ECLI:NL:GHSHE:2022:3197

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
000142-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand. De rechtbank had eerder geoordeeld dat een deel van de door de raadsman gedeclareerde reiskosten voor rekening van de appellant moest blijven, omdat de appellant geen advocaat had gezocht die dichter bij het arrondissement waar de strafzaak zou worden behandeld was gevestigd. Het hof heeft deze beslissing echter vernietigd en geoordeeld dat de verzochte schadevergoeding volledig voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof benadrukt dat het een verdachte vrij staat om zich bij te laten staan door een raadsman naar keuze, en dat de raadsman kantoor houdt in de nabijheid van de woonplaats van de gewezen verdachte.

De appellant had een vergoeding van € 992,20 inclusief BTW verzocht voor de kosten van zijn raadsman. De rechtbank had een gedeeltelijke vergoeding toegewezen, maar het hof was van mening dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de volledige kosten van rechtsbijstand, inclusief de reiskosten, te vergoeden. Het hof heeft vastgesteld dat de opgegeven kosten voldoende waren onderbouwd en niet als bovenmatig konden worden aangemerkt. Uiteindelijk heeft het hof een totaalbedrag van € 1.672,20 aan schadevergoeding toegekend aan de appellant, waarbij het hof de beschikking van de rechtbank heeft vernietigd en opnieuw recht heeft gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 'S-HERTOGENBOSCH

Raadkamer

Bijzondere zaak, nummer: 000142-22
Raadkamernummer eerste aanleg: 21/004173
Beschikking in hoger beroep op verzoek schadevergoeding ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beschikking op het hoger beroep, ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 1 oktober 2022 onder RK-nummer 21/004173, gegeven op het verzoek van:

[appellant],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van:
[raadsman], [adres].
Het oorspronkelijke verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding uit 's Rijks kas ter zake van:
  • de kosten van rechtsbijstand als bedoeld in artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering;
  • de kosten voor het opstellen, indienen en de behandeling van het verzoekschrift ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering

Het hoger beroep

De verzoeker – thans appellant – heeft tegen voornoemde beschikking tijdig hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Het hoger beroep is op 7 juli 2022 door de raadkamer van dit hof in het openbaar behandeld.
De appellant is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De raadsman van appellant is wel ter zitting in raadkamer verschenen en heeft verklaard bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn.
Het hof heeft kennisgenomen van de schriftelijke conclusie van de advocaat-generaal van 31 maart 2022.
De schriftelijke conclusie van de advocaat-generaal strekt tot bevestiging van de bestreden beschikking en verwerping van het beroep. Ter zitting heeft de advocaat-generaal voornoemd standpunt gewijzigd, in die zin dat de bestreden beschikking vernietigd dient te worden en de verzochte schadevergoeding volledig kan worden toegewezen.

De beoordeling

Appellant heeft een vergoeding verzocht van de kosten van zijn raadsman ter hoogte van € 992,20 inclusief BTW.
Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering ter zake van kosten van rechtsbijstand gedeeltelijk toegewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het appellant vrij staat om zich te laten bijstaan door een advocaat naar keuze. Niet valt evenwel in te zien waarom appellant geen advocaat heeft gezocht die dichter bij het arrondissement waar de strafzaak zou plaatsvinden, is gevestigd. Nu appellant desalniettemin de keuze heeft gemaakt zich bij te laten staan door een in Zaandam gevestigde advocaat, acht de rechtbank het billijk dat een deel van de geclaimde reiskosten voor rekening van de appellant blijft. De rechtbank wijst een vergoeding toe ter hoogte van € 892,20 voor de kosten van de ontvangen rechtsbijstand en een forfaitaire vergoeding van € 340,- voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Het hof kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en de gronden waarop deze berust.
Bij de sepotbrief van 18 maart 2021 is de appellant bericht dat hij niet verder vervolgd zal worden. Hiermee is de zaak geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Aan de voorwaarden waaronder op de voet van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering aan appellant, als gewezen verdachte, een schadevergoeding kan worden toegekend, is derhalve voldaan.
Toekenning van schadevergoeding heeft plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Kosten rechtsbijstand
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de kosten ter zake van rechtsbijstand - waaronder begrepen de door de advocaat noodzakelijk gemaakte reiskosten - volledig te vergoeden. Uit de aard van de strafzaak vloeit de wenselijkheid voor de gewezen verdachte voort om zich van rechtsbijstand te voorzien. De opgegeven kosten worden genoegzaam gestaafd door de overgelegde declaratie en de toelichting op die declaratie in het verzoekschrift van 26 maart 2021 en het beloop daarvan valt - mede gelet op omvang en verloop van de strafzaak - niet als bovenmatig aan te merken. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het een verdachte vrij staat om zich bij te laten staan door een raadsman naar keuze. Met inachtneming hiervan geldt in dit geval bovendien de omstandigheid dat de raadsman kantoor houdt in de nabijheid van de woonplaats van de gewezen verdachte.
Aan de hand van deze norm komt ter zake van kosten van rechtsbijstand een bedrag van
€ 992,20 voor vergoeding in aanmerking.
Het hof verstaat dat het hierna toe te wijzen bedrag op grond van artikel 534, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is of zal worden verrekend met geldboetes en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan appellant bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld of tot betaling waartoe appellant op grond van een jegens hem uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is, een en ander voor zover die nog niet door hem zijn voldaan.
kosten opstellen en indienen verzoekschrift
Het hof kent aan kosten rechtsbijstand toe een bedrag van € 340,- voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift ex artikel 533 en artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg. Voor de behandeling van het hoger beroep kent het hof een forfaitaire vergoeding toe van € 340,-
In totaal komt voor vergoeding in aanmerking een bedrag van € 1.672,20.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe ten bedrage van
€ 1.672,20(zegge: éénduizend zeshonderdtweeënzeventig euro en twintig eurocent).
Aldus beslist door mr. P.Th. Gründemann, voorzitter
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. M.J.M. van de Pol, griffier,
en uitgesproken ter openbare raadkamer van dit gerechtshof van 12 augustus 2022.
De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van deze beslissing en gelast de griffier van dit hof binnen zes weken na heden aan verzoeker te betalen een bedrag van
€ 1.672,20 (zegge: éénduizend zeshonderdtweeënzeventig euro en twintig eurocent)door overmaking daarvan op [rekeningnummer] ten name van [rekeninghouder], onder vermelding van [betalingskenmerk].