ECLI:NL:GHSHE:2022:3257

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
20-002715-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van ambtenaren tijdens rechtmatige uitoefening van hun bediening

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van meermalen belediging van twee verbalisanten, waarbij zij hen beledigde met woorden als 'kutleiders', 'kankerleiders' en 'klere wouten', en bovendien een van de verbalisanten in het gezicht spuugde. Het hof oordeelde dat de verbalisanten tijdens de rechtmatige uitoefening van hun bediening zijn beledigd. De verdachte had eerder een taakstraf van 20 uren opgelegd gekregen, maar het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de verdachte en het feit dat zij niet eerder onherroepelijk was veroordeeld. De benadeelde partij, een van de verbalisanten, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk werd toegewezen tot een bedrag van € 200,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig verklaarde zonder straf of maatregel op te leggen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002715-20
Uitspraak : 21 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 24 november 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-196574-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte schuldig zal verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd deze toe te wijzen tot een bedrag van € 200,00.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging (subsidiair bij een veroordeling) verzocht deze toe te wijzen tot een bedrag van € 200,00.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 29 juli 2020 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant) en/of [verbalisant] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem/hun de woorden toe te voegen: "kutleiders" en/of "kankerleiders" en/of "klere wouten", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking, en/of door in/tegen het gezicht van die [benadeelde] te spugen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij omstreeks 29 juli 2020 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [benadeelde] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant) en [verbalisant] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hun de woorden toe te voegen: "kutleiders" en "kankerleiders" en "klere wouten", en door in het gezicht van die [benadeelde] te spugen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van de bediening waren, zodat vrijspraak dient te volgen. De verdediging stelt daarbij dat boeien in het kader van de hulpverlening niet nodig was en dat dat daarom onrechtmatige vrijheidsberoving oplevert.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren. Op 29 juli 2020 hebben verbalisanten [benadeelde] en [verbalisant] omstreeks 23:45 uur opdracht gekregen te gaan naar het adres [adres 2] . Aanleiding daarvoor was de melding van de moeder van de verdachte waarin zij aangaf dat de verdachte haar via een afscheidstelefoontje had laten weten een einde haar leven te willen gaan maken. Bij aankomst bij de woning van de verdachte werd door haar de toegangsdeur geopend. De verdachte gaf – bij het zien van de verbalisanten – aan dat zij nu zeker een einde aan haar leven zou maken en probeerde daarna de toegangsdeur dicht te doen. Verbalisanten wisten dit te voorkomen waarna de verdachte wegliep richting de centraal gelegen hal. Verbalisanten hebben de verdachte tegengehouden en haar in de centrale hal weten te houden. Verbalisant [verbalisant] probeerde met de verdachte in gesprek te gaan maar constateerde dat dit niet lukte. De verdachte schreeuwde dat ze dood wilde gaan. Verbalisanten zagen en voelden dat de verdachte de verbalisanten probeerde te passeren richting de centrale hal. Nu de verbalisanten niet in gesprek konden raken met de verdachte en zij maar bleef schreeuwen, werd besloten de verdachte ter zake van het bepaalde in artikel 3 van de Politiewet mee te nemen naar het politiebureau. Onderweg naar het politiebureau bleef de verdachte schreeuwen dat ze dood wilde. Ook kregen de verbalisanten diverse verwensingen naar hun hoofd geslingerd, waaronder de scheldwoorden ‘kutleiders’, ‘kankerleiders’ en ‘klere wouten’. Op het politiebureau is verbalisant [benadeelde] , terwijl hij met de verdachte in een ruimte was en haar in de gaten hield, door haar in het gezicht gespuugd.
Het hof stelt vast dat op de door de verdediging overgelegde camerabeelden te zien is dat de verdachte de deur open doet, dat de verdachte deze vrijwel direct weer probeert dicht te doen, dat verbalisanten vervolgens de toegangshal betreden en dat verbalisanten, nadat de verdachte probeert weg te lopen, haar insluiten. Hierna wordt de verdachte op enig moment op de grond gelegd en geboeid. Het hof stelt vast dat op de camerabeelden geen geluid te horen is.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de verbalisanten in het kader van de hulpverleningstaak zoals bepaald in artikel 3 van de Politiewet 2012 naar de woning van de verdachte zijn gegaan, daar zij aan haar moeder had aangegeven een einde haar leven te willen maken. Artikel 3 Politiewet 2012 luidt: “De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.” In artikel 7, eerste lid, van diezelfde wet is bepaald: “De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.”
