ECLI:NL:GHSHE:2022:3219

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
200.292.259_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsplicht vaststellingsovereenkomst na mediation, onderscheid met mediationovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Gemeente Meerssen en [geïntimeerde] over de geheimhoudingsplicht die voortvloeit uit een mediationovereenkomst. Het geschil ontstond in 2009 na de intrekking van een vergunning door de gemeente. Partijen hebben geprobeerd het geschil via mediation op te lossen, wat leidde tot een mediationovereenkomst en een daaropvolgende vaststellingsovereenkomst. In deze overeenkomsten was een geheimhoudingsplicht opgenomen. [appellant] stelt dat de gemeente deze geheimhoudingsplicht heeft geschonden door informatie uit de vaststellingsovereenkomst openbaar te maken, wat leidde tot de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst door de gemeente. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat er geen geheimhoudingsplicht bestond, en dit oordeel is door het hof bevestigd. Het hof oordeelt dat de geheimhoudingsverplichting niet van toepassing was op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, omdat partijen dit niet expliciet hadden afgesproken. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.292.259/01
arrest van 20 september 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg Lb,
tegen

1.de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Meerssen,zetelend te Meerssen,

2.
[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna afzonderlijk aan te duiden als respectievelijk de gemeente en [geïntimeerde] en gezamenlijk als de [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 maart 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 december 2020, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en de [geïntimeerden] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/272087 / HA ZA 19-631)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met als productie het procesdossier in eerste aanleg;
  • de mondelinge behandeling op verzoek van [appellant] die vanwege zijn verhindering niet heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022 en die met zijn instemming is vervangen door een schriftelijk pleidooi;
  • het verzoek om een mondelinge behandeling van [appellant] d.d. 26 augustus 2022 en het bezwaar daartegen van de [geïntimeerden] d.d. 29 augustus 2022, welk verzoek op grond van artikel 11 lid 3 van het procesreglement door het hof is afgewezen;
  • het schriftelijk pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.6 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna, hernummerd tot rov. 3.1.1 tot en met 3.1.6, weergeven met enkele aanpassingen.
3.1.1.
Tussen [appellant] en de gemeente is in 2009 een geschil gerezen over de intrekking van een aan [appellant] verleende vergunning door de gemeente. In de beroepsprocedure bij de rechtbank hebben partijen getracht via mediation tot een oplossing van dat geschil te komen. Op 19 april 2011 hebben [appellant] en (onder meer) [geïntimeerde] namens de gemeente een mediationovereenkomst ondertekend (productie 3 bij dagvaarding, hierna: de mediationovereenkomst).
3.1.2.
In het mediationtraject hebben partijen afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst d.d. 27 december 2011 (productie 2 bij dagvaarding, hierna de vaststellingsovereenkomst). In artikel 4 van de mediationovereenkomst hebben partijen zich over en weer verplicht tot geheimhouding, verder uitgewerkt in de artikelen 7 en 10 van het mediationreglement (productie 4 bij dagvaarding).
Artikel 4 van de mediationovereenkomst luidt, voor zover relevant, als volgt:

4.1 Mediator en de Partijen verplichten zich zonder enig voorbehoud tot de geheimhouding zoals omschreven in punt 7 en 10 van het Reglement. (…)
De relevante bepalingen (artikel 7 en 10) uit het mediationreglement luiden – voor zover relevant – als volgt:

Artikel 7 – Geheimhouding7.1 De Partijen doen aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – geen mededelingen omtrent het verloop van de Mediation, de daar door de bij de Mediation aanwezige personen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling of schriftelijk, direct of indirect, verstrekte informatie.7.2 De Partijen verbinden zich om geen stukken aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – bekend te maken, te citeren, aan te halen, te parafraseren of zich daarop anderszins te beroepen, indien deze stukken door een bij de Mediation betrokkene tijdens of in verband met de Mediation zijn geopenbaard, getoond, of anderszins bekend gemaakt. Deze verplichting geldt niet voor zover de desbetreffende betrokkene onafhankelijk van de Mediation reeds over deze informatie beschikte of had kunnen beschikken. Onder stukken als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan: de Mediationovereenkomst, door de Partijen of door de Mediator in het kader van de Mediation opgestelde aantekeningen, verslagen, de in artikel 10.1 bedoelde overeenkomst voor zover de Partijen conform artikel 10.3 hebben afgesproken dat deze vertrouwelijk blijft, alsmede andere gegevensdragers zoals geluidsbanden, videobanden, foto’s en digitale bestanden in welke vorm dan ook.(…)”

Artikel 10 – Vastlegging van het resultaat van de Mediation(…)
10.3 De Partijen bepalen gezamenlijk en op schrift in hoeverre de inhoud van de af te sluiten overeenkomst vertrouwelijk blijft. In elk geval mag de inhoud van de afgesloten overeenkomst aan de rechter worden voorgelegd indien dat noodzakelijk is om nakoming daarvan te vorderen.
