ECLI:NL:GHSHE:2022:3281

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
20-003788-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van het gerechtshof over witwassen van een groot geldbedrag in Sevenum

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was veroordeeld voor witwassen. De verdachte, geboren in 1978, was in het bezit van 70.980 Engelse ponden, die hij had verworven op 7 april 2017 in Sevenum. De rechtbank had hem hiervoor een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis van de rechtbank. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat het bewijs voor witwassen overtuigend was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het bewezen dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. Het hof legde een gevangenisstraf op van 23 weken, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof verklaarde het in beslag genomen geldbedrag verbeurd, omdat het bewezenverklaarde was begaan met betrekking tot dit geldbedrag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is gepubliceerd in verband met een ingesteld cassatieberoep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003788-19
Uitspraak : 9 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 november 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-066368-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1978,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘witwassen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is het in beslag genomen geldbedrag (70.980 Engelse ponden) verbeurdverklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 april 2017, te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas, althans in Nederland, een voorwerp, te weten 70.980 Engelse ponden, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 april 2017 te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas, een voorwerp, te weten 70.980 Engelse ponden, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2017 (p. 7-10), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(p. 7)
Op 7 april 2017 omstreeks 20:04 uur reden wij over de parkeerplaats van het
hotel/restaurant [bedrijf] gevestigd op [adres 2] , gemeente
Horst aan de Maas. Wij zagen dat een personenauto, merk Mercedes, type [type] , kleur blauw en voorzien van het Duitse kenteken [kenteken] de parkeerplaats van voornoemd hotel/restaurant opreed. Wij zagen dat voornoemde personenauto ons passeerde en doorreed naar de grote parkeerplaats van voornoemd hotel/restaurant. Wij zijn vervolgens in ons dienstvoertuig richting voornoemde parkeerplaats gereden. Wij zagen dat voornoemde personenauto geparkeerd werd. Ons is ambtshalve bekend dat op de parkeerplaats van voornoemd hotel/restaurant veelvuldig gestolen en omgekatte voertuigen worden achtergelaten c.q. aangetroffen en drugshandel plaatsvindt.
Wij zagen dat de hierna verder te noemen verdachte [medeverdachte 1] aan de bestuurderszijde uitstapte en dat de hierna verder te noemen verdachte [verdachte] aan de bijrijderszijde uitstapte uit voornoemde personenauto. Wij zagen dat verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] gezamenlijk richting de voordeur van voornoemd hotel/restaurant liepen.
(p. 8)
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb voornoemde personenauto, merk Mercedes, kleur blauw
en voorzien van het Duitse kenteken [kenteken] nagetrokken middels integrale bevraging BVI-IB. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag de volgende gegevens bij de kentekenhouder vermeld:
Houder [betrokkene 1] ( [betrokkene 1] )
Geslacht Man
Geboortedatum [geboortedag 2] 1986
Geboorteplaats [geboorteplaats 2]
Adres [adres 3]
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb hierop de kentekenhouder middels integrale bevraging BVI-IB nagetrokken. Hierbij bleek dat de kentekenhouder [betrokkene 1] , [betrokkene 1] gesignaleerd stond voor een gevangenisstraf onder meer vanwege overtreding van de Opiumwet en diefstal.
Vervolgens hebben wij de meldkamer in kennis gesteld dat de kentekenhouder van voornoemde personenauto, merk Mercedes, mogelijk in voornoemd restaurant/hotel zat en dat wij gezamenlijk met politiemedewerkers voornoemde restaurant/hotel zouden binnengaan om de identiteitsgegevens van de beiden mannen te achterhalen die uit voornoemde personenauto waren gestapt.
Hierop zijn wij samen met de politiemedewerkers [verbalisant 3] en [verbalisant 4] het hotel/restaurant ingegaan. De toiletten van het restaurant bevinden zich op de 1e etage boven de ingang van het hotel/restaurant.
