ECLI:NL:GHSHE:2022:3246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
20-000452-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs in hoger beroep tegen vonnis van politierechter

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor het onbevoegd besturen van een motorrijtuig, terwijl zijn rijbewijs geschorst was. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof de advocaat-generaal verzocht om aanvullende stukken uit Duitsland te overleggen, die relevant waren voor de aanhouding van de verdachte en de druggerelateerde stoffen in zijn bloed. Deze stukken ontbraken echter in het dossier, wat leidde tot een gebrek aan bewijs voor de tenlastelegging.

De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een taakstraf van 80 uur geëist, subsidiair 40 dagen hechtenis, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het tenlastegelegde feit. Het hof heeft geconcludeerd dat de beslissing van het CBR tot schorsing van het rijbewijs niet op juiste gronden was genomen, omdat de benodigde onderliggende stukken niet waren overgelegd. Hierdoor kon niet worden getoetst of de schorsing van het rijbewijs terecht was.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij het feit had begaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de raadsheren aanwezig waren, en is op 19 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000452-21
Uitspraak : 19 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 96-226354-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het onbevoegd besturen van een motorrijtuig veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft de behandeling van de zaak op 21 januari 2022 aangehouden teneinde de advocaat-generaal onderzoek te laten doen naar de onderliggende stukken uit Duitsland (waaruit de aanhouding van de verdachte met - kort gezegd - druggerelateerde stoffen in zijn bloed blijkt). Deze stukken ontbreken in het dossier.
De advocaat-generaal heeft voor de zitting 5 augustus 2022 voornoemde stukken niet van het CBR en/of de RDW ontvangen.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Door en namens verdachte is primair vrijspraak bepleit en subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 3 juni 2020 te Venlo, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, [plaats] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 12 februari 2020 een besluit van het CBR heeft ontvangen waarin staat dat uit een in november 2019 door het CBR ontvangen melding van de RDW, via het Europese meldingssysteem Eucaris, de verdachte als bestuurder van een auto op 16 januari 2019 is aangehouden in Duitsland en dat uit het bloedonderzoek is gebleken dat de verdachte de stoffen THC
(met een waarde van 41 ng/ml), MDMA
(met een waarde van 540 ng/ml)en MDA
(met een waarde van 46 ng/ml)in zijn bloed had. Op basis van voornoemde stukken twijfelde het CBR of het nog veilig is dat de verdachte zijn rijbewijs heeft en deelneemt aan het verkeer. Het CBR stelt dat zij duidelijke aanwijzingen hebben gekregen dat de verdachte geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert of dat de verdachte ernstige psychiatrische problemen heeft. Volgens het CBR moet de verdachte om deze reden verplicht een medisch onderzoek ondergaan. Het CBR heeft hierop op grond van artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 5 en 6 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 het rijbewijs van de verdachte geschorst tot de uitslag van het medisch onderzoek.
Op 3 juni 2020 is de verdachte door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gecontroleerd vanwege het niet dragen van een autogordel in zijn motorrijtuig aan [plaats] . Uit onderzoek van de verbalisanten bleek dat verdachte ondanks wetenschap van het besluit van het CBR tot schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs, toch is gaan rijden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de grondslag van het in de tenlastelegging opgenomen besluit tot schorsing van het rijbewijs van de verdachte onrechtmatig is, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken van het verwijt dat hij ondanks wetenschap van het besluit tot schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs toch is gaan rijden.
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat aan het bestanddeel van artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 is voldaan. Doordat niet – zoals is verzocht ter gelegenheid van de zitting van 21 januari 2022 – de achterliggende stukken die tot de schorsing van het rijbewijs door het CBR hebben geleid zijn overgelegd, kan niet getoetst worden of de beslissing van het CBR op grond van artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 op terechte gronden is genomen en of zich inderdaad een omstandigheid zoals in artikel 130, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 – waarnaar artikel 131, tweede lid, onder a van de Wegenverkeerswet 1994 verwijst – heeft voorgedaan. Nu dit niet door het hof getoetst kan worden ontbreekt naar het oordeel van het hof het wettig en overtuigend bewijs op dit punt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. G. Tangenberg en mr. A.M.G. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 19 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.