3.1.3.
[appellant] werd in het mediationtraject en bij het vastleggen van de gemaakte afspraken bijgestaan door [X] (zie verklaring [appellant] in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 oktober 2020). Uit productie 3 conclusie van antwoord begrijpt het hof evenals de rechtbank dat het hier betreft ‘ [X] Juristen’.
3.1.4.
[geïntimeerde] heeft een buur(tbewoner) van [appellant] , [een (buurt)bewoner] , inzage gegeven in de stukken, waaronder de vaststellingsovereenkomst (zie verklaring [geïntimeerde] in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 oktober 2020).
3.1.5.
De gemeente heeft de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden bij brief van 17 juli 2012 (productie 5 bij dagvaarding).
3.1.6.
[appellant] is naar aanleiding van de buitengerechtelijke ontbinding van de vaststellingsovereenkomst een civiele procedure begonnen tegen de gemeente, waarin hij vorderde (kort samengevat) een verklaring voor recht dat de gemeente onjuist heeft gehandeld door buitengerechtelijk te ontbinden en een veroordeling van de gemeente tot vergoeding van de schade die [appellant] daardoor geleden heeft. De rechtbank oordeelde dat de gemeente rechtsgeldig had ontbonden en het gevorderde van [appellant] werd bij vonnis van 4 april 2018 afgewezen (productie 15 bij conclusie van antwoord). [appellant] heeft tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Dit hof heeft bij arrest van 28 januari 2020 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd (productie 16 bij conclusie van antwoord). Dit arrest is inmiddels onherroepelijk (verklaring mr. Kreutzkamp in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 oktober 2020).
Geschil in eerste aanleg
3.2.1.
In eerste aanleg vorderde [appellant] - hernummerd na vermindering van eis - dat de rechtbank:
1. voor recht verklaart dat de gemeente c.q. ambtenaar [geïntimeerde] de geheimhoudingsverplichting hebben geschonden jegens [appellant] uit hoofde van de destijds overeengekomen mediation, en als gevolg daarvan jegens [appellant] ernstig toerekenbaar tekort zijn geschoten in hun verplichtingen c.q. onrechtmatig hebben gehandeld;
2. voor recht verklaart dat, als gevolg van deze schending van de geheimhoudingsverplichting, ten onrechte informatie uit de vaststellingsovereenkomst terecht is gekomen bij derde partijen, die vervolgens zijn gaan klagen bij de gemeente en dat zulks de directe aanleiding is geweest voor de gemeente om de vaststellingsovereenkomst met [appellant] buitengerechtelijk te ontbinden;
3. voor recht verklaart dat [appellant] , als gevolg van de eerstgenoemde schending van de geheimhoudingsplicht en de daaropvolgende gelekte informatie uit de vaststellingsovereenkomst aan derden en als gevolg van de daaropvolgende buitengerechtelijke ontbinding van de vaststellingsovereenkomst door de gemeente, schade heeft geleden c.q. zal lijden en de gemeente en/of ambtenaar [geïntimeerde] hoofdelijk veroordeelt, tegen bewijs van kwijting, alle geleden en nog te lijden schade aan [appellant] te vergoeden, zulks nader op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening;
4. de gemeente en [geïntimeerde] , hoofdelijk, veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [appellant] .
3.2.2.
