3.15.Het hof overweegt het volgende.
3.15.1.Het hof stelt voorop dat in hoger beroep niet in geschil is dat aan de voorwaarde van artikel 1:227 lid 2 BW wordt voldaan. De stiefvader heeft ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het adoptieverzoek met de moeder samengeleefd.
3.15.2.Ingevolge het bepaalde in artikel 1:227 lid 3 BW kan het verzoek tot adoptie alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
3.15.3.Grief 1 van de adoptievader stelt aan de orde de vraag of voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat [minderjarige] niets meer van de adoptievader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. Voor de beantwoording van die vraag is van belang of [minderjarige] wel of niet kan verwachten dat de adoptievader nog inhoud kan geven aan het ouderschap. Dat laatste impliceert het dragen van verantwoordelijkheid jegens het kind, onder meer ten aanzien van verzorging, opvoeding, aandacht, materiële zorg of uitoefening van het gezag. De beoordeling van die voorwaarde wordt gelet op de diversiteit van de gevallen overgelaten aan de rechter (
Kamerstukken II1999/2000, 26 673, nr. 3, p. 4, en nr. 5, p. 17). Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
3.15.4.Het hof stelt op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep vast dat de adoptievader op dit moment zijn ouderrol niet vervult. Het gezag van de adoptievader over [minderjarige] is door de rechtbank beëindigd en de rechtbank heeft de adoptievader ook het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd. Voorts staat vast dat de adoptievader sinds 2013 niet heeft bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Mede gelet op genoemde feiten en omstandigheden acht het hof het aannemelijk dat [minderjarige] ook voor de toekomst niets meer van de adoptievader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. De adoptievader heeft in hoger beroep weliswaar aangevoerd dat hij [minderjarige] bij zijn moeilijke situatie wil helpen, maar het hof acht dit onvoldoende. Hoewel het geven van aandacht één van de factoren vormt die bij de beoordeling van de vraag of de adoptievader in de toekomst een ouderrol voor [minderjarige] kan vervullen een rol speelt, acht het hof deze kwestie in dit specifieke geval niet doorslaggevend. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [minderjarige] vanwege zijn weerstand tegen de adoptievader niet open staat voor aandacht en hulp van de adoptievader. Daarbij komt dat bij [minderjarige] sprake is van ernstige kindeigen problematiek. Voor die problematiek volgt [minderjarige] een zeer intensief hulpverleningstraject. Dit traject zou, gelet op voorgaande, juist door aandacht van de adoptievader kunnen worden doorkruist. Niet valt in te zien waarom de overige argumenten van de adoptievader, inhoudende dat hij een stabiele partner en een goed inkomen heeft, ertoe dienen te leiden dat [minderjarige] voor de toekomst nog wel iets van de adoptievader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. Het goede inkomen van de adoptievader heeft er in ieder geval niet toe geleid dat hij de afgelopen jaren heeft bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De stelling van de adoptievader dat hij van de moeder niet de gelegenheid heeft gehad om, na hun feitelijk uiteengaan en na zijn detentie, een daadwerkelijke vaderrol te vervullen is door de moeder gemotiveerd betwist en door de adoptievader onvoldoende onderbouwd.
Grief 1 van de adoptievader faalt derhalve.
3.15.5.Ingevolge artikel 1:228 lid 1 BW gelden voor adoptie (verder) de voorwaarden:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaren of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken; hetzelfde geldt, indien de rechter is gebleken van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek van een minderjarige die op de dag van het verzoek de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;
b. dat het kind niet is een kleinkind van een adoptant;
c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed; indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder of adoptiefouder het kind adopteert en zij gezamenlijk het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed wordt de periode van een jaar voor de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel gerekend vanaf het moment van feitelijk gezamenlijk verzorgen en opvoeden;
g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben. Indien evenwel de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert, geldt dat deze ouder alleen of samen met voornoemde echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel het gezag heeft.
3.15.6.Het hof stel voorop dat in hoger beroep niet in geschil is dat aan de voorwaarden voor de adoptie genoemd in de onderdelen (a) tot en met (c) en (e) tot en met (g) is voldaan. De discussie spitst zich toe op de voorwaarde genoemd in onderdeel (d) aangezien de adoptievader het verzoek tegenspreekt.