Wij troffen op het herentoilet de mannen niet aan. Wij zagen wel dat er vijf toiletdeuren waren afgesloten. Wij hebben ons kenbaar gemaakt met de mededeling dat wij van de politie waren en of de aanwezige personen van het toilet wilden komen. Wij hebben vervolgens enkele minuten gewacht. Er kwam geen reactie. Hierop zijn wij en politiemedewerker [verbalisant 3] naar het hotelgedeelte gelopen en hebben daar in de gangen gekeken of voornoemde mannen daar waren. Wij troffen ze daar niet aan. Vervolgens kregen wij portofonisch van politiemedewerker [verbalisant 4] te horen dat een van de mannen zojuist de trap naar het toiletgedeelte omlaag kwam gelopen. Hierop zijn wij en politiemedewerker [verbalisant 3] teruggekeerd naar de plek waar politiemedewerker [verbalisant 4] zich bevond. Aldaar zagen wij dat politiemedewerker [verbalisant 4] in gesprek was met de verdachte [verdachte] . Wij zagen dat verdachte [verdachte] enorm zenuwachtig was. Wij zagen zweetdruppels op het voorhoofd van verdachte [verdachte] . Wij bevestigden aan politiemedewerker [verbalisant 3] en [verbalisant 4] dat het een van de mannen was die uit de voornoemde personenauto, merk Mercedes, was gestapt.
(p. 9)
Verdachte [verdachte] zei in het Engels dat hij alleen was en niets wist van een personenauto van het merk Mercedes.
Verbalisant [verbalisant 1] en politiemedewerker [verbalisant 3] zijn wederom naar de toiletten gelopen op de eerste etage. Wij zagen dat er nog steeds toiletdeuren waren afgesloten. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , luidkeels geroepen: ‘Politie’ en op alle afgesloten toiletdeuren gebonkt met de mededeling ‘open de deur en anders openen wij ze’. Wij hebben vervolgens wederom enkele minuten gewacht. Daarna heeft politiemedewerker [verbalisant 3] met zijn multitool de afgesloten toiletten geopend. In het middelste toilet troffen wij verdachte [medeverdachte 1] aan. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat verdachte [medeverdachte 1] zich erg zenuwachtig gedroeg en enorm nerveus was.
Vervolgens zijn wij en de politiemedewerkers [verbalisant 3] en [verbalisant 4] samen met
[medeverdachte 1] en [verdachte] naar voornoemde personenauto, merk Mercedes, gelopen. Beide verdachten gaven aan in het Engels dat de personenauto niet van hun was en dat ze geen autosleutel hadden. Na het inslaan van een raam van de auto en het openen van de voorportier zagen wij op de achterbank achter de bijrijderstoel een blauwe jas liggen waaronder een Lidl draagtas gedeeltelijk uitstak. In de Lidl draagtas zaten pakketjes omwikkeld met bruine tape.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2017 (p. 14), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 7 april 2017 was ik dienstdoende en bevond ik mij op verzoek van de collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 1] op het perceel dat is gelegen aan [adres 2] , Horst aan de Maas. Ik heb een onderzoek ingesteld naar de autosleutel, die nog niet was gevonden. Ik ben naar het herentoilet gelopen. Ik heb vervolgens een onderzoek ingesteld op de toiletten. Ik zag dat de toiletborstelhouder van het middelste toilet (
het hof: het toilet waar [medeverdachte 1] is aangetroffen) met de gesloten kant naar de deur stond. Ik draaide deze toiletborstelhouder om en zag dat er een koortje uitstak. Ik heb vervolgens de toiletborstel uit de houder genomen en zag dat er een autosleutel van het merk Mercedes in de toiletborstelhouder lag.
Collega [verbalisant 1] heeft vervolgens de aangetroffen autosleutel op het contactslot van betrokken voertuig gezet. Ik zag dat hiermee de auto op het contact kon worden gezet en betreffende autosleutel dus toebehoorde aan betrokken auto. Betrokken auto betreft een personenauto van het merk Mercedes, type [type] , voorzien van Duits kenteken [kenteken] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2017 (p. 20-21), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 2] :
(p. 20)
In de aangetroffen plastic tas van Lidl zaten negen pakjes die helemaal waren ingepakt met bruine verpakkingstape. De inhoud van een van deze pakjes, met opschrift 05-04-17 [naam] 415 8F, bleek volledig te bestaan uit zes bundels Engelse ponden.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2017 (p. 25-27), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] :
(p. 25)
Wij telden het in beslaggenomen geld. Dit geld was verpakt in 9 losse pakketjes.
