ECLI:NL:GHSHE:2022:3184

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
200.302.321_01 en 200.302.321_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake kinderalimentatie en draagkrachtverdeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2021 aangevochten, waarin zijn bijdrage aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] was vastgesteld op € 192,- per maand. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om wijziging van de beschikking, met betrekking tot de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van de man.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de man de minderjarige heeft erkend en dat de vrouw het ouderlijk gezag uitoefent. De man heeft zijn verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking ingetrokken, en het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze zaak, waarbij het Nederlands recht van toepassing is.

Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw besproken en is tot de conclusie gekomen dat de draagkracht van de man redelijk verdeeld moet worden over al zijn kinderen. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man vanaf 19 augustus 2021 een bijdrage van € 80,- per maand aan de vrouw zal betalen, met een indexering per 1 januari 2022. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 15 september 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.302.321/01 en 200.302.321/02
zaaknummer rechtbank : C/01/358072 / FA RK 20-1939
beschikking van de meervoudige kamer van 15 september 2022
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.P. Dayala te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Kurt-Gecoglu te 's-Hertogenbosch.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 8 november 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 19 augustus 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 25 februari 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 3 mei 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 21 juli 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
3.3.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
-
[minderjarige],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014,
hierna te noemen: [minderjarige].
3.4.
De man heeft de minderjarige [minderjarige] erkend. De vrouw oefent het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is -uitvoerbaar bij voorraad- de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 19 augustus 2021 bepaald op € 192,- per maand.
4.2.
De grieven van de man zien op zijn draagkracht. De man verzoekt het hof de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking te schorsen, het hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de door hem te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht. Kosten rechtens.
4.3.
De grieven van de vrouw zien op de ingangsdatum, de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van de man. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het petitum van het door haar ingediende incidenteel hoger beroep verduidelijkt en zij verzoekt het hoger beroep van de man af te wijzen, de bestreden beschikking te wijzigen voor zover het de behoefte van [minderjarige] betreft en de beschikking (voor het overige) te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
5.2.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.3.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit, de vrouw en de minderjarige hebben de Tsjechische nationaliteit. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Er is geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is, zodat het hof uitgaat van het rechtsstelsel dat de rechtbank als toepasselijk heeft aangewezen.
Verzoek tot schorsing
5.4.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken. Het hof zal de man in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Ingangsdatum
5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw haar grief tegen de ingangsdatum ingetrokken. Nu de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum, te weten 19 augustus 2021, niet langer in geschil is, neemt het hof deze datum als uitgangspunt.
Behoefte [minderjarige]
5.6.
Anders dan bij de rechtbank hebben beide partijen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd dat zij in 2014 hebben samengewoond, zodat het hof dit als uitgangspunt zal nemen bij het berekenen van de behoefte van [minderjarige]. Tussen partijen is verder niet in geschil dat het inkomen van de vrouw in 2014 € 1.067,- netto per maand bedraagt.
5.7.
Over het inkomen van de man voert de vrouw aan dat het aan de man is om zijn inkomen aan te tonen. Hij had hiervoor een inkomensverklaring bij de belastingdienst kunnen opvragen. De man had in die periode twee banen, wat een aanwijzing is voor de juistheid van haar stelling dat het inkomen van de man hoger was dan € 1.800,- netto per maand. De vrouw gaat uit van € 2.100,- netto per maand.
5.8.
De man voert hiertegen verweer. Hij erkent dat hij in die periode twee banen als schoonmaker had. Hij verdiende daarmee tussen de € 1.500,- en € 1.800,- bruto per maand. De man heeft hier naar eigen zeggen stukken van, maar deze zijn niet overgelegd.
