ECLI:NL:GHSHE:2022:3237

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
200.311.716_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging en omgangsregeling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsbeëindiging van de moeder over haar minderjarige zoon, geboren op [geboortedatum] 2021. De moeder, die in hoger beroep is gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 maart 2022, verzoekt de vernietiging van deze beschikking en het afwijzen van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van haar gezag. De Raad heeft in zijn verweerschrift verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en heeft daarnaast een subsidiair verzoek gedaan om de minderjarige onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 augustus 2022 zijn de moeder, de Raad, de GI en de vader gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt, waaronder het starten van een opleiding en het verkrijgen van een betaalde baan. De Raad heeft echter zorgen geuit over de opvoedvaardigheden van de moeder en de emotionele en fysieke veiligheid van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de bestreden beschikking positieve ontwikkelingen zijn, maar is van mening dat er meer zicht moet komen op de leerbaarheid en groei van de moeder voordat een definitieve beslissing kan worden genomen over de gezagsbeëindiging.

Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak pro forma aan te houden tot 22 maart 2023, in afwachting van schriftelijke verslaglegging van de Raad over de omgangsmomenten en de hulpverlening aan de moeder. De Raad dient het hof uiterlijk een maand voor deze datum te informeren over de voortgang. De beslissing van het hof is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en N. Veenendaal en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 september 2022
Zaaknummer: 200.311.716/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/379632 / FA RK 22-832
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Atceken-Ata,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader] ,zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.H.A. Kessels.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juni 2022, heeft de moeder verzocht, voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 juli 2022, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In het geval van een vernietiging van de gezagsbeëindiging persisteert de raad bij het in eerste aanleg gedane subsidiaire verzoek om [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de GI en voor de duur van de ondertoezichtstelling een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen om [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te plaatsen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Ö. Sarac (waarnemend advocaat voor mr. Atceken-Ata);
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader, vergezeld van mr. Kessels en bijgestaan door een tolk in de Engelse taal: H. Abdulla (tolknummer 5436).
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 maart 2022
  • het V6-formulier d.d. 3 augustus met bijlage van de zijde van de vader.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de affectieve relatie van de vader en de moeder is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] nog niet erkend.
3.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 december 2021 is [minderjarige] voor de duur van drie maanden voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, te weten tot 23 maart 2022.
Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 20 januari 2022.
3.3.
Bij beschikking van 4 januari 2022 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 23 maart 2022.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 22 maart 2022 heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep relevant - het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [minderjarige] .
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De afgelopen periode heeft de moeder een positieve ontwikkeling doorgemaakt: op 1 augustus 2022 is zij gestart met een opleiding in de zorg en zij heeft in het kader van deze opleiding een betaalde baan. De moeder woont op dit moment bij oma (mz). Oma is bereid om de moeder en [minderjarige] op te vangen. Daarnaast keert opa (mz) terug uit Engeland om de moeder te ondersteunen. Hoewel het de voorkeur van de moeder heeft dat [minderjarige] binnen het eigen netwerk wordt opgevangen, en zij vindt dat deze mogelijkheden eerst moeten worden onderzocht, staat de moeder open voor nogmaals een plaatsing in een moeder-kindhuis (MKH). De moeder is bereid alle hulp die wordt aangeboden te accepteren. Er kan structurele hulpverlening worden ingezet en er kunnen veiligheidsafspraken worden gemaakt.
Door middel van een plan van aanpak kan [minderjarige] gefaseerd en met begeleiding door netwerk en deskundigen terugkeren naar de moeder. De moeder kan [minderjarige] stabiliteit, veiligheid, continuïteit, ongestoorde hechting en duidelijkheid bieden. De rechtbank heeft te snel de conclusie getrokken dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. Hierbij heeft de rechtbank de belangen van de moeder en haar jonge leeftijd, zij was net 18 toen [minderjarige] werd geboren, onvoldoende meegewogen. De door de wet genoemde aanvaardbare termijn is nog niet verstreken, waardoor [minderjarige] nog kan terugkeren naar de moeder.