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam 2] 1/4 7.9”
In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam 2] 1/4 7.9”
In dat pakket zaten:
- 205 briefjes van £20,-
- 352 briefjes van £10,-
- 56 briefjes van £ 5,-
Dit betrof een totaalbedrag van £7.900,-
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam 2] 2/4 8F”
In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam 2] 2/4 8F”
In dat pakket zaten:
- 1 briefje van £50,-
- 339 briefjes van £20,-
- 111 briefjes van £10,-
- 12 briefjes van £ 5,-
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam 2] 3/4 8F’
In dat pakket zaten:
- 267 briefjes van £20,-
- 254 briefjes van £10,-
- 24 briefjes van £5,-
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam 2] 4/4 8F”
In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam 2] 4/4 8F”
In dat pakket zaten:
- 275 briefjes van £20,-
- 247 briefjes van £10,-
- 6 briefjes van £ 5,-
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
(p. 26)
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam] 1/5 7080”
In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam] 1/5 7100—20 SZK 7080”
In dat pakket zaten:
- 253 briefjes van £20,-
- 191 briefjes van £10,-
- 22 briefjes van £ 5,-
Dit betrof een totaalbedrag van £7.080,-
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam] 2/5 8F”
In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam] 2/5 8F”
In dat pakket zaten:
- 180 briefjes van £10,-
- 310 briefjes van £20,-
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam] 3/5 8F”
In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam] 3/5 8F”
In dat pakket zaten:
- 263 briefjes van £20,-
- 272 briefjes van £10,-
- 4 briefjes van £ 5,-
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
Wij telden het pakket met opschrift : “ [naam] 4/5 8F”.
In dat pakket zaten:
- 279 briefjes van £20,-
- 234 briefjes van £10,-
- 16 briefjes van £ 5,-
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
Het pakketje met het opschrift: “ [naam] 5/5 8F” geopend. In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam] 5/5 8F” In dat pakket zaten:
- 300 briefjes van £20,-
- 183 briefjes van £10,-
- 34 briefjes van £ 5,-
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
Het totaalbedrag was: £70.980,-
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2017 (p. 48), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Op 11 mei 2017 heb ik de gegenereerde rapporten bekeken van het geautomatiseerd uitlezen van de telefoon. Ik zag dat op de telefoon en de simkaart sms-berichten stonden in de Poolse taal. Deze sms-berichten heb ik laten vertalen door een beëdigd tolk. Het rapport 17-0242-001 is afkomstig van de Nokia welke is aangetroffen bij de fouillering van verdachte [medeverdachte 1] . De sms-berichten beslaan een periode van 7 december 2016 tot en met 7 april 2017. De communicatie verloopt voornamelijk met nummers welke beginnen met +44 wat het landnummer is van het Verenigd Koninkrijk. In de sms-berichten is te lezen dat verschillende afspraken gemaakt worden om iets af te leveren of op te halen. Het lijkt dat gebruik wordt gemaakt van gesluierd taalgebruik. Zo wordt er gesproken over zakken kwartjes, sandwiches, wodka, volle en lege pizza en ‘anna’ wat volgens de vertaler in slang gebruikt wordt als aanduiding voor amfetamine. Er wordt gesproken over ‘de kennis’ en ‘rijden naar het eiland’.
6.
Een geschrift, met als titel ‘SMS-berichten’ (p. 64), opgenomen als bijlage 2 bij het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] (bewijsmiddel 5), voor zover inhoudende:
In het rapport 17-0242-001 van de uitgelezen Nokia (
het hof begrijpt: de telefoon die bij de fouillering van [medeverdachte 1] is aangetroffen) is te lezen dat op 7 april 2017 om 17:52 uur door de Nokia een sms-bericht werd ontvangen met als inhoud: ‘Weg A67 uitrit 38; er is een hotel aan de ene kant, aan de overkant een McDonalds’. Om 18:53 uur werd vanuit de Nokia verzonden: ‘Ok’. Om 20:06 uur werd door de Nokia ontvangen ‘10 min’.
7.
