ECLI:NL:GHSHE:2022:3249

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
20-002391-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van een feit, zoals bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet, en kreeg een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De advocaat-generaal heeft een hogere straf gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit of, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een lichtere straf heeft voorgesteld. Het hof heeft het beroep van de verdediging verworpen en zich verenigd met het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de opgelegde hoofdstraf.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als drugsrunner op de A16 handelde, waarbij hij contact legde met undercover politieagenten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het faciliteren van de drugshandel door als tussenpersoon op te treden. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke delicten. Uiteindelijk heeft het hof besloten om de gevangenisstraf te verhogen naar vier maanden, met verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002391-21
Uitspraak : 29 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-174681-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de politierechter de inbeslaggenomen personenauto verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof:
  • het tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
  • de inbeslaggenomen personenauto verbeurd zal verklaren.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust met uitzondering van de opgelegde hoofdstraf en de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Op te leggen hoofdstraf
De raadsman heeft verzocht om een kortstondige onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, met een proeftijd van twee jaren, op te leggen. In ieder geval heeft de raadsman verzocht geen lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat zulks de positieve ontwikkelingen van de verdachte zal doorkruisen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte op de A16 samen met een ander vanuit zijn auto als drugsrunner contact heeft gelegd met twee -niet als zodanig herkenbare- politieagenten, die gebruik maakten van een lokauto met een Frans kenteken. De politie was die avond ter plaatse doende met een actie tegen zogenaamde drugsrunners, daar op de autosnelweg A16 en de daaraan gelegen verzorgingsplaatsen veel overlast wordt ervaren van drugsrunners. Zij bemiddelen bij de aankoop van harddrugs, bestaande voornamelijk uit het brengen van ter plaatse niet bekende drugsgebruikers naar de drugspanden waar op dat moment in drugs wordt gehandeld. Zo vormen drugsrunners de eerste schakel in de keten van de handel van harddrugs met buitenlandse toeristen. De overlast die door drugsrunners wordt veroorzaakt bestaat uit het ter plaatse rondhangen bij de tankstations, het lastigvallen van klanten van de tankstations, het plegen van verkeersovertredingen op de autosnelweg, het bevuilen van de omgeving, het plegen van baldadigheid enzovoort. Het grote aantal drugsrunners, alsmede het in groepsverband rondhangen op en rond het tankstation, wordt als bedreigend ervaren door zowel het personeel van de tankstations almede de klanten en versterkt de gevoelens van onveiligheid. Personeelsleden van de tankstations die de drugsrunners aanspreken op hun gedrag worden geïntimideerd en hun voertuigen worden vernield. Omdat de drugsrunners vooral bemiddelend optreden tussen de verkoper en de koper van drugs, hebben drugsrunners zelf zelden tot nooit drugs bij zich. In ruil voor deze bemiddeling ontvangen drugsrunners geld van de dealers dan wel van gebruikers.
De verdachte heeft als bestuurder zijn auto naast de lokauto geparkeerd en er is vervolgens gevraagd aan de politieagenten of zij wat nodig hadden en er is gezegd dat ze mee kunnen rijden naar Rotterdam voor alle drugs die ze nodig hebben. De lokauto stond weliswaar stil bij een tankstation, maar de verdachte heeft meerdere manoeuvres op de parkeerplaats uitgehaald met zijn auto om in contact te kunnen blijven met de politieagenten. Daarna heeft de verdachte de lokauto zijn auto laten volgen. Het werk van drugsrunners kan gevaarlijke situaties opleveren doordat zij al rijdend op de snelweg de aandacht trekken van de inzittenden van andere auto’s en hen (al rijdend) aanspreken.. Daarnaast houdt de verdachte door zijn activiteiten als drugsrunner de markt van verdovende middelen mede in stand. Het is louter zijn zucht naar financieel gewin geweest die de verdachte tot zijn gedragingen heeft gebracht. Op deze manier heeft de verdachte het belang dat de samenleving verschoond blijft van de maatschappelijke problemen die de handel in harddrugs met zich brengt, ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen winstbejag. Harddrugs zijn stoffen waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar die ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben deze stoffen op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 juni 2022, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten. De meervoudige strafkamer in de rechtbank Oost-Brabant heeft de verdachte bij vonnis van 11 maart 2021 (parketnummer 01-865119-18) (onherroepelijk 26 maart 2021) ter zake van ‘cocaïne handel smokkel’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Daarnaast heeft de meervoudige strafkamer in rechtbank Limburg de verdachte bij vonnis van 6 oktober 2016 (parketnummer 03-700143-16) (onherroepelijk 21 oktober 2016) ter zake van ‘harddrugs handel overige smokkel’ op twee verschillende data veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. Ook in 2007 is de verdachte voor drugsdelicten veroordeeld tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen.
Bovenvermelde weergave van een deel van verdachtes strafblad schetst het beeld dat eerdere veroordelingen tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen voor soortgelijke feiten hem niet hebben weerhouden opnieuw drugsdelicten te plegen. Hoewel de verdachte het hof wil doen geloven dat hij thans een andere weg is ingeslagen, geeft het verloop van zijn strafblad allerminst het beeld dat de verdachte het kwalijke van zijn handelen lijkt in te zien.
Verder heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte sinds 1 januari 2022 als magazijnmedewerker bij [bedrijf] werkt en hij in het weekend -naar eigen zeggen- als mantelzorger voor een vriend zorgt. Enige onderbouwing van genoemd dienstverband, anders dan een ter terechtzitting in hoger beroep aan het hof getoonde mail waarin hem wordt doorgegeven op welke uren hij kan werken, heeft het hof niet ontvangen.
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving en met het oog op vergelding en speciale en generale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor een afdoening als door de raadsman voorgesteld, acht het hof gelet op al het vorenoverwogene geen termen aanwezig. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en de justitiële documentatie van de verdachte zal het hof een hogere straf dan de politierechter opleggen en is naar het oordeel van het hof het opleggen van een straf als door de raadsman is bepleit niet passend. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden. Hiermee volgt het hof de vordering van de advocaat-generaal.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde hoofdstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 29 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.