ECLI:NL:GHSHE:2022:3276

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
200.309.161_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke proceskostenveroordeling in hoger beroep tussen ouders over omgangsregeling met kind

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen de moeder en de vader van een kind. De moeder, aangeduid als appellante, heeft in eerste aanleg verweer gevoerd tegen de vorderingen van de vader, die als geïntimeerde wordt aangeduid. De vader had in eerste aanleg gevorderd dat de moeder zou meewerken aan een omgangsregeling en informatievoorziening over het kind. De voorzieningenrechter heeft de moeder in het vonnis van 18 maart 2022 bevolen om aan deze verzoeken mee te werken. De moeder is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan, maar heeft tijdens de mondelinge behandeling op 4 augustus 2022 haar vorderingen ingetrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen in hoger beroep, omdat zij haar grieven niet langer handhaafde. De vader heeft echter gevorderd om de moeder te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder gedeeltelijk in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door haar vorderingen in hoger beroep pas op het laatste moment in te trekken. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van de vader vastgesteld op € 787,- voor salaris advocaat. Het arrest is gewezen op 27 september 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.309.161/01
arrest van 27 september 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de moeder,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser te Tilburg ,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vader,
advocaat: mr. A. van Tol-Macharoblishvili te Tilburg ,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 april 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 maart 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de moeder als gedaagde in conventie en als eiseres in reconventie en de vader als eiser in conventie en als verweerder in reconventie.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/394631 / KG ZA 22-70)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties 1 tot en met 4 tevens houdende een incident;
  • de memorie van antwoord in de hoofdzaak;
  • de memorie van antwoord in het incident;
  • het H12-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader;
  • het H4-formulier van de advocaat van de moeder.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Leijser;
-de vader, bijgestaan door mr. Van Tol-Macharoblishvili.
2.2.1.
De raad is niet tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verschenen.
2.3.
Uit voornoemd H4-formulier van de advocaat van de moeder, volgt dat de moeder haar vorderingen in de hoofdzaak heeft ingetrokken. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is het hof gebleken dat de vader zijn vordering om de moeder in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen wel handhaaft. Het hof dient daarom alleen arrest te wijzen voor wat betreft de proceskosten in hoger beroep.
2.4.
Na de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [kind] (hierna te noemen: [kind] ), op [datum] 2021 te [geboorteplaats] .
3.2.1.
De moeder heeft nog een dochter ( [dochter] ) uit een eerdere relatie.
[dochter] woont bij de moeder.
3.3.
De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [kind] uit.
3.4.
De vader is de biologische vader van [kind] .
Procedure in eerste aanleg:
3.5.
In de onderhavige procedure in kort geding heeft de vader in eerste aanleg in conventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd:
de moeder te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis mee te werken aan een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [kind] , waarbij de vader [kind] driemaal per week gedurende twee uur ziet, waarbij de dagen en de tijdstippen in onderling overleg tussen partijen wordt bepaald, zodat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de slaap- en eettijden van [kind] , althans een zodanige omgangsregeling vast te stellen als de voorzieningenrechter passend acht;
de moeder te bevelen de vader te informeren over de belangrijke gebeurtenissen in het leven van [kind] , alsmede over zijn opvoeding en verzorging, iedere maand, voorzien van een recente foto;
te bepalen dat de moeder ten profijte van de vader een dwangsom zal verbeuren van
€ 100,- per dag dat de moeder met de naleving van de vast te stellen omgangsregeling en de informatieregeling (sub a en b) in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
de moeder te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van de moeder.
3.5.1.
De moeder heeft in eerste aanleg (in conventie) verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vader in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de vader als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure, waaronder de kosten ter zake het salaris van de gemachtigde van de moeder.
3.5.2.
De moeder heeft in eerste aanleg (in reconventie), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd:
  • primair:partijen en [kind] voor (jeugd)hulpverlening te verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant;
  • subsidiair:de raad de opdracht te geven om onderzoek in te stellen naar de vordering van de vader.
3.5.3.