Het proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 8 april 2017 (p. 86-87), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte:
(p. 87)
Ik weet waarom ik aangehouden ben. Een man, die ik ken uit het verleden, heeft mij
gevraagd een geldtransport te doen. Ik heb gisteren in Venlo van die man een auto,
merk Mercedes, gekregen alsmede een tas met geld. Ik ben samen met een vriend van mij naar het hotel in Sevenum (
het hof begrijpt: hotel [bedrijf] , gelegen aan [adres 2]) gereden. Bij het hotel zou een andere persoon dit
geld komen ophalen. Ik zou voor dit transport betaald krijgen.
8.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 8 april 2017 (p. 96-100), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte:
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
(p. 97)
V: Met wie was jij gisteren bij het [bedrijf] hotel te Sevenum?
A: Met [medeverdachte 2] . Een kameraad van mij.
V: Hoe zijn jullie naar het hotel gekomen?
A: Met die Mercedes. Dit was een Mercedes [type] .
V: Hoe kom je aan die auto?
A: Een man die ik ken van vroeger heeft mij de auto gegeven zodat ik een pakket kon
afleveren. Deze man heeft mij gevraagd of ik het pakket naar het hotel wilde brengen.
Ik zou hier geld voor krijgen.
(p. 97-98)
A: Ik ken deze man van gezicht maar ik ken zijn persoonsgegevens niet.
(p. 98)
A: Ik ken de man een beetje van vroeger.
V: Hoe heb je contact gekregen met deze man?
A: Ik kwam hem toevallig tegen. Toen ik hem toevallig tegenkwam heeft hij mij dat
voorstel gedaan.
V: Wat zou jij krijgen voor het afleveren van het pakket?
A: 500 euro.
V: Je hebt dus met hem afgesproken dat je de auto met het pakket naar het hotel zou
brengen. Hoe zou het verder gaan?
A: Iemand zou op de parkeerplaats naar mij toekomen en zou het ophalen.
V: Wie zou dit zijn?
A: Dat wist ik niet. Hij zou ons herkennen aan de auto.
(p. 99)
V: Vervolgens zijn jullie met het pakket naar het hotel gereden en daar zou iemand de
auto en het pakket van jullie overnemen. Klopt dat?
A: Nee, alleen het pakket.
V: Oke, wat zou er dan met de auto gebeuren?
A: Die zou ik terug moeten brengen naar de parkeerplaats bij de Jumbo en daar achter
moeten laten.
Bewijsoverwegingen
Algemene overweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft op de hierna te onderscheiden gronden bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde:
op 7 april 2017 is door de politie een ruit van de Mercedes ingeslagen. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op nu geen sprake was van een verdenking van een strafbaar feit. Door het handelen van de politie is de ruit van de auto vernield ten gevolge waarvan verdachtes belangen zijn geschaad. Gelet hierop dient het aangetroffen geldbedrag van het bewijs te worden uitgesloten. Dit heeft als gevolg dat er vervolgens onvoldoende bewijs resteert om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen;
uit de inhoud van het dossier blijkt dat ten aanzien van het in de auto aangetroffen geldbedrag geen verhullingshandelingen zijn verricht. De omstandigheid dat het geldbedrag slechts in de auto lag, is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
de verdachte heeft een concrete en verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van het geldbedrag. Deze verklaring is nader onderbouwd met financiële documenten van het bedrijf van de schoonvader van de verdachte en uit die documenten blijkt dat het bedrijf veel contante geldbedragen ontving en dat sprake was van een cashflow. De verdachte heeft zijn verklaring niet alleen nader onderbouwd met financiële documenten, maar ook met verklaringen van andere personen, waaronder een verklaring van zijn schoonvader. Gelet hierop had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen om onderzoek te doen naar de verklaring van de verdachte. Nu dat onderzoek niet is verricht, kan niet buiten redelijke twijfel wordt geconcludeerd dat sprake is van witwassen.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van het onder I. genoemde verweer van de verdediging overweegt het hof als volgt.
Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat een ruit van de auto, Mercedes met kenteken [kenteken] , is ingeslagen zodat verbalisanten vervolgens in de auto konden kijken. Voorts blijkt uit de inhoud van het dossier dat [betrokkene 1] de kentekenhouder van de betreffende auto was. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de auto niet van hem was.
Het hof verwerpt het verweer, reeds omdat de toepasselijkheid van bewijsuitsluiting – zoals door de verdediging is bepleit – afstuit op de
Schutznorm. Immers, het is niet de verdachte die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen.
