In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake alimentatie, waarbij de man in beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 7 oktober 2021. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.J.M. Stassen, verzoekt het hof om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, vastgesteld op € 332,- per maand, te herzien. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P.H.W. Haas, verzoekt het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de man tijdig in hoger beroep is gekomen, ondanks de betwisting door de vrouw. De ingangsdatum van de alimentatie is in geschil, waarbij de man stelt dat deze niet eerder kan ingaan dan op 1 oktober 2021, terwijl de vrouw aanvoert dat de relatie in januari 2021 is beëindigd. Het hof heeft de ingangsdatum vastgesteld op 1 september 2021, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak. De behoefte van het kind is vastgesteld op € 525,- per maand, terwijl de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager is, wat leidt tot een tekort in de alimentatie. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor wat betreft de ingangsdatum, maar de hoogte van de alimentatie is bevestigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.