ECLI:NL:GHSHE:2022:3226

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
200.311.071_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens niet indienen memorie van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een hoger beroep ingesteld door de man, die als appellant optreedt tegen de vrouw, de geïntimeerde. De man had op 23 mei 2022 een dagvaarding ingediend, maar heeft geen memorie van grieven ingediend binnen de gestelde termijn. Het hof heeft vastgesteld dat de man op de rol van 9 augustus 2022 niet van grieven heeft gediend en geen uitstel heeft gevraagd. Hierdoor heeft de rolraadsheer ambtshalve akte van niet-dienen verleend. Volgens het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven geldt voor de memorie van grieven een termijn van zes weken, met de mogelijkheid van eenmaal vier weken uitstel. Aangezien de man geen grieven heeft aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep, kan hij in het hoger beroep niet worden ontvangen. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op de genoemde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.311.071/01
arrest van 20 september 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. P.H. Hillen te Tilburg,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. J.A.E. van Raak-Kuiper te Udenhout,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 mei 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 9 maart 2022, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de man als eiser in de hoofdzaak en eiser in het incident en de vrouw als gedaagde in de hoofdzaak en verweerster in het incident.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/389547 / HA ZA 21-528)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met producties;
  • de ambtshalve akte niet-dienen voor de memorie van grieven op de rol van 9 augustus 2022.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak is geïntroduceerd op de rol van 31 mei 2022, waarna een verwijzing is gegeven naar de rol van 12 juli 2022 voor memorie van grieven. Op die rol is aan de man een ambtshalve uitstel verleend voor het nemen van de memorie van grieven tot 9 augustus 2022, ambtshalve peremptoir. Omdat de man op de rol van 9 augustus 2022 vervolgens niet van grieven heeft gediend en daarvoor geen uitstel heeft gevraagd, heeft de rolraadsheer op die rol ambtshalve akte van niet-dienen verleend.
3.2.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 2.16 en 2.17 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (hierna: LPR) geldt voor de memorie van grieven een termijn van zes weken en wordt van deze termijn eenmaal een ambtshalve uitstel verleend van vier weken. Op grond van het bepaalde in artikel 1.8 LPR worden deze termijnen ambtshalve gehandhaafd en vervalt het recht de proceshandeling te verrichten indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen.
3.3.
Nu de man tegen het vonnis waarvan beroep geen grieven heeft aangevoerd, kan hij in het hoger beroep niet worden ontvangen. Hij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. De vrouw heeft niet verzocht een memorie van eis in incidenteel hoger beroep te mogen nemen (art. 2.19 LPR).
3.4.
Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen zijn voormalige echtgenoten) de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 september 2022.
griffier rolraadsheer