[appellant] heeft aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Op grond van de mediationovereenkomst en het bijbehorende reglement was de [geïntimeerden] gehouden tot geheimhouding met betrekking tot de in het mediationtraject gemaakte afspraken. [geïntimeerde] , die als ambtenaar van de gemeente betrokken was bij de mediation, heeft in strijd met de geheimhoudingsplicht een kopie van de vaststellingsovereenkomst gegeven aan een buurtbewoner van [appellant] en anderen. Als gevolg daarvan is de gemeente onder druk gezet. Onder die druk heeft de gemeente ten onrechte de vaststellingsovereenkomst ontbonden. Die ontbinding heeft geleid tot talrijke voor [appellant] zeer ongunstige handhavingsbesluiten jegens hem. Zonder de schending van de geheimhoudingsverplichting zou de gemeente niet tot ontbinding van de vaststellingsovereenkomst zijn overgegaan en zouden geen handhavingsacties tegen [appellant] zijn gestart.
3.2.3.
De [geïntimeerden] heeft verweer gevoerd. Primair heeft zij aangevoerd dat [appellant] geen belang heeft bij de vorderingen. Subsidiair heeft de [geïntimeerden] gesteld dat [appellant] niet tijdig heeft geklaagd. Zij heeft betwist dat ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst een geheimhoudingsplicht overeengekomen was. De reden waarom de gemeente de vaststellingsovereenkomst heeft ontbonden, is dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen zoals overeengekomen in artikel 1 lid 4 van de vaststellingsovereenkomst. Het staat vast dat de gemeente bevoegd was om de vaststellingsovereenkomst op grond van artikel 1 lid 4 van de vaststellingsovereenkomst te ontbinden.
3.2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang in hoger beroep, nader ingegaan.
3.2.5.
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank overwogen dat de vorderingen van [appellant] zijn gegrond op de stelling dat tussen partijen ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst een geheimhoudingsplicht gold en dat de [geïntimeerden] die plicht niet is nagekomen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat tussen partijen geen geheimhouding gold, zodat van schending daarvan geen sprake kan zijn. Op grond daarvan heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij is [appellant] in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld.
Het geschil in hoger beroep
3.3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep één (verzamel)grief aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van de [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties.
3.3.2.
De [geïntimeerden] heeft de grief bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep.
De beoordeling
3.4.
De grief van [appellant] houdt in dat rechtbank ten onrechte alle vorderingen van [appellant] in het bestreden vonnis heeft afgewezen. Gezien de toelichting bij deze grief beoogt [appellant] daarmee het geschil tussen partijen in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor te leggen.
3.5.
Zoals hiervoor in rov. 3.2.2 is weergegeven, heeft [appellant] (uitsluitend) aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat er een geheimhoudingsverplichting ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst bestond en dat de [geïntimeerden] die verplichting heeft geschonden. Het hof zal bij de beoordeling van dit uitgangspunt uitgaan. Ook de rechtbank is hiervan uitgegaan. Dat uitgangspunt heeft [appellant] in hoger beroep niet althans niet voldoende duidelijk bestreden.
3.6.
De vraag of er een geheimhoudingsverplichting ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst bestond, dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Daarbij komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
3.7.
Het hof verenigt zich met de uitleg die de rechtbank aan de mediationovereenkomst, het mediationreglement en de vaststellingsovereenkomst heeft gegeven in het vonnis waarvan beroep. Aan de overwegingen van de rechtbank voegt het hof, met toepassing van de Haviltex-maatstaf, het volgende toe. Uit artikel 7.2 van het mediationreglement volgt dat slechts als partijen dit afspreken de inhoud van de vaststellingsovereenkomst vertrouwelijk is. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] dit redelijkerwijs niet anders kunnen begrijpen. Gesteld noch gebleken is dat partijen conform artikel 10.3 van het mediationreglement hebben bepaald dat de inhoud van de af te sluiten overeenkomst vertrouwelijk blijft. De [geïntimeerden] hoefde er dan ook geen rekening mee te houden dat volgens [appellant] de inhoud van de vaststellingsovereenkomst vertrouwelijk was. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een andere uitleg leiden. Partijen zijn dus geen geheimhoudingsverplichting ten aanzien van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst overeengekomen.
3.8.
