ECLI:NL:GHSHE:2022:3230

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
20-001625-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake vernieling, bedreiging en belediging van een ambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor vernieling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en belediging van een ambtenaar in functie. De politierechter had de verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, met aftrek van voorarrest, en de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toegewezen.

De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 56 dagen, waarvan 53 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De verdediging heeft zich beperkt tot een strafmaatverweer en heeft de vordering van de benadeelde partij 1 betwist, terwijl de vordering van benadeelde partij 2 werd erkend.

Het hof heeft het beroep op de vordering van benadeelde partij 1 afgewezen, omdat niet was aangetoond dat deze partij geestelijk letsel had opgelopen. Het hof heeft de opgelegde straf herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 56 dagen, waarvan 53 dagen voorwaardelijk. De beslissing op de vordering van benadeelde partij 1 werd vernietigd, en deze partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. Het hof heeft de overige onderdelen van het vonnis waarvan beroep bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001625-20
Uitspraak : 20 september 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 juli 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-104372-20 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans uit anderen hoofde verblijvende in [detentieplaats].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als – kort gezegd – ‘vernieling’ (
feit 1), ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (
feit 2) en ‘belediging van een ambtenaar in functie’ (
feit 3), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn integraal toegewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder feit 1 tot en met 3 en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 56 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 53 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de [benadeelde partij 1] af te wijzen en de vordering van de [benadeelde partij 2] integraal toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is met uitsluiting van andere verweren een strafmaatverweer gevoerd. Voorts is bepleit om de vordering van [benadeelde partij 1] af te wijzen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de vordering van de [benadeelde partij 2].
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf, de strafmotivering en de beslissing op de vordering van de [benadeelde partij 1].
Voor het overige vult het hof de in het vonnis waarvan beroep aangehaalde wetsartikelen aan met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), aangezien de verdachte na de datum waarop het door de politierechter bewezenverklaarde feit is gepleegd tot straffen is veroordeeld.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ‘vernieling’ (
feit 1), ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (
feit 2) en ‘belediging van een ambtenaar in functie’ (
feit 3). Op 14 april 2020 zijn de hulpdiensten ter plaatse gekomen in verband met een melding van een reanimatie. Terwijl de moeder van de verdachte werd gereanimeerd, nam de verdachte een dreigende houding aan en bedreigde hij een agent die zich bezig hield met hulpverlening en beledigde een andere agent. Het hof kan zich voorstellen dat er bij de verdachte op dat moment veel emoties in het spel waren, maar het gedrag van de verdachte is buiten alle porporties geweest. Hulpverleners, waaronder de politie, dienen veilig hun werk te kunnen doen zonder daarbij bedreigd of beledigd te worden.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande, in het bijzondere gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 juni 2022, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat de verdachte momenteel in een inrichting voor stelselmatige daders zit.
Alles afwegende acht het hof, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 56 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 53 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
De [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 200,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam zijn door de benadeelde partij niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Het hof ziet geen aanleiding om op dat uitgangspunt in het onderhavige geval een uitzondering te maken.
De benadeelde partij heeft niet gesteld dat hij als gevolg van de bedreiging geestelijk letsel heeft opgelopen. Gevoelens van boosheid en onmacht zijn, hoe voorstelbaar in deze ook, onvoldoende om aan te merken als geestelijk letsel.
Nu niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek kan de benadeelde partij daarom niet in de vordering worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de [benadeelde partij 1] en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
56 (zesenvijftig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
53 (drieënvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 20 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.N. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.