ECLI:NL:GHSHE:2022:3239

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
200.313.692_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de zorg voor hun welzijn en veiligheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die zijn geboren uit de verbroken relatie van de vader en de moeder. De vader, die het ouderlijk gezag over de kinderen heeft, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, die een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De kinderen verblijven sinds februari 2022 in een netwerkpleeggezin. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in eerste aanleg een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht, wat door de rechtbank is toegewezen. De vader heeft verweer gevoerd en stelt dat de situatie niet meer onveilig is en dat hij zijn leven heeft verbeterd. De Raad en de gecertificeerde instelling (GI) hebben echter zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen, gezien de achtergrond van de vader, waaronder het bezit van kinderpornografisch materiaal. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing voor vier maanden is verleend.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 september 2022
Zaaknummer : 200.313.692/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/305636 / JE RK 22-970
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J. Rubberg,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2];
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te [vestigingsplaats], hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Als informant wordt aangemerkt:
[de moeder], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 juli 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover deze ziet op de uithuisplaatsing van de kinderen, en opnieuw rechtdoende, het verzoek tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van twaalf maanden af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 augustus 2022, heeft de raad verzocht om het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Rubberg;
  • [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] namens de raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.4.
De moeder is als informant verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 juni 2022;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 28 juli 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn de minderjarigen
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De vader heeft het ouderlijk gezag over de kinderen.
De kinderen verblijven met ingang van 22 februari 2022 (eerst in het vrijwillig kader) in een netwerkpleeggezin.
3.2.
De raad heeft in eerste aanleg een ondertoezichtstelling verzocht voor de duur van een jaar. Verder heeft de raad een machtiging verzocht om de kinderen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar. De vader heeft verweer gevoerd.
3.3.
De kinderen zijn bij mondelinge uitspraak van 16 juni 2022, op schrift gesteld bij de bestreden beschikking van 23 juni 2022, onder toezicht gesteld van de GI tot 16 juni 2023.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, een machtiging aan de GI verleend om de kinderen met ingang van 23 juni 2022 tot uiterlijk 23 oktober 2022 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De behandeling van het verzoek voor de resterende termijn is aangehouden.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Het beroep richt zich alleen tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. Ten onrechte is dit verzoek van de raad toegewezen. Aangezien de kinderrechter zich onvoldoende voorgelicht achtte, had het verzoek moeten worden afgewezen en had het op de weg van de raad gelegen het verzoekschrift deugdelijk te onderbouwen.
Het is niet redelijk en ongewenst om het verloop van deze procedure te koppelen aan het verloop van de strafzaak in verband met het bezit van en de vervaardiging van kinderpornografisch materiaal door de vader, aangezien die procedure nog maanden kan duren.
De vader erkent dat er problemen zijn geweest in zijn leven, maar die problemen zijn niet langer van dien aard dat de veiligheid of het welzijn van de kinderen in het geding is.
Medio 2021 is de vader, na de inbeslagname van zijn gegevensdragers door de politie, gestopt met het gebruik van poppers en andere middelen. Hij begon met het gebruik van poppers toen hem geld werd aangeboden in ruil voor seks met mannen. De vader kon dit geld goed gebruiken om zijn kinderen af en toe een extraatje te geven.
De vader is zich op enig moment gaan richten op kinderporno omdat door het gebruik van poppers zijn lustgevoelens veranderden. De seksuele voorkeur van de vader gaat namelijk niet uit naar mannen en minderjarigen. Hij heeft weliswaar een opname gemaakt van een vriendinnetje van zijn dochter, maar dat was geen opname van seksuele handelingen. De vader heeft die opname later pas bewerkt en seksuele toevoegingen aangebracht. De vader benadrukt dat hij zijn eigen kinderen nooit iets zou aandoen.
De vader voert verder aan dat hij zijn alcoholgebruik heeft verminderd. Voor wat betreft de financiële problemen is er inmiddels sprake van een stabiele situatie. De vader heeft een bewindvoerder die met de schuldeisers van de vader betalingsregelingen heeft getroffen. Er is weliswaar sprake van een ontnemingsvordering, maar binnen afzienbare tijd verwacht de vader een erfenis van circa € 50.000,-, waardoor zijn schulden volledig afgelost kunnen worden.