Bij het bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- vonnis heeft de
voorzieningenrechter in conventie en in reconventie:
  • de moeder bevolen haar medewerking te verlenen aan een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [kind] , waarbij de vader op zondag 13 maart 2022 in de woning van de moeder omgang zal hebben met [kind] van 11.00 uur tot 12.00 uur, zulks in het bijzijn van de huidige partner van de moeder. De moeder en haar andere kind zullen daarbij niet aanwezig zijn. Vervolgens zullen de vader en [kind] onder dezelfde condities omgang met elkaar hebben elke week op donderdag van 17.30 uur tot 18.30 uur en op zondag van 11.00 uur tot 12.00 uur;
  • de moeder bevolen haar medewerking te verlenen aan een voorlopige informatie-regeling, waarbij via hun advocaten de moeder de vader maandelijks, telkens voor de eerste van de maand, zal informeren over belangrijke gebeurtenissen in het leven van [kind] , alsmede over zijn opvoeding en verzorging, iedere maand ook voorzien van een recente foto. Daarbij zal de moeder de vader de eerste keer, hetgeen vóór zondag
- partijen en [kind] verwezen voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de in het vonnis genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant.
Procedure in hoger beroep:
3.6.
De moeder kan zich met het bestreden vonnis in kort geding (van 18 maart 2022) niet verenigen, voor zover de voorzieningenrechter de moeder daarbij heeft bevolen om haar medewerking te verlenen aan de daarbij vaststelde voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [kind] , en zij is daarvan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
Bij dagvaarding in hoger beroep heeft de moeder gevorderd bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • in het incident:de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis wordt geschorst;
  • in de hoofzaak:het bestreden vonnis, voor zover de voorzieningenrechter de moeder daarbij heeft bevolen om haar medewerking te verlenen aan de daarbij vaststelde voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [kind] te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, partijen binnen het UHA te verwijzen naar begeleide omgang teneinde fysieke omgang tussen de vader en [kind] te begeleiden, waarbij de tijdstippen, duur en frequentie en inhoud van de contacten worden bepaald door de medewerkers van Sterk Huis na overleg met partijen.
3.6.2.
De vader heeft de vordering van de moeder betwist en bij memorie van antwoord (in de hoofdzaak) geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, dan wel tot afwijzing van de vordering van de moeder in hoger beroep, met veroordeling van de moeder in de proceskosten van het hoger beroep.
3.6.3.
De vader heeft bij memorie van antwoord (in het incident) geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, dan wel tot afwijzing van de vordering van de moeder in hoger beroep, met veroordeling van de moeder in de proceskosten van het hoger beroep, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van de vader.
Intrekking vorderingen in het incident en in de hoofdzaak
3.7.
Bij voornoemd H4-formulier heeft de moeder al haar vorderingen zowel in het incident als in de hoofdzaak ingetrokken. Het hof maakt uit voormeld bericht op dat door de moeder de grieven niet langer worden gehandhaafd. Dit brengt met zich dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen in hoger beroep.
Proceskostenveroordeling
3.8.
Aan de orde is nu alleen nog de kwestie van de proceskostenveroordeling.
De vader heeft gevorderd om de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure en legt daaraan het navolgende ten grondslag.
Het onderhavige hoger beroep is ingehaald door de realiteit, vooreerst op 3 mei 2022 door het tweede vonnis in kort geding, waarbij de moeder is veroordeeld tot nakoming van het bestreden vonnis, en vervolgens door de beschikking van de rechtbank van 5 juli 2022. Partijen zijn inmiddels via Sterk Huis alsnog tot gewijzigde afspraken gekomen. Er is op dit moment sprake van een door Sterk Huis begeleide omgangsregeling tussen de vader en [kind] . De moeder heeft ingestemd met deze regeling. Daarnaast staat ook Sterk Huis achter deze regeling. De handelwijze van de moeder heeft ervoor gezorgd dat partijen voor de vierde keer in korte tijd tegen elkaar procederen. De onderhavige procedure werkt voor de vader enkel kostenverhogend. De moeder heeft bovendien in een zeer laat stadium haar vorderingen in hoger beroep alsnog ingetrokken.
3.8.1.
De moeder heeft hiertegen het navolgende verweer gevoerd.
De moeder heeft het onderhavige beroep niet ingestoken met het doel om de vader de omgang met [kind] te laten ontzeggen. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg in samenspraak met de voorzieningenrechter afspraken gemaakt. Na een aantal weken bleken deze afspraken echter niet haalbaar. In de tevens tussen partijen lopende bodemprocedure is uiteindelijk gekozen voor een verwijzing van partijen naar Sterk Huis binnen het kader van het Uniform Hulpaanbod. Vanuit dat oogpunt bezien was de inhoud van het onderhavige hoger beroep volkomen terecht. De door de vader gevorderde proceskostenveroordeling dient daarom te worden afgewezen.