Met betrekking tot het onder II. opgenomen standpunt van de verdediging overweegt het hof het navolgende.
Het verweer van de verdediging ziet kennelijk op de situatie wanneer de tenlastelegging is toegesneden op het bepaalde in artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht. In het onderhavige geval is hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd toegesneden op het bepaalde in artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht. In een dergelijk geval dient voor een bewezenverklaring te worden vastgesteld dat de verdachte een voorwerp heeft verworven, voorhanden heeft gehad, dan wel heeft overgedragen en/of heeft omgezet. Het voorhanden hebben van een voorwerp waarvan de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf is aldus voldoende om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve in zoverre verworpen.
Met betrekking tot het onder III. genoemde verweer van de verdediging overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Wanneer de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte in het bezit was van 70.980,00 Engelse ponden. Het geld lag achterin in een auto in een plastic boodschappentas en was verpakt in negen verschillende pakketjes. De pakjes waren ingepakt met bruine verpakkingstape. De pakketjes bestonden elk uit meerdere bundels geld met verschillende coupures. Ieder pakketje was voorzien van een ander opschrift, onder andere bestaande uit opeenvolgende cijfers.
Gelet op de ongebruikelijke manier van verpakken van het geld en de beschrijvingen en het gegeven dat het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en criminaliteit veelal gepaard gaat met grote hoeveelheden contant geld – al dan niet in vreemde valuta – is het hof van oordeel dat meerdere typologieën van witwassen van toepassing zijn. Op basis daarvan is zonder meer een vermoeden van witwassen jegens de verdachte gerechtvaardigd.
Vanwege dit vermoeden van witwassen mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag geeft.
De verdachte heeft op 8 april 2017 in het kader van de inverzekeringstelling verklaard dat hij een geldtransport moest doen. Van een man heeft hij een Mercedes en een tas met geld gekregen. Hij was samen met een vriend – [medeverdachte 1] – naar het hotel in Sevenum gereden en daar zou iemand het geld komen ophalen. Voor dit transport zou de verdachte betaald krijgen.
Tijdens het verhoor bij de politie op 8 april 2017 heeft de verdachte in de kern hetzelfde verklaard als hetgeen hij in het kader van de inverzekeringstelling heeft verklaard. De verdachte heeft verklaard dat hij in opdracht van een man het pakket moest afleveren bij het hotel. De verdachte kende deze man van gezicht, maar kende zijn persoonsgegevens niet.
Op de parkeerplaats van het hotel zou iemand het pakket ophalen. De verdachte zou
€ 500,00 krijgen voor het afleveren van het pakket en de auto moest op een parkeerplaats bij de Jumbo worden achtergelaten.
In juni 2017 hebben de schoonouders van de verdachte, de heer [betrokkene 2] en mevrouw [betrokkene 3]
, op de voet van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagneming van het in de auto aangetroffen geld in welke auto de verdachte en [medeverdachte 1] zaten. In het kader van die procedure zijn verklaringen overgelegd van de schoonvader en de echtgenote van de verdachte, [betrokkene 4] . De verklaringen houden in dat de schoonvader op 25 maart 2017 aan verdachte 385.000 Poolse zloty heeft gegeven om daarmee in Engeland een bouwpomp te kopen voor het bedrijf van schoonvader. Een advertentie waarin een pompwagen voor 72.000 Engelse ponden wordt aangeboden is bij het klaagschrift gevoegd. Later is door de verdediging een verklaring aangeleverd waaruit blijkt dat de verdachte in maart 2017 contact heeft gehad met [betrokkene 5] en dat de verdachte aan [betrokkene 5] heeft gevraagd om te helpen met vertalen en met het papierwerk. Voorts heeft de verdediging betalingsbewijzen van het bedrijf van de schoonvader van de verdachte aangeleverd.