[appellant] heeft ook gesteld dat [geïntimeerde] in de ochtend van 27 december 2011 al contact heeft gehad met [een (buurt)bewoner] en deze heeft geïnformeerd over de inhoud van de toen nog concept vaststellingsovereenkomst, die pas later op de dag werd getekend. De [geïntimeerden] heeft dit betwist. Daartoe heeft de gemeente aangevoerd, onder overlegging van een afschrift van het tijdregistratiesysteem van de periode 19 december 2011 tot en met 4 februari 2012 (productie 18 bij de conclusie van antwoord), dat [geïntimeerde] op 27 december 2011 verlof genoot en dus onmogelijk op die dag een derde inzage had kunnen geven in de vaststellingsovereenkomst. Tegenover deze gemotiveerde betwisting, heeft [appellant] zijn stelling niet nader onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. [appellant] stelt het tijdregistratiesysteem te bestrijden, maar hij geeft niet aan op welke gronden. Het hof heeft aldus geen reden om aan de juistheid van het overgelegde afschrift te twijfelen.
3.9.
[appellant] heeft bewijs aangeboden van zijn stelling dat [de wethouder] in een bespreking op 7 februari 2012 met zoveel woorden heeft meegedeeld dat [geïntimeerde] de geheimhoudingsverplichting volgens de mediationovereenkomst ernstig had geschonden. Dit bewijsaanbod passeert het hof als niet terzake dienend. Zoals hiervoor door het hof is geoordeeld, bestond er immers geen geheimhoudingsverplichting volgens de mediationovereenkomst ten aanzien van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. De [geïntimeerden] heeft er terecht op gewezen dat de gestelde reactie van de wethouder niet relevant is voor de beantwoording van de vragen of sprake is van een geheimhoudingsverplichting en of deze is geschonden.
3.10.
[appellant] heeft nog een beroep op de redelijkheid en billijkheid gedaan. Voorop staat dat partijen niet hebben afgesproken dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst vertrouwelijk zou zijn. Dit terwijl het mediationreglement wel regelt dat partijen kunnen afspreken dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst vertrouwelijk blijft. [appellant] heeft in dit verband gesteld dat openbaarmaking van de informatie ernstige en nadelige gevolgen voor hem heeft gehad en dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de [geïntimeerden] zich met succes kan beroepen op het feit dat in de vaststellingsovereenkomst geen geheimhouding bedongen is. Deze beide stellingen heeft hij in het geheel niet onderbouwd. Mede gelet op al het voorgaande en zonder nadere toelichting die ontbreekt, ziet het hof niet wat er onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat [appellant] beschikte over rechtsbijstand (van [X] Juristen). Hij had dan ook de mogelijkheid van het opnemen van een geheimhoudingsverplichting in de vaststellingsovereenkomst ter sprake kunnen brengen. Voor zover [appellant] zich op standpunt stelt dat niet dit het geval was, gaat het hof aan dat standpunt bij gebrek aan nadere toelichting voorbij.
3.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [appellant] terecht zijn afgewezen. Evenals de rechtbank stelt het hof vast dat er geen geheimhoudingsverplichting ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst bestond, terwijl de vorderingen van [appellant] op die veronderstelling zijn gebaseerd.
3.12.
Hier komt het volgende bij. Naar het hof begrijpt, zijn de vorderingen van [appellant] ingegeven door de gedachte dat de (beweerde) schending van de geheimhoudingsverplichting door de [geïntimeerden] tot gevolg heeft gehad dat buurtbewoners druk op de gemeente hebben uitgeoefend, dat de gemeente er daarom toe is overgegaan de vaststellingsovereenkomst te ontbinden en dat dit tot schade voor [appellant] heeft geleid. Het hof merkt allereerst op dat [appellant] deze beweerde causale keten niet met enig concreet feit heeft onderbouwd, ook niet bij zijn schriftelijk pleidooi in hoger beroep. Bovendien heeft de gemeente volgens het onherroepelijke arrest van dit hof van 28 januari 2020 (zie hiervoor rov. 3.1.6) de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig ontbonden. Zonder nadere toelichting van [appellant] , die ontbreekt, kan ook deze stelling [appellant] niet baten en tot toewijzing van de vordering leiden.
3.13.
De slotsom is dat de grief faalt. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.
3.14.
Het vorenstaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de [geïntimeerden] op € 772,-- aan griffierecht en op
€ 2.228,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat de bedragen van € 772,-- en € 2.228,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van
€ 248,-- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, J.J.M. van Lanen en J.C.J. van Craaikamp en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 september 2022.
griffier rolraadsheer