De vader erkent dat hij in het verleden wel eens tegen de kinderen heeft geschreeuwd en hen wel eens een tik heeft gegeven. Hij begrijpt dat dit niet goed is en hij heeft hier spijt van. De vader heeft baat bij de gesprekken die hij regelmatig met de praktijkondersteuner bij de huisarts heeft en hij staat open voor verdere hulpverlening, die op dit moment buiten zijn schuld om niet van de grond komt.
Uit de uitgebreide onderzoeken van de politie en de raad is geen informatie naar voren gekomen waaruit blijkt dat de vader ooit slachtoffers heeft gemaakt, aldus de vader. De kinderen vertellen niets zorgelijks en vanuit school zijn in dit kader ook geen zorgen geuit. Verder verloopt de begeleide omgangsregeling via [instantie] goed, hetgeen blijkt uit de overgelegde rapportage.
De vader heeft het strafbare feit bekend, hij heeft zich schuldbewust getoond, hij staat open voor hulpverlening en hij berust in de wetenschap dat hij een straf zal gaan krijgen.
3.7.
De raad voert, samengevat, het volgende aan.
Voordat er sprake kan zijn van een terugplaatsing van de kinderen bij de vader dient er meer duidelijkheid te komen over de situatie bij de vader. De situatie is momenteel onveilig vanwege middelengebruik, fysieke en emotionele mishandeling, het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal en mogelijk seksueel misbruik. Het is belangrijk dat er hulpverlening voor de vader wordt ingezet teneinde meer duidelijkheid te krijgen over voornoemde zorgen.
Er dient ook meer zicht te komen op de psychologische omstandigheden c.q. de beweegredenen van de vader die tot het delict hebben geleid, over de kans op recidive en over hetgeen de kinderen in de thuissituatie bij de vader hebben meegemaakt.
De machtiging tot uithuisplaatsing kan niet los worden gezien van de strafzaak. Er zijn veel vragen over de keuzes die de vader heeft gemaakt. De vader stelt dat hij zijn eigen kinderen nooit zou willen kwetsen, maar de raad vraagt zich af hoe de vader dan aankijkt tegen de situatie van het meisje dat hij gefilmd heeft. De raad zet derhalve vraagtekens bij de gewetensontwikkeling van de vader. Hij lijkt de zorgen die er zijn onvoldoende te erkennen waardoor er twijfels bestaan of de vader in staat is om naar zijn eigen aandeel te kijken.
De kinderen zijn in een kwetsbare situatie opgegroeid. De school is lange tijd handelingsverlegen geweest en heeft forse zorgen geuit over schoolverzuim en vermoedelijk middelengebruik door de vader.
Er dient ook te worden stilgestaan bij het feit dat de vader mogelijk een detentie boven het hoofd hangt. Dit zal leiden tot een situatie waarin de kinderen opnieuw niet bij de vader kunnen verblijven.
3.8.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
De kinderen doen het goed in het netwerkpleeggezin en het netwerkpleeggezin heeft aangegeven dat de kinderen voor langere tijd mogen blijven, mocht dit nodig zijn. Alhoewel de kinderen vrolijk en opgewekt lijken, lukt het niet om met de kinderen in gesprek te gaan over hun thuissituatie bij de vader. De GI heeft de indruk dat de kinderen zich niet vrij voelen om over de thuissituatie te praten en dat ze van de vader de opdracht hebben gekregen om niets te zeggen. De omgangsregeling was te ruim en wordt nu teruggebracht. De begeleiding door [instantie] is achteraf bezien niet adequaat gebleken. Zo hebben de kinderen met de vader alleen in de auto gezeten, terwijl de omgangsbegeleider van [instantie] in haar eigen auto achter de vader aanreed.
Er is op dit moment nog geen hulpverlening, zoals speltherapie, voor de kinderen in gezet, omdat er eerst meer rust moet komen.
Het wettelijk kader
3.9.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De overwegingen van het hof
3.10.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen waardering en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof zal hieronder toelichten hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.11.
Voor wat het betreft het delict - waarvan de vader erkent dit te hebben gepleegd - is het hof van oordeel dat de beslissing over de machtiging uithuisplaatsing hier niet los van kan worden gezien.
