ECLI:NL:GHSHE:2022:3180

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
200.314.142_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarverklaring van een beschikking inzake zorg- en contactregeling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 17 mei 2022 was gegeven. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank betwist en verzocht om schorsing van de uitvoerbaarverklaring, omdat hij van mening is dat de uitvoering van de beschikking schadelijk is voor de minderjarigen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en stelt dat de bestreden beschikking moet worden uitgevoerd. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en vastgesteld dat de kinderen momenteel bij de man verblijven en dat er zorgen zijn over hun welzijn in de huidige situatie. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen bij de vrouw. Het hof heeft geconcludeerd dat het belang van de man bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij de uitvoering van de beschikking. Daarom heeft het hof het verzoek van de man tot schorsing toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 september 2022
Zaaknummer: 200.314.142/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/392936 FA RK 21-5999
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.A. Kazzaz-de Hoog.
Het hof merkt als belanghebbende aan:
- mr. [bijzondere curator] , hierna te noemen: bijzondere curator (als bedoeld in artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW)),
Het hof merkt als informant aan:
- Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 17 mei 2022, betreffende de invulling van de zorg- en contactregeling van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012;
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 mei 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 1 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man heeft (zo leest het hof) tevens een incidenteel verzoek gedaan tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
2.2.
Op 31 augustus 2022 heeft de vrouw een verweerschrift ingediend tegen het incidentele verzoek.
2.3.
De procedure is op de griffie van het hof geadministreerd onder zaaknummers 200.314.142/01 (de hoofdzaak) en 200.314.142/02 (het schorsingsverzoek).
Deze beschikking betreft uitsluitend de zaak met zaaknummer 200.314.142/02
(het schorsingsverzoek).
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 september 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Breewel-Witteveen;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Kazzaz-de Hoog;
  • de bijzondere curator;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
De GI is, met bericht van verhindering, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man van 18 augustus 2022 (brief van de zijde van de man en productie 14);
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man van 24 augustus 2022 (productie 15);
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man van 1 september 2022 (vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 1 september 2022).

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk is op 12 april 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bij de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Tijdens (de relatie voorafgaand aan) het huwelijk van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.4.
Bij beschikking van 27 december 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald.
3.5.
Bij vonnis in kort geding van 18 november 2021 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, voor zover thans van belang:
- bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig (in ieder geval tot er een uitspraak wordt gedaan in de bodemprocedure) worden toevertrouwd aan de man;
- een bijzondere curator benoemd, met als opdracht te onderzoeken of de veiligheid van de kinderen in het geding is bij terugkeer naar de vrouw, alsook onder welke voorwaarden de kinderen weer bij de vrouw kunnen verblijven.
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 17 mei 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, voor zover thans van belang, de beschikking van de rechtbank van 27 december 2017 gewijzigd en, uitvoerbaar bij voorraad, het navolgende bepaald:
- dat de vrouw en de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
* op 21 april 2022, gedurende twee uur, onder begeleiding van [betrokkene] ,
* week 17: gedurende één dag, waarbij [betrokkene] van de laatste één of twee uur zal aanschuiven,
* week 18 tot en met week 21: van zaterdagmiddag tot zondagmiddag (24 uur, inclusief 1. overnachting), onbegeleid,
* week 22 tot en met week 29: van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur (48 uur, inclusief 2 overnachtingen), onbegeleid,
* week 30 tot en met week 35 (zomervakantie): verdeling bij helfte, waarbij de hulpverlening in overleg met partijen bekijkt hoe de zorgverdeling het beste kan plaatsvinden,
- dat de man en genoemde minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar met ingang van 5 september 2022 één keer per twee weken van donderdagmiddag 15.00 uur tot en met maandagochtend 8.30 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en bijzondere feestdagen.
De rechtbank heeft het verzoek van de man tot bepaling van het hoofdverblijf van de kinderen bij hem, afgewezen.
3.7.
Bij beschikking van 22 juli 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar. In het kader van de ondertoezichtstelling worden als doelen gesteld:
a. de kinderen hebben onbelast en veilig contact met beide ouders;
b. de ouders zijn in staat om op een neutrale en respectvolle wijze met elkaar als ouders te communiceren;
c. de opvoedvaardigheden en opvoedomgeving van beide ouders wordt beoordeeld en, indien noodzakelijk, wordt opvoedondersteuning geboden;
d. de thans reeds ingezette hulpverlening in het vrijwillig kader wordt in het verplichtend kader voortgezet;
e. er wordt met de kinderen gesproken en naar de kinderen geluisterd.
3.8.
Bij vonnis in kort geding van 1 september 2022 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, de vorderingen van de vrouw tot (samengevat en voor zover thans van belang) overdracht van de kinderen aan de vrouw en tot verlening van de medewerking door de man aan de uitvoering van de geldende zorgregeling, zoals opgenomen in de bestreden beschikking, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De man kan zich met de bestreden beslissing van de rechtbank van 17 mei 2022 niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In het incident verzoekt de man om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen.
4.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn incidentele verzoek, althans tot afwijzing daarvan.