3.15.7.Ingevolge artikel 1:228 lid 2 BW kan aan de tegenspraak van een ouder als bedoeld in het eerste lid, onder d, voorbij worden gegaan:
a. indien het kind en de ouder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd; of
b. indien de ouder het gezag over het kind heeft misbruikt of de verzorging en opvoeding van het kind op grove wijze heeft verwaarloosd; of
c. indien de ouder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen tegen de minderjarige van een van de misdrijven, omschreven in de titels XIII tot en met XV en XVIII tot en met XX van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof stelt vast dat niet aan de gronden genoemd in artikel 1:228 lid 2 onder a, b en c BW is voldaan.
3.15.8.Uit de Parlementaire geschiedenis blijkt dat naast de in lid 2 genoemde gronden de mogelijkheid blijft bestaan om de tegenspraak van een ouder te passeren op de grond dat hij van de bevoegdheid tot tegenspraak misbruik maakt (artikel 3:13 in samenhang met artikel 3:15 BW). Zie ook Hoge Raad 21 februari 2003, NJ 2003, 214.
Bij de beoordeling van de vraag of de adoptievader in deze zaak misbruik van zijn vetorecht maakt moet het volgende worden vooropgesteld.
Het vetorecht is aan de adoptievader toegekend omdat adoptie door de stiefvader het voor hem ingrijpende gevolg heeft dat de tussen hem en zijn kind bestaande familierechtelijke betrekkingen wordt beëindigd. Niettemin behoort de adoptievader bij het uitoefenen van deze bevoegdheid het belang van [minderjarige] zwaar te laten wegen.
3.15.9.Het hof stelt vast dat [minderjarige] reeds sinds 2011 mede door de stiefvader wordt opgevoed, waarbij de stiefvader -vanwege de kindeigen problematiek van [minderjarige] - veel zorg en tijd aan [minderjarige] besteedt. Zo staat vast dat de stiefvader een aanzienlijk aandeel in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] voor zijn rekening neemt. Ook hebben de moeder en de stiefvader tijdens de mondelinge behandeling -onweersproken- verklaard dat de stiefvader een belangrijke rol speelt in het intensieve therapietraject dat [minderjarige] volgt. De stiefvader is onder meer vaak tijdens de therapiesessies aanwezig om aan [minderjarige] een veilige haven te bieden. Daarnaast blijkt uit de stukken dat [minderjarige] reeds sinds omstreeks 2013 geen contact meer met de adoptievader heeft. Verder acht het hof van belang dat [minderjarige] herhaaldelijk te kennen heeft gegeven dat hij door de stiefvader wenst te worden geadopteerd, de band met de adoptievader wenst te verbreken en dat [minderjarige] ’ geslachtsnaam bij Koninklijk Besluit van 13 maart 2019 is gewijzigd in [naam stiefvader] , zijnde de geslachtsnaam van de stiefvader.
De adoptievader heeft gesteld dat hij zich bij de inroeping van zijn vetorecht heeft laten leiden door de belangen van [minderjarige] . De adoptievader wil met de uitoefening van zijn vetorecht voorkomen dat de basis van [minderjarige] -ontstaan door de adoptie in 2007- wordt vernietigd en dat [minderjarige] mogelijk in de toekomst spijt krijgt van zijn huidige wens om geadopteerd te worden door de stiefvader. Gelet op de onevenredigheid tussen het door hem gestelde belang bij de uitoefening van zijn vetorecht en het belang van [minderjarige] bij de adoptie, had de adoptievader in redelijkheid niet tot uitoefening van dat recht kunnen komen. Naast de hiervoor genoemde omstandigheden, neemt het hof voor dit oordeel nog in aanmerking dat in de regel het belang van een kind om door de adoptant te worden geadopteerd toeneemt naar mate het door hem langer is verzorgd en opgevoed (vgl. HR 27 oktober 2000, NJ 2001, 104). [minderjarige] , die nu 15 jaar is, wordt vanaf zijn 5e jaar door de stiefvader (met de moeder) verzorgd en opgevoed en heeft de uitdrukkelijke wens om dit zo te laten tot zijn 18e jaar, met uitsluiting van de adoptievader. Het hof is op grond van voormelde feiten en omstandigheden met de rechtbank van oordeel dat de adoptievader misbruik maakt van zijn vetorecht door zich daarop te beroepen. Grief 2 van de adoptievader faalt.
3.15.10.Ook grief 3 van de adoptievader faalt. Omdat de rechtbank het primaire verzoek van de stiefvader heeft toegewezen, is de rechtbank terecht niet meer toegekomen aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek omdat hier ieder belang voor ontbreekt.