Allereerst ziet het belastend, kinderpornografisch materiaal dat door de vader is gemaakt dan wel op gegevensdragers van de vader is aangetroffen op meisjes van dezelfde leeftijd als [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
Verder dient te worden onderzocht in hoeverre [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in directe of indirecte zin zijn blootgesteld aan seksuele handelingen en/of aan belastend materiaal. Ook indien [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen rechtstreekse betrokkenheid hebben gehad bij het strafrechtelijk handelen door de vader, maakt dit nog niet dat het handelen van de vader geen invloed op hen heeft (gehad) of zal hebben. Overigens is gebleken dat een van de meisjes kort in beeld is gekomen op een filmpje dat de vader van een vriendinnetje van de kinderen heeft gemaakt en de vader zelfs hierin geen aanleiding heeft gezien om het filmpje te wissen. Het hof vindt het extra zorgelijk dat de vader stelt geen slachtoffers te hebben gemaakt, terwijl alleen al het voorhanden hebben van kinderpornografisch materiaal maakt dat de voor dat materiaal misbruikte kinderen telkens opnieuw slachtoffer zijn. Door het downloaden blijft ook de vraag naar dergelijk materiaal onverminderd in stand.
Het is noodzakelijk dat in elk geval de uitkomst wordt afgewacht van het NIFP-onderzoek wat is uitgevoerd in de strafzaak, zodat er meer zicht komt op de psych(olog)ische gesteldheid van de vader, zijn gewetensontwikkeling, de normen en waarden die bij de vader leven en het risico op recidive. Het hof neemt daarbij ook in overweging dat er in het verleden eerder belastend materiaal op gegevensdragers van de vader is aangetroffen en dat er door de raad ook vraagtekens zijn gezet bij de manier waarop de vader en de moeder elkaar hebben ontmoet.
3.12.
Verder blijkt uit de stukken, waaronder het raadsrapport, dat er los van de zedenzaak meer forse zorgen zijn op meerdere levensgebieden.
Zo zijn er zorgen over de basisveiligheid van de kinderen in de opvoedingssituatie bij de vader. Deze zorgen zien onder meer op de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen, de pedagogische vaardigheden van de vader en diens belastbaarheid. De vader heeft er de afgelopen jaren alleen voorgestaan in de opvoeding. Er zijn onder meer vragen over wat dit heeft betekend voor de gehechtheidsrelatie tussen de kinderen en de vader en tussen de kinderen en de moeder. Verder zijn er de afgelopen jaren bij Veilig Thuis diverse meldingen gedaan over mogelijke fysieke en emotionele mishandeling door de vader van de kinderen. Gelet op het aantal meldingen dat is gedaan baart dit op zijn minst zorgen en geeft dit aanleiding om nader te onderzoeken in hoeverre die zorgen terecht zijn en wat dit eventueel met de kinderen heeft gedaan. In dit kader is tevens van belang om te onderzoeken in hoeverre de vader in staat is om in pedagogisch opzicht op adequate wijze bij de kinderen aan te sluiten en hen normen en waarden bij te brengen. Dit geldt - in het licht van het door de vader gepleegde delict - ook voor de normen en waarden op het seksuele vlak.
Het hof neemt verder in overweging dat is komen vast te staan dat er de afgelopen jaren veel schoolverzuim bij de kinderen is geweest, hetgeen heeft geleid tot een dermate achterstand in de ontwikkeling van de kinderen dat zij een schooljaar moeten overdoen. Het hof ziet dat de school handelingsverlegen is geweest en dat er de afgelopen jaren ook regelmatig vermoedens zijn geweest dat de vader de kinderen onder invloed van middelen van en naar school heeft gebracht. Het middelengebruik door de vader baart het hof eveneens zorgen en van belang wordt geacht dat er meer zicht komt op het eventuele gebruik en/of de mate daarvan door de vader.
Gelet op de ernst van alle voornoemde zorgen acht het hof het noodzakelijk dat er op korte termijn andere/verdergaande hulpverlening dan alleen gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts voor de vader start en zo mogelijk ook intensievere hulpverlening dan nu voor de kinderen, teneinde de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te kunnen nemen.
Conclusie
3.13.
Op grond van het voorgaande acht het hof het in het belang van de verzorging en opvoeding en/of tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat er een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend. Omdat de rechtbank de machtiging heeft verleend voor de duur van vier maanden sluit het hof daarbij aan.
3.14.
Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van
23 juni 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.M. Bossink en H.J. Witkamp en is op 22 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.