Het hof is van oordeel dat, nu het in dit geval ging om het verlenen van hulp aan een hulpbehoevende, in beginsel heeft te gelden dat het meenemen naar het politiebureau geschiedt op basis van vrijwilligheid. Er kunnen echter bijzondere omstandigheden zijn waardoor de politie wel mag ingrijpen en gepast geweld en/of vrijheidsbeperkende middelen mag gebruiken.
Op grond van hetgeen de verbalisanten beschrijven in het proces-verbaal van bevindingen, namelijk dat zij naar de verdachte toegingen omdat zij een melding hadden gekregen van haar moeder dat zij een einde aan haar leven wilde maken, dat de verdachte direct bij het zien van de verbalisanten aangaf nu zeker dood te willen, dat zij maar bleef schreeuwen, er geen gesprek met haar was aan te knopen en zij hen probeerde te passeren, is het hof van oordeel dat de keuze van de verbalisanten om de verdachte op dat moment tegen haar wil mee te nemen naar het politiebureau begrijpelijk is geweest. Daarbij betrekt het hof ook de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep waarbij zij aangeeft dat zij het achteraf bezien, gezien haar toestand op dat moment, niet raar vond dat de verbalisanten haar wilde meenemen naar het politiebureau. Ook de keuze van de verbalisanten om de verdachte op dat moment voor haar eigen veiligheid te boeien, is naar het oordeel van het hof begrijpelijk. Er was op dat moment sprake van een acuut gevaar voor de veiligheid van de verdachte en daardoor bestond er een directe en onmiddellijke noodzaak tot ingrijpen, waardoor het boeien van de verdachte wordt gerechtvaardigd door artikel 7, eerste lid, Politiewet 2012 met oog op de in artikel 3 Politiewet 2012 vermelde hulpverleningstaak. De hulpverleningstaak mocht, gegeven die omstandigheden, tegen de wil van de verdachte worden uitgeoefend met gebruikmaking van gepast geweld en een vrijheidsbeperkend middel waarbij vast is komen te staan dat een normaal gesprek met de verdachte op dat moment niet mogelijk was.
Het hof is derhalve, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verbalisanten gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening in hun tegenwoordigheid mondeling en/of door feitelijkheden zijn beledigd door de verdachte.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij het bepalen van het al dan niet opleggen van een straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van een tweetal verbalisanten. Zij heeft beide verbalisanten beledigd door hen de woorden toe te voegen: "kutleiders", "kankerleiders" en "klere wouten". Voorts heeft zij verbalisant [benadeelde] beledigd door hem in het gezicht te spugen. Verbalisanten moeten – in het belang van de openbare orde en de veiligheid – kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met dergelijk strafbaar gedrag, waaruit bovendien veel minachting spreekt. Ook het spugen naar verbalisant [benadeelde] – in het algemeen al afkeuringswaardig en ontzettend naar en smerig – is in een tijd, waarin de samenleving onder druk stond door een heersende Coronapandemie, volstrekt onacceptabel.
Het hof heeft in het kader van de straftoemeting acht geslagen op de inhoud van uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 juni 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder onherroepelijk ter zake van strafbare feiten is veroordeeld. Verder is gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte onder meer naar voren gebracht dat het ten tijde van het tenlastegelegde niet goed met haar ging, dat het nu veel beter met haar gaat, zij zowel in de horeca als bij de Gall & Gall werkt waardoor zij financieel rond kan komen en dat zij een huurwoning heeft.
Alles afwegende en rekening houdend met de persoonlijkheid van de verdachte en de specifieke omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, acht het hof het, met de advocaat-generaal en de verdediging, raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 600,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Immateriële schadevergoeding komt slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De verdachte heeft de benadeelde partij [benadeelde] beledigd en hem daarmee in zijn eer en goede naam aangetast door hem niet alleen beledigende woorden toe te voegen, maar tevens door hem in het gezicht te spugen. De benadeelde partij heeft gesteld hierdoor bovendien angst te hebben gehad voor besmetting met het coronavirus. Daardoor was hij ook bang zijn naasten of anderen te besmetten.
Het hof begroot de als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte veroorzaakte immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, in billijkheid op een bedrag van € 200,00. Bijgevolg zal het meer of anders gevorderde worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2020, zijnde de datum van het delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 200,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 4 (vier) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 21 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Schiffers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.