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat zijn verklaring bij de politie niet op waarheid berust. In lijn met de verklaringen van zijn schoonvader en zijn echtgenote, heeft de verdachte verklaard dat hij geld van zijn schoonvader heeft gekregen om in Engeland een pompwagen voor zijn schoonvader te kopen. In Polen heeft verdachte 385.000 Poolse zloty gewisseld in ongeveer € 6.000,00 en het overige deel in Engelse ponden. Hiertoe is de verdachte bij verschillende wisselkantoren geweest en om het overzicht te bewaren heeft de verdachte de Engelse ponden in setjes verpakt. De euro’s heeft de verdachte in Nederland opgemaakt aan feestvieren, te weten aan alcohol en dergelijke. De codes op de pakketjes verwijzen naar de verschillende wisselkantoren. Volgens de verdachte staat ‘ [naam 2] ’ voor een plaats in Polen. Ook heeft hij verklaard dat het staat voor het gebied waarin een wisselkantoor is gelegen, te weten in Elblag waar ooit een station ‘ [naam 2] ’ was. Het opschrift op de verschillende pakketjes kan de verdachte niet meer precies verklaren. Hij vermoedt dat 7.9 betrekking heeft op het bedrag en 1/4 op een deel van het totaal. De verdachte is per vliegtuig met de pakketjes naar Nederland gekomen om feest te vieren. De pakketjes waren in tape verpakt om te voorkomen dat de verdachte zou worden bestolen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij in Nederland bij [medeverdachte 2] verbleef en dat hij daar vier à vijf dagen heeft verbleven.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij blijft bij zijn verklaring zoals hij die bij de rechtbank heeft afgelegd. Voorts heeft de verdachte – zoals hij ook eerder naar voren heeft gebracht – verklaard dat hetgeen hij bij de politie heeft verklaard heeft verzonnen. De verdachte was in paniek en was bang om naar de gevangenis te gaan.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij het geldbedrag van zijn schoonvader heeft ontvangen, op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Nader onderzoek naar deze verklaring ligt naar het oordeel van het hof dan ook niet op de weg van het openbaar ministerie. Aan dit oordeel ligt het navolgende ten grondslag.
De verdachte heeft op 8 april 2017 op twee verschillende momenten gedetailleerd en consistent verklaard dat hij voor iemand bij het hotel een pakket moest afleveren en dat hij daarvoor een beloning zou ontvangen. In het kader van de inverzekeringstelling heeft de verdachte expliciet verklaard dat het een geldtransport betrof en dat bij het hotel iemand het geld kwam ophalen. Hetgeen de verdachte heeft verklaard is niet alleen gedetailleerd en consistent, maar vindt ook steun in de overige inhoud van het dossier. De verdachte heeft bijvoorbeeld verklaard dat hij van de betreffende man een tas met geld heeft gekregen, alsmede de auto van het merk Mercedes. Uit de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] volgt ook dat de verdachte en [medeverdachte 1] niet de kentekenhouder van de betreffende auto waren. Voorts zijn in de telefoon die bij de fouillering van [medeverdachte 1] is gevonden sms-berichten aangetroffen. Ten aanzien van de sms-berichten die op 7 april 2017 zijn ontvangen en verstuurd, is het hof van oordeel dat de locatiebeschrijving in het sms-bericht betrekking heeft op de plaats waar de verdachte en [medeverdachte 1] uiteindelijk door verbalisanten zijn aangetroffen. In dit verband heeft het hof gebruik gemaakt van de openbare bron www.google.nl.maps. Ingevolge artikel 339, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering behoeven feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs. In de regel is een gegeven dat aan een internetbron is ontleend van algemene bekendheid indien dat gegeven geen specialistische kennis veronderstelt en de juistheid daarvan redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is. Het hof neemt derhalve aan dat het voor eenieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen zonder meer duidelijk is waar het betreffende hotel is gelegen en dat zulks zonder noemenswaardige moeite of specialistische kennis te achterhalen valt, zodat dit gegeven niet bij het onderzoek ter terechtzitting ter sprake gebracht behoefde te worden. Uit raadpleging van voornoemde openbare bron blijkt dat – met de zoekterm ‘ [bedrijf] Sevenum’ – het hotel (thans genaamd [naam hotel] Sevenum) – is gelegen bij de afslag 38 van de A67 en dat aan de andere kant van voornoemde snelweg de McDonalds is gelegen. Voorts sluiten de tijdstippen waarop de sms-berichten zijn verstuurd dan wel ontvangen aan bij het tijdstip waarop de verdachte en [medeverdachte 1] door verbalisanten bij het hotel zijn aangetroffen, ter zake waarvan de verdachte aldus heeft verklaard dat aldaar iemand het geld zou ophalen.