3.7.
De raad voert in aanvulling op zijn verweerschrift - samengevat - het volgende aan. Al voor de geboorte van [minderjarige] waren er zorgen over de persoonlijke problematiek en (on)mogelijkheden van de moeder. Na de geboorte van [minderjarige] zijn deze zorgen niet minder geworden, zoals onder andere blijkt uit de zorgen van het personeel van het ziekenhuis waar de moeder is bevallen.
Gelet op de persoonlijke problemen van de moeder in combinatie met haar ontoereikende opvoedvaardigheden, is er sprake van een grote ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] .
In de eerste maanden van zijn jonge leven was er sprake van emotionele en fysieke onveiligheid doordat de moeder emotioneel weinig contact met [minderjarige] maakte en de basale zorg onvoldoende was. Het lijkt erop dat [minderjarige] in het pleeggezin tot rust is gekomen, maar de tijd zal moeten uitwijzen welke invloed zijn start bij de moeder en twee plaatsingen in een MKH op hem hebben gehad. De raad begrijpt dat de moeder een sterke wens heeft om [minderjarige] zelf op te voeden. Er bestaan echter zorgen over wat de moeder in het verleden heeft meegemaakt en wat voor invloed dat heeft op de mogelijkheden van de moeder om een veilige hechtingsrelatie met [minderjarige] aan te gaan. Daarnaast heeft de moeder door het weglopen uit het tweede MKH [minderjarige] in dermate grote onveiligheid gebracht, dat de raad niet het risico wil lopen dat dit nogmaals gebeurt. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij, na alle wisselingen, nu op een plek gaat opgroeien waar hij veilig hechtingsrelaties kan aangaan. De moeder is niet in staat om [minderjarige] binnen de aanvaardbare termijn deze stabiele en veilige plek te bieden.
3.8.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De moeder heeft twee kansen gehad om met [minderjarige] in een MKH te verblijven. De plaatsing bij het eerste MKH is beëindigd omdat de moeder fysiek geweld heeft gebruikt tegen een medewerker van het MKH. Vanwege deze uitstroomreden heeft de GI veel moeite moeten doen om de moeder en [minderjarige] voor de tweede keer in een MKH te kunnen plaatsen.
De tweede plaatsing in een MKH is evenmin succesvol gebleken omdat de moeder met [minderjarige] is weggelopen. Een nieuwe plaatsing in een MKH is, nog los van het onwaarschijnlijke scenario dat het de GI nogmaals lukt om de moeder in een MKH te plaatsen, niet (meer) in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] verblijft in een perspectief biedend pleeggezin en het gaat hier goed met hem. [minderjarige] heeft al teveel wisselingen meegemaakt en hij kan niet langer wachten op het moment dat de moeder klaar is om de opvoedersrol op zich te nemen.
Sinds kort is Stichting [stichting] betrokken bij de moeder en [minderjarige] . De inzet van [stichting] is tweeledig. Enerzijds worden de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de moeder begeleid en anderzijds wordt hulpverlening aan de moeder geboden in de vorm van coaching en het evalueren van de omgangsmomenten. [stichting] is gespecialiseerd in cultuursensitief werken waardoor zij beter kan aansluiten bij de moeder.
De omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige] gaan op dit moment beter dan voorheen: de moeder komt op tijd en kan beter aansluiten bij [minderjarige] . De GI ziet echter ook dat de moeder zich nog kan en moet ontwikkelen in haar moederrol. [minderjarige] heeft op dit moment omgang met allebei zijn ouders afzonderlijk. De komende periode wordt bekeken of deze omgangsmomenten weer als gezin plaats kunnen vinden en of ze kunnen worden uitgebreid.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Het hof acht zich, anders dan de rechtbank, op grond van de beschikbare informatie op dit moment onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen over de door de raad verzochte gezagsbeëindiging. Hierbij overweegt het hof als volgt.
