woning alwaar de deur
geopend werd door een persoon die opgaf te zijn [verdachte] [geboortedatum] . Ik, [verbalisant 2] , heb het doel van binnentreden kenbaar gemaakt bij deze persoon en de
schriftelijke machtiging getoond. (…) Ik, [verbalisant 2] , vroeg daarom aan [verdachte]
om plaats te nemen op de in de woonkamer gelegen bankstel en daar te wachten totdat
wij ons onderzoek afgerond zouden hebben. Wij, verbalisanten, hoorden dat [verdachte]
zei: “Opdonderen ik blijf helemaal nergens zitten jullie moeten weg”, of
althans woorden van gelijke strekking. (…)
(pagina 6-7)
Op dat moment begon [verdachte] een telefoon gesprek te voeren, waarop ik,
[verbalisant 2] , tegen hem zei dat hij dit telefoongesprek moest beëindigen daar hij door mij was staande gehouden en ik nog vragen voor hem had, waaronder de uitlevering van de aanwezigheid van goederen genoemd in de opiumwetgeving.
(pagina 7)
Wij verbalisanten hoorden dat [verdachte] op dat moment zei: “Ik bel wanneer ik dat wil, daar heb jij niets ver te zeggen”, of althans woorden van gelijke strekking. Hierop heb ik, [verbalisant 2] , gevorderd dat hij het telefoongesprek diende te beëindigen en dat ik anders zijn telefoontoestel feitelijk van hem zou afnemen. Wij verbalisanten zagen dat [verdachte] bleef telefoneren, waarop ik, [verbalisant 2] , het telefoontoestel probeerde af te nemen. Hierop liet [verdachte] zich achterover op de bank vallen en gaf mij,
[verbalisant 2] , een trap tegen mijn been en riep hierbij in onze richting: “Vuile kankerlijders”. Wij voelden ons beiden door deze uitlating in onze eer en goede naam
aangetast.
Hierop heb ik, [verbalisant 2] , de verdachte [verdachte] medegedeeld dat hij werd
aangehouden ter zake belediging, waarop de verdachte direct aan gaf niet mee te gaan
werken aan zijn aanhouding en ook feitelijk poogde zijn armen los te rukken uit onze
greep. Ik, [verbalisant 2] , voelde op dat moment dat de verdachte opnieuw tegen mijn
bovenbeen aantrapte, waarop ik, [verbalisant 2] , de verdachte gewaarschuwd heb, dat wanneer deze niet mee zou werken aan zijn aanhouding er door ons geweld zou worden gebruikt.
Wij, verbalisanten, voelden afzonderlijk van elkaar, dat de verdachte nog steeds zijn
armen en benen wild om zich heen bleef bewegen en los probeerde te komen uit onze
handgreep. Hierop hebben wij de verdachte wederom meermaals medegedeeld dat hij mee diende te werken, anders zou er geweld worden gebruikt. Wij bemerkten dat de verdachte bleef tegenwerken in zijn aanhouding door te pogen zijn armen los te rukken. Hierop heb ik, [verbalisant 2] , de verdachte een slag met open hand gegeven tegen de zijkant van zijn gelaat, ten einde deze tijdelijk af te leiden en hierop de aanhouding mogelijk
te maken. Wij, verbalisanten, merkten dat de verdachte naar aanleiding van deze korte
klap inderdaad zijn armen strekte, waardoor door ons een controletechniek aangelegd
kon worden en de verdachte geboeid kon worden.
Nadat de verdachte was geboeid is deze door de hulp Officier van Justitie Van Hoppe
onder controle gehouden in afwachting van een dienstauto ter transport welke de
verdachte zou overbrengen ter geleiding voor de hulpofficier van justitie. Wij,
verbalisanten, zagen dat de verdachte meermaals omhoog probeerde te komen met zijn
bovenlijf en dat de collega Van Hoppe hierop in tegengestelde richting kracht moest
gebruiken om de verdachte [verdachte] onder controle te kunnen houden.
2.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 mei 2019, dossierpagina’s 16-18, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
(pagina 17)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Vandaag betrad de politie jouw woning. Was het jou duidelijk wat de politie kwam
doen?
A: Ja ik deed de deur open en werd mij verteld dat er hennep gerelateerde spullen zijn
aangetroffen in een garagebox aan de [adres 3] . (…) Opeens ging mijn
telefoon af. Ik nam op en hoorde dat het mijn broertje was. (…) Ik hoorde vervolgens
dat ze zeiden dat ik aangehouden werd. Ik wist toen nog steeds niet waarom maar dacht
dat dit was omdat ik aan het bellen was. (…) Er ontstond een soort van worsteling omdat ik mijn arm niet gaf.
(pagina 18)
V: Heb jij je armen en benen in een andere richting bewogen dan de politie wilde?
A: Ja ik hield mijn armen strak en heb een beetje met mijn benen gesparteld.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is primair aangevoerd, zowel ten aanzien van feit 1 als feit 2, dat de desbetreffende ambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren op het moment van de tenlastegelegde feiten, nu zij disproportioneel geweld jegens de verdachte hebben gebruikt, waartegen de verdachte zich heeft verweerd. Daarbij heeft de verdediging nog opgemerkt dat (ook) de broer van de verdachte het door de ambtenaren toegepaste geweld zodanig buitensporig vond dat hij de situatie heeft gefilmd met zijn telefoon (via Snapchat), welk filmpje, nadat het door de verbalisanten ter plaatse was bekeken, door het al dan niet abusievelijk sluiten van Snapchat is verdwenen.