3.8.2.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
3.8.2.1. Ingevolge artikel 237 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt de partij die in het ongelijk wordt gesteld veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.
3.8.2.2. In familiezaken is het gebruikelijk dat in beginsel de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet in deze zaak echter aanleiding om de moeder gedeeltelijk te veroordelen in de proceskosten van de procedure in hoger beroep. Het hof overweegt daartoe dat de moeder deze proceskosten
- naar het oordeel van het hof - voor een gedeelte nodeloos heeft veroorzaakt en overweegt hieromtrent als volgt.
3.8.2.3. Bij vonnis in kort geding van 3 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de moeder veroordeeld tot nakoming van de in het bestreden vonnis vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [kind] . De voorzieningenrechter heeft bij dit vonnis verder bepaald dat de moeder een dwangsom van € 100,- (honderd euro) per dag zal verbeuren, indien zij in gebreke mocht blijven aan dit bevel te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 5.000,-(vijfduizend euro) kan worden verbeurd. De voorzieningenrechter heeft tot slot de moeder in de kosten van deze procedure veroordeeld.
3.8.2.4. In de door de vader aanhangig gemaakte bodemprocedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft de rechtbank bij beschikking van 5 juli 2022 aan de vader vervangende toestemming verleend tot het erkennen van [kind] . De rechtbank heeft bij deze beschikking voorts iedere verdere beslissing omtrent het gezag, de omgang tussen de vader en [kind] en de informatieregeling aangehouden, in afwachting van de resultaten van het UHA.
3.8.2.5. Het hof stelt voorop dat de door de moeder geëntameerde procedure in hoger beroep aanvankelijk een rechtens te respecteren belang had. Aan de moeder komt immers het recht toe om hoger beroep in te stellen tegen het bestreden vonnis, omdat zij zich met de inhoud daarvan niet kon verenigen. Ook op het moment dat de vader de memorie van antwoord in hoger beroep had ingediend, kon van de moeder nog niet worden verlangd dat zij haar vorderingen in hoger beroep zou intrekken. Dat de moeder ondertussen - bij vonnis van de voorzieningenrechter van 3 mei 2022 - reeds was veroordeeld tot nakoming van het bestreden vonnis, maakt dat niet anders.
3.8.2.6. Omstreeks 5 juli 2022 is de situatie echter ingrijpend gewijzigd. Uit de inhoud van de beschikking van de rechtbank van 5 juli 2022 volgt - voor zover hier van belang - dat partijen binnen het kader van het Uniform Hulpaanbod een aanvang hebben gemaakt met begeleide omgang tussen de vader en [kind] via Sterk Huis. De moeder heeft daarmee gekregen wat zij in de onderhavige procedure in hoger beroep heeft gevorderd. Daarmee is het belang voor de moeder van deze procedure - naar het oordeel van het hof - komen te ontvallen. Het had daarom op de weg van de moeder gelegen om de onderhavige procedure zo snel mogelijk na de beschikking van 5 juli 2022 in te trekken. De moeder heeft daarmee echter gewacht tot 3 augustus 2022, zijnde de dag voor de mondelinge behandeling in hoger beroep. Gelet op het feit dat (advocaat van de) vader hiervan niet meer tijdig op de hoogte kon worden gesteld heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep alsnog doorgang gevonden en heeft de vader daarvoor advocaatkosten moeten maken. Gelet op deze gang van zaken is het hof van oordeel dat de moeder in de door de vader gemaakte proceskosten, voor zover die de mondelinge behandeling in hoger beroep betreffen, dient te worden veroordeeld.
3.8.2.7. Het hof zal voor de begroting van de proceskosten aan de zijde van de vader, aansluiten bij het liquidatietarief. Het hof gaat daarbij uit van tarief I in hoger beroep van € 787,- per punt. Het hof stelt de kosten in hoger beroep vast op € 787,- (1 punt voor het bijwonen van de mondelinge behandeling in hoger beroep).
3.9.
Het voorgaande leidt tot de navolgende uitspraak.

4.De uitspraak

Het hof:
in het incident en in de hoofdzaak:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar vorderingen in hoger beroep;
veroordeelt de moeder in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van de vader, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 787,-, voor salaris advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.P. de Beij en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 september 2022.
griffier rolraadsheer