3.9.3.
Het is het hof gebleken dat er sinds de bestreden beschikking prille positieve ontwikkelingen zijn. De omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de moeder verlopen beter dan voorheen: de moeder komt voor deze omgangsmomenten op tijd en kan beter aansluiten bij (de ontwikkelingsfase van) [minderjarige] . Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de omgang de komende periode worden uitgebreid. Daarnaast wordt [stichting] verder ingezet om de omgang te begeleiden en evalueren, maar de moeder ook buiten de omgangsmomenten ondersteuning te bieden en te coachen. Tot slot heeft de moeder ook op persoonlijk gebied stappen gezet: zij is gestart met een opleiding en heeft in het kader van die opleiding een betaalde baan in de zorg.
3.9.4.
Gelet op deze (zij het prille) positieve ontwikkelingen staat niet vast dat aan de wettelijke criteria voor een gezagsbeëindiging is voldaan. Het hof acht het dan ook van belang dat er, alvorens er op het beroep wordt beslist, meer zicht komt op de leerbaarheid en groei van de moeder en haar eventuele (on)mogelijkheden om (in de toekomst) te komen tot verdere structurele uitbreiding van de omgangsmomenten en eventueel hereniging met [minderjarige] . Met dit oordeel is duidelijk dat [minderjarige] , anders dan de moeder van mening is, op dit moment niet bij de moeder kan gaan wonen.
Het meest geëigende traject om hier zicht op te krijgen is door de moeder en [minderjarige] opnieuw te plaatsen in een MKH. [minderjarige] verblijft echter op dit moment al zes maanden in de veilige en stabiele omgeving van het pleeggezin en het is niet in zijn belang, daarin nu verandering te brengen. Hierbij overweegt het hof dat de eerdere twee plaatsingen in een MKH niet succesvol zijn geweest en het eventuele risico van een wederom niet succesvolle plaatsing onaanvaardbaar is.
Dat betekent dat andere middelen moeten worden ingezet om meer zicht te krijgen op de ontwikkelingsmogelijkheden (leerbaarheid en groei) van de moeder. Gelet op de rol die [stichting] sinds kort heeft in het begeleiden van de omgangsmomenten en het bieden van individuele hulpverlening aan de moeder, gaat het hof ervan uit dat Omnia de komende periode – samen met de GI – (meer) zicht krijgt op het verloop van de omgang tussen de moeder en [minderjarige] en de ontwikkelingsmogelijkheden van de moeder. Hierbij gaat het hof ervan uit dat alle betrokkenen zich de komende periode inspannen om de omgangsmomenten te laten plaatsvinden in een zo hoog mogelijke frequentie als [minderjarige] aankan.
Het hof wil de resultaten van de inzet van deze hulpverlening afwachten alvorens een eindbeslissing wordt gegeven over de eventuele gezagsbeëindiging van de moeder.
3.9.5.
Het hof ziet aanleiding om de behandeling van de zaak pro forma aan te houden tot 22 maart 2023, in afwachting van zo duidelijke mogelijke verslagen van het verloop van de omgangsmomenten en de individuele hulpverlening aan de moeder, met daarin waar mogelijk conclusies als het gaat om de (on)mogelijkheden van de moeder om te komen tot structurele uitbreiding van de omgangsmomenten met [minderjarige] en eventuele hereniging met hem in de toekomst. De raad dient het hof uiterlijk een maand voor 22 maart 2023 schriftelijk, en gedocumenteerd, te informeren over het voorgaande.

4.De beslissing

Het hof:
houdt iedere verdere beslissing PRO FORMA aan tot 22 maart 2023 in afwachting van de schriftelijke verslaglegging van de raad zoals omschreven onder 3.9.5. van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en N. Veenendaal en is op 22 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.