5.9.
Het hof overweegt als volgt.
5.9.1.
Met inachtneming van alle omstandigheden acht het hof het redelijk om, net als de rechtbank, aan de zijde van de man uit te gaan van een netto besteedbaar inkomen van € 1.800,- per maand. Het netto besteedbaar gezinsinkomen bedraagt daarmee in 2014 € 2.867,- per maand. Partijen hebben niet gesproken over een kindgebondenbudget. Door een gebrek aan gegevens is het voor het hof niet mogelijk om het kindgebondenbudget voor 2014 zelf te berekenen. Het hof gaat er dan ook van uit dat er geen sprake was van een kindgebondenbudget en laat dit buiten beschouwing.
5.9.2.
Uitgaande van een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 2.867,-, bedraagt de behoefte in 2014 € 427,-per maand. De behoefte bedraagt geïndexeerd naar de ingangsdatum € 487,- per maand.
Draagkracht van de man
5.10.
De man voert aan dat hij een eigen onderneming (VOF) heeft. Er zijn nog geen jaarcijfers opgesteld over 2021 en 2022; de balans kan nog niet worden opgemaakt omdat de man (een deel van) de ontvangen coronasteun moet terugbetalen. De man stelt zich op het standpunt dat moet worden uitgegaan van de aangifte inkomstenbelasting over 2020, waaruit een vergoeding voor arbeid volgt van € 29.463,- bruto per jaar. Hij komt niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek.
5.11.
De vrouw gaat bij de berekening van de draagkracht van de man, net als de rechtbank, uit van de helft van het bedrijfsresultaat over 2020, te weten € 29.926,- bruto per jaar. De vrouw voert aan dat de man in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek, zoals volgt uit de door hem overgelegde aangiften inkomstenbelasting 2019 en 2020.
5.12.
Het hof overweegt als volgt.
5.12.1.
Uit de aangifte inkomstenbelasting over 2020 volgt een vergoeding voor arbeid van
€ 29.463,- bruto per jaar. Uit de jaarcijfers over 2020 volgt een bedrijfsresultaat van € 59.851,- bruto per jaar, de helft daarvan is € 29.926,- bruto per jaar. Het hof stelt vast dat er een discrepantie bestaat tussen de aangifte inkomstenbelasting en de jaarcijfers over 2020. De man heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Het hof heeft geen reden om af te wijken van de berekening van de rechtbank op dit punt en gaat net als de rechtbank uit van een winst uit onderneming van € 29.926,- bruto per jaar.
5.12.2.
Het hof houdt rekening met de zelfstandigenaftrek, nu uit de overgelegde stukken volgt dat de man hiervoor in aanmerking komt. Daarnaast heeft de man in de door hem overgelegde draagkrachtberekening ook de zelfstandigenaftrek meegenomen. Het hof houdt verder rekening met de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De vrouw heeft gesteld dat rekening gehouden moet worden met de startersaftrek waar de man recht op heeft. De man heeft dit niet weersproken. Het hof zal rekening houden met de startersaftrek.
5.12.3.
Uitgaande van vorenstaande gegevens heeft de man per 19 augustus 2021 een netto besteedbaar inkomen van € 2.407,- per maand. Het hof verwijst naar de aangehechte draagkrachtberekening. Aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.000)] bedraagt de draagkracht van de man € 480,- per maand.
5.12.4.
De man heeft onweersproken gesteld dat hij naast [minderjarige] nog twee kinderen heeft, waaronder een pasgeboren baby. Ook heeft hij drie kinderen die bij zijn ouders in Ghana wonen. De vrouw heeft weliswaar betwist dat de man enige bijdrage betaalt voor deze kinderen, maar zij heeft niet weersproken dat de man onderhoudsplichtig is voor deze kinderen. Het hof acht het redelijk om de draagkracht van de man gelijkelijk te verdelen over de kinderen van de man. Dit betekent dat de man per 19 augustus 2021 een beschikbare draagkracht voor [minderjarige] heeft van € 80,- per maand en geïndexeerd per 1 januari 2022 € 81,52 per maand.
5.12.5.
Indien en voor zover de man over de periode van 19 augustus 2021 tot heden te veel kinderalimentatie aan de vrouw heeft betaald, hoeft de vrouw de te veel betaalde kinderalimentatie niet aan de man terug te betalen, nu de kinderalimentatie geacht moet worden te zijn besteed aan de kosten van de minderjarige [minderjarige].

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen zoals weergegeven onder 7.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van deze procedure.
Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.302.321/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 19 augustus 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] € 80,- per maand zal betalen en geïndexeerd per 1 januari 2022 € 81,52 per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
met dien verstande dat, voor zover de man over de periode van 19 augustus 2021 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
in de zaak met nummer 200.302.321/02:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, A.M. Bossink en H.M.A.W. Erven, en is op 15 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.