Dat de verdachte uit paniek zijn verklaring bij de politie heeft verzonnen acht het hof niet geloofwaardig. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte na zijn aanhouding uit zichzelf heeft aangegeven dat het om geld ging. De verdachte heeft immers naar voren gebracht: ‘u zegt mij dat ik verdacht wordt van mogelijk bezit drugs. Ik dacht dat het geld was’ (dossierpagina 85). De volgende dag – 8 april 2017 – heeft de verdachte vervolgens ook gedetailleerd en consistent verklaard. Bovendien hebben de verbalisanten niet geverbaliseerd dat de verdachte tijdens het verhoor angstig of in paniek was. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaringen die de verdachte op 8 april 2017 heeft afgelegd.
Indien het geldbedrag van de schoonvader van de verdachte afkomstig zou zijn – zoals de verdachte later heeft verklaard – valt niet in te zien waarom de verdachte dat niet bij de politie heeft verklaard, maar pas ter terechtzitting in eerste aanleg. De gedragingen van de verdachte en van [medeverdachte 1] op 7 april 2017 passen naar het oordeel van het hof ook niet bij een situatie waarin zij een geldbedrag van de schoonvader van de verdachte bij zich hadden. Uit de inhoud van het dossier is af te leiden dat de verdachte en [medeverdachte 1] het hotel binnengaan zodra zij de politie op de parkeerplaats zien. Het geldbedrag wordt dan onbeheerd in de auto achtergelaten. Vervolgens verschuilen zij zich op het toilet en wordt de autosleutel van de Mercedes verstopt. Bij de confrontatie verklaren zij niets van het betreffende voertuig te weten. Het hof kan het handelen van de verdachte en van [medeverdachte 1] niet anders duiden dan dat zij niet in verband wilden worden gebracht met de Mercedes en met hetgeen in de auto lag. Wanneer de verdachte het aangetroffen geldbedrag van zijn schoonvader zou hebben gekregen, valt niet in te zien waarom hij en [medeverdachte 1] zich op 7 april 2017 op voornoemde wijze hebben gedragen. Bovendien acht het hof het niet geloofwaardig dat een aanzienlijk geldbedrag van verdachtes schoonvader dan onbeheerd in de auto wordt achtergelaten.
Het hof acht de door de verdachte bij de rechtbank afgelegde verklaring ook niet consistent en geloofwaardig. De verdachte heeft verklaard dat hij het overzicht wilde bewaren en met de opschriften wilde onthouden hoeveel geld hij bij welk wisselkantoor heeft gewisseld. Om welke reden de verdachte dat wilde onthouden blijft onduidelijk. Later kan de verdachte zich niet meer herinneren waar de codes precies voor staan en heeft hij wisselende verklaringen afgelegd over de term ‘ [naam 2] ’. De verdachte heeft eerst verklaard dat ‘ [naam 2] ’ een plaats in Polen is en even later heeft hij verklaard dat het een station betreft. Het hof interpreteert – evenals de rechtbank – het opschrift ‘05.04.17’ van ieder pakket als een datum. De datum van 5 april 2017 is kort voor de aanhouding van de verdachte gelegen. Wanneer de verdachte het geld op 5 april 2017 zou hebben gewisseld bij een wisselkantoor, dan zou zulks betekenen dat hij twee dagen voorafgaand aan zijn aanhouding nog in Polen was. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg evenwel verklaard dat hij naar [medeverdachte 2] in Nederland is gegaan om feest te vieren en dat hij daar reeds vier à vijf dagen verbleef.
