ECLI:NL:GHSHE:2022:3258

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
20-002404-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging en mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem, was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden en had een schadevergoeding toegewezen aan benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 400,00, terwijl de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk was verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en de verdachte opnieuw zal veroordelen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en verzocht om ontslag van alle rechtsvervolging. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers, die stelden dat de verdachte hen had bedreigd met de dood, als geloofwaardig beoordeeld.

Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding van € 400,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is ook veroordeeld tot de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden. Het hof heeft de strafmaat gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gepubliceerd in verband met een ingesteld cassatieberoep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002404-21
Uitspraak : 21 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 4 oktober 2021, locatie Eindhoven, parketnummer 01-180701-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 10-315287-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’ (feit 1) en ‘mishandeling’ (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [slachtoffer 2] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Ten slotte heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden gelast.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De politierechter heeft deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 400,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering slechts voor het gedeelte dat door de politierechter is toegewezen aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte, opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gevorderd deze toe te wijzen tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts is gevorderd de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde is verzocht tot ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman primair verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf is verzocht deze om te zetten in een taakstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 juli 2021 te Eindhoven [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie dood", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 8 juli 2021 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem een kopstoot te geven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 8 juli 2021 te Eindhoven [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 8 juli 2021 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem een kopstoot te geven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde. Daartoe is samengevat aangevoerd dat beide aangevers verschillend verklaren over hetgeen die dag is voorgevallen en wat de verdachte tegen hen gezegd zou hebben, waardoor niet kan worden bewezen dat de verdachte de woorden zoals tenlastegelegd heeft geuit richting aangevers.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vast. Aangever [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte van 8 juli 2021 verklaard dat de verdachte erg boos werd en dat hij riep dat hij hem ging vermoorden en dood ging maken. Ook aangever [slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte van 8 juli 2021 dat de verdachte steeds agressiever werd in zijn bewoordingen en dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bedreigde met de woorden ‘ik maak jullie dood’.
Het hof is – anders dan de verdediging – op grond van het bovenstaande van oordeel dat de verdachte beide aangevers heeft bedreigd door hen de woorden toe te voegen ‘ik maak jullie dood’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. Dat aangever [slachtoffer 2] in zijn verzoek tot schadevergoeding heeft verklaard dat er ook andere uitingen door de verdachte zouden zijn gedaan, doet daaraan niet af. Aangevers verklaren in de kern dat er dreigende bewoordingen zijn geuit waarin zij met de dood werden bedreigd en dat zij zich ook daadwerkelijk bedreigd voelden. Het hof ziet geen redenen om te twijfelen aan die verklaringen. Bovendien past de uiting zoals gedaan door de verdachte bij zijn agressieve gedrag op dat moment, zoals door het hof waargenomen op de op de terechtzitting afgespeelde camerabeelden.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Het onder feit 2 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling bepleit dat het hof de verdachte in geval van bewezenverklaring zal ontslaan van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit putatief noodweer. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte veronderstelde dat zijn keel werd dichtgeknepen en dat hij, gelet op zijn toenmalige gemoedstoestand, meende dat hij zich daartegen moest verdedigen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat bij een beroep op putatief noodweer dient te worden onderzocht of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Naar het oordeel van het hof is geen sprake geweest van een situatie die de verdachte redelijkerwijs aanleiding kon geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen door aangever. Gelet op de terechtzitting in hoger beroep afgespeelde camerabeelden, gebeurt er voorafgaand aan de door de verdachte gegeven kopstoten niets dat erop wijst dat de verdachte mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan. Het verweer van de verdediging dat de verdachte in de veronderstelling was dat zijn keel zou worden dicht geknepen en dat hij daarom mocht menen dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, vindt geen steun in de camerabeelden. Het is juist de verdachte die een agressieve en aanvallende houding heeft aangenomen jegens aangever. Dat de verdachte verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar zou hebben ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd zou hebben beoordeeld is dan ook niet aannemelijk geworden.
Het hof verwerpt het tot ontslag van alle rechtsvervolging strekkende verweer van de verdediging.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de
strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor al het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van twee beveiligingsmedewerkers. De verdachte heeft hierdoor angst teweeggebracht bij de slachtoffers en daarmee inbreuk gemaakt op hun gevoel van veiligheid. Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem een kopstoot te geven. De verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte pijn ondervonden en letsel bekomen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 september 2022, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van mishandeling. Ook volgt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij momenteel in detentie zit en daar begeleiding krijgt voor zijn psychische problematiek.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk misdrijf – niet worden volstaan met een of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag € 1.076,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 400,00 voor een Samsung telefoon;
€ 39,00 voor een tweede telefoon IPhone;
€ 150,00 voor een brief;
€ 25,00 voor een broek;
€ 462,00 voor immateriële schade.
De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft primair geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij voor wat betreft het materiële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu er geen rechtsreeks verband is tussen het bewezenverklaarde feit waarbij de benadeelde partij slachtoffer is geworden (feit 1 bedreiging) en de door hem opgevoerde schadeposten.
Het hof is verder van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij wat betreft het immateriële gedeelte onvoldoende duidelijk is, nu deze vordering niet is onderbouwd. De beoordeling van deze vordering zou nader onderzoek vergen en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering van de benadeelde partij kan daarom niet worden ontvangen en de benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
€ 900,00 voor één week gemist inkomen als ZZP’er;
€ 750,00 voor immateriële schade.
De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 400,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering slechts voor het gedeelte voor zover door de politierechter toegewezen aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De raadsman van de verdachte heeft primair geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij heeft ter toelichting op zijn verzoek tot schadevergoeding onder meer aangevoerd dat hij een aantal dagen pijn heeft ervaren van de kopstoot. Zo heeft de benadeelde last gehad van hoofdpijn en een zwelling. Voorts heeft de benadeelde aangevoerd dat hij als gevolg van de kopstoot een blijvend zichtbaar litteken op zijn neus heeft. De benadeelde voelde zich op het moment van de mishandeling, in combinatie met de geuite bedreiging door de verdachte, erg onveilig.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het onder feit 2 bewezenverklaarde heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 400,00.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021, zijnde de datum van het delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 400,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft bij vordering van 8 juli 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2021 onder parketnummer 01-315287-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering van oordeel dat, nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast. Het hof ziet, gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, geen redenen om de gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voor zover deze betrekking heeft op het materiële gedeelte;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op het immateriële gedeelte en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 2 feit bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 400,00 (vierhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 8 (acht) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2021 onder parketnummer 10-315287-20 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie)maanden.
Aldus gewezen door:
mr. E.N. van der Spoel, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 21 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Schiffers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.