Subsidiair, voor het geval dat het handelen van de ambtenaren door het hof wel als rechtmatig wordt beoordeeld, is sprake van onvoldoende overtuigend bewijs voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De ontkennende verklaring van de verdachte vindt immers steun in de betrouwbare verklaringen van zijn moeder en broer. Het relaas van de ambtenaren dient derhalve ter zijde te worden geschoven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 6 t/m 8) volgt dat deze ambtenaren op 21 mei 2019 met een schriftelijke machtiging tot binnentreden, die was afgegeven op grond van artikel 2 en 3 van de Algemene wet op het binnentreden en artikel 9, lid 1 onder b, van de Opiumwet (p. 13 van het dossier), zijn binnengetreden in een woning in [plaats 1] . De verdachte verbleef op dat moment in deze woning, gedroeg zich recalcitrant en voldeed niet aan de vorderingen van de verbalisanten. Op een gegeven moment heeft de verdachte “vuile kankerlijders” in de richting van de verbalisanten geroepen waarna de verdachte is aangehouden wegens belediging. De verdachte heeft zich vervolgens verzet tegen zijn aanhouding.
Het hof heeft – anders dan de verdediging, maar met de politierechter en de advocaat-generaal – geen reden te twijfelen aan de inhoud van dit, uitvoerig en gedetailleerd opgemaakt en op ambtseed ondertekend, proces-verbaal van bevindingen. Het hof acht dit proces-verbaal dan ook betrouwbaar en bezigt dit voor het bewijs. Hieruit volgt dat de desbetreffende ambtenaren, anders dan de verdediging heeft gesteld, in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren, niet alleen op het moment dat de verdachte “kankerlijders” naar hen heeft geroepen, maar ook toen de verdachte zich tijdens zijn aanhouding verzette. Uit dit proces-verbaal van bevindingen volgt immers dat het door de verbalisanten op de verdachte uitgeoefende geweld het gevolg is geweest van het door de verdachte gepleegde verzet nadat hem was medegedeeld dat hij was aangehouden. Daarbij is, aldus dit proces-verbaal, een platte klap gevallen en geen reeks aan vuistslagen, wat in het kader van het door de verdachte gepleegde verzet proportioneel was.
De verklaringen van de broer en de moeder van de verdachte tegenover de raadsheer-commissaris geven het hof geen aanleiding aan de inhoud van dit proces-verbaal van bevindingen te twijfelen. Niet alleen volgt uit deze verklaringen dat beiden niet ter plaatse aanwezig waren ten tijde van de belediging door de verdachte. Bovendien kwam de moeder van de verdachte de kamer pas binnen toen de verdachte al geboeid was en feit 2 zich in overwegende mate al had voltrokken, en is de verklaring van de broer van de verdachte niet alleen strijdig met die van de verbalisanten, maar ook met die van de verdachte waar de broer verklaart dat de verdachte niks deed met zijn armen en zijn benen. Op de vraag of de verdachte zijn armen en benen in een andere richting heeft bewogen dan de politie wilde, heeft de verdachte immers geantwoord: “Ja, ik hield mijn armen strak en heb een beetje met mijn benen gesparteld” (dossierpagina 18).
Het hof schuift de door de verdachte afgelegde verklaring, kort gezegd inhoudende dat hij de verbalisanten niet heeft beledigd en dat hij zich tijdens zijn aanhouding slechts heeft verweerd tegen het door de verbalisanten uitgeoefende disproportionele geweld, daarmee als ongeloofwaardig ter zijde. Bovendien heeft ook de verdachte zelf verklaard (dossierpagina 17) dat er een worsteling was ontstaan omdat hij zijn arm niet gaf.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en aan wederspannigheid.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

wederspannigheid.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de belediging van twee hoofdagenten van de politie. Niet alleen getuigt dit gedrag van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag, ook heeft de verdachte beide ambtenaren aangetast in hun eer en goede naam. Ambtenaren met een publieke taak moeten – in het belang van de openbare orde en veiligheid – kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met beledigingen. Dit geldt temeer omdat hun werk het in de regel niet toelaat dat zij zich distantiëren van een situatie waarin zulke gedragingen zich zouden kunnen voordoen.
Daarnaast is bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid. Met dit verzet heeft de verdachte voornoemde hoofdagenten en de eveneens aanwezige hulpofficier van justitie gehinderd in de rechtmatige uitoefening van hun taak en heeft hij bovendien een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van één van de hoofdagenten door hem tegen zijn been te trappen.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een straf als door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat daarin de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof heeft daarbij ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte inmiddels zelfstandige woonruimte heeft gevonden, dat hij ongeveer € 27.000,00 aan schulden heeft en dat hij geen werk of zinvolle dagbesteding heeft en daar ook geen inspanningen voor (wil) verricht(en).
Alles afwegende, acht het hof – onder vernietiging van de eerder jegens de verdachte uitgevaardigde strafbeschikking – oplegging van een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 180, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 29 mei 2019 onder CJIB nummer 6132 5420 0359 5935;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. J.W.E. Luiten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 19 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt telkens verwezen naar dossierpagina’s van het proces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, Basisteam [plaats 2] , registratienummer PL2000-2019161639 Z, sluitingsdatum 10 juli 2019, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 23. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.