Gelet op het voorgaande schuift het hof de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg terzijde. Het hof acht die verklaring – zoals eerder genoemd – op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Nadere verificatie van de verklaringen van [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] ligt gelet hierop niet op de weg van het openbaar ministerie en het hof gaat dan ook voorbij aan deze verklaringen. Van de zijde van de verdachte zijn nog betalingsbewijzen aan het bedrijf van de schoonvader van de verdachte aangeleverd. Naar het oordeel van het hof ontbreekt evenwel voldoende financiële onderbouwing voor het ter beschikking stellen van het bedrag van 385.000 Poolse zloty. Gelet op de datering van die documenten en de hoogte van de betreffende geldbedragen vormen die documenten naar het oordeel van het hof onvoldoende (financiële) onderbouwing voor het ter beschikking stellen van voornoemd geldbedrag. Hierbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat het kennelijk gaat om betalingen aan het bedrijf van de schoonvader van de verdachte, doch dat het gelet op het gegeven dat een onderneming kosten heeft en uitgaven moet doen, niet zonder meer duidelijk is dat de ontvangen bedragen ook (volledig) zouden kunnen worden aangewend voor het aanschaffen van een pompwagen van 72.000 Engelse ponden. Voor zover de verdediging met de aangeleverde documenten heeft willen aantonen dat binnen het bedrijf van de schoonvader van de verdachte sprake was van een cashflow, volgt het hof de verdediging daarin niet, nu – gelet op de datering van de documenten – niet blijkt dat daarvan ook (kort) voorafgaand aan april 2017 sprake is geweest.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat het niet anders kan dan dat het bewezenverklaarde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig moet zijn en dat de verdachte dit wist.
Het verweer van de verdediging wordt mitsdien ook in zoverre verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof – indien en voor zover het tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde zou komen – de verdachte in ieder geval niet zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de schending van de redelijke termijn, alsmede met de omstandigheid dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevolgen heeft voor het kunnen betalen van de vaste lasten.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 7 april 2017 schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van 70.980 Engelse ponden. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat het omgerekend om een bedrag van € 79.210,47 gaat. De verdachte heeft met zijn handelen geprobeerd het geldbedrag te onttrekken aan het zicht van politie, justitie en de Belastingdienst, hetgeen doorgaans resulteert in een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel. Voorts werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand. De verdachte heeft zich van voornoemde belangen kennelijk niets aangetrokken.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 juni 2022, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte in Nederland, alsmede op een de verdachte betreffend uittreksel ECRIS Polen d.d. 18 augustus 2022, betrekking hebbend op verdachtes justitiële verleden in Polen. Uit voornoemde uittreksels blijkt dat de verdachte in Nederland en in Polen niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt ter zake van fraude bij een benadelingsbedrag van € 70.000 tot € 125.000 – in het onderhavige geval gaat het (omgerekend) om een bedrag van € 79.210,47 – geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 tot 9 maanden dan wel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de voren omschreven aard en ernst van het feit – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf acht het hof onvoldoende recht doen aan de aard en ernst van het feit en om die reden niet passend. Hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht leidt niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg overweegt het hof als volgt. Het vonnis van de rechtbank is niet gewezen binnen twee jaren nadat er jegens verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld, zijnde de dag dat hij in verzekering is gesteld (8 april 2017). Nu de rechtbank eerst op 25 november 2019 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim zeven maanden overschreden, terwijl dit niet aan de verdachte valt toe te rekenen.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft op 2 december 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 9 september 2022 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met ongeveer 11 maanden overschreden. Dat het hof pas op 9 september 2022 arrest wijst heeft onder meer te maken met de omstandigheid dat de verdediging heeft verzocht om de inhoudelijke behandeling die gepland stond op 3 juni 2022 aan te houden.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat de redelijke termijn in de onderhavige zaak is overschreden en dat dit niet volledig aan de verdachte valt toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 24 weken met aftrek van voorarrest naar het oordeel van het hof passend en geboden zijn geweest.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 23 weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder de verdachte 70.980 Engelse ponden zijn inbeslaggenomen. In zijn verhoor bij de politie heeft de verdachte van dit geldbedrag afstand gedaan. De raadsman heeft bij de rechtbank en ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om teruggave van het geldbedrag aan de rechthebbende.
Het hof is van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag van 70.980 Engelse ponden verbeurd dient te worden verklaard nu het bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot dit geldbedrag. Hierbij heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
23 (drieëntwintig) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
70.980 Engelse ponden.
Aldus gewezen door:
mr. C.A. van Roosmalen, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting en mr. A.M.M.F. van de Ven, griffiers,
en op 9 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op het paginanummers uit het proces-verbaal van politie-eenheid Limburg, districtsrecherche Noord en Midden Limburg, onderzoek BVH PL2300-2017056924, gesloten 12 mei 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 102.