€ 750,00 voor immateriële schade.
De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 400,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering slechts voor het gedeelte voor zover door de politierechter toegewezen aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De raadsman van de verdachte heeft primair geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij heeft ter toelichting op zijn verzoek tot schadevergoeding onder meer aangevoerd dat hij een aantal dagen pijn heeft ervaren van de kopstoot. Zo heeft de benadeelde last gehad van hoofdpijn en een zwelling. Voorts heeft de benadeelde aangevoerd dat hij als gevolg van de kopstoot een blijvend zichtbaar litteken op zijn neus heeft. De benadeelde voelde zich op het moment van de mishandeling, in combinatie met de geuite bedreiging door de verdachte, erg onveilig.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het onder feit 2 bewezenverklaarde heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 400,00.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021, zijnde de datum van het delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 400,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft bij vordering van 8 juli 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2021 onder parketnummer 01-315287-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering van oordeel dat, nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast. Het hof ziet, gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, geen redenen om de gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.