5.De beoordeling

De standpunten
5.1.
De man heeft, zoals hij tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, samengevat, het navolgende aangevoerd. Tijdens de zitting bij de rechtbank in april 2022 is er een direct ingaande opbouwende regeling afgesproken betreffende het contactherstel tussen de vrouw en de kinderen. De man heeft daar zijn medewerking aan verleend. Nadien is gebleken dat de opbouw van het contactherstel tussen de kinderen en de vrouw te snel gaat en niet haalbaar is. De grote weerstand die de kinderen laten zien in het contactherstel met de vrouw heeft zowel tot geestelijke als lichamelijke klachten geleid bij de kinderen ( [minderjarige 1] geeft veel over als gevolg van de spanningen en [minderjarige 2] bijt zichzelf). Om die reden voelde de man zich genoodzaakt om het fysieke contact tussen de kinderen en de vrouw te onderbreken. De man heeft het contact in digitale vorm wel open gehouden maar de kinderen geven aan daar geen behoefte aan te hebben.
Omdat het in het belang van de kinderen is dat er contact blijft bestaan tussen de kinderen en de vrouw, staat de man er open voor, en heeft hij aan de vrouw voorgesteld, om de contacten met de vrouw weer voorzichtig op te pakken. De vrouw is op dat voorstel niet ingegaan. Zij blijft vasthouden aan de bestreden beschikking en wenst daar niet van af te wijken. Het welzijn van de kinderen lijdt hieronder. Gezien de impasse waarin partijen verkeren, acht de man het van belang om rust te creëren. De uitvoering van de beschikking gedurende de procedure in hoger beroep is ongewenst, enerzijds gezien de forse spanningen die het voor de kinderen meebrengt en anderzijds om te voorkomen dat er sprake is van een jojo-effect, waarbij er meerdere keren sprake zal zijn van een wisseling van hoofdverblijf (indien het hoger beroep van de man wordt gehonoreerd). Inmiddels is er een ondertoezichtstelling uitgesproken. De onverkorte uitvoering van de bestreden beschikking bijt de uitvoering van deze onlangs uitgesproken ondertoezichtstelling van de kinderen. De GI dient eerst de ruimte te krijgen om aan de gestelde doelen te werken en samen met een gedragswetenschapper een nader onderzoek te verrichten, voordat de kinderen onderworpen worden aan wijzigingen van verblijfplaats, school en dergelijke.
Het is om deze reden dat de man verzoekt de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen.
5.2.
De vrouw heeft, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, samengevat, het navolgende aangevoerd. De vrouw benadrukt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in oktober 2021 op een voor hen schokkende wijze, zonder reden en zonder recht of titel door de man van haar zijn afgenomen. De man heeft de kinderen hiermee een traumatische ervaring bezorgd. De vrouw heeft de kinderen altijd een stabiele basis geboden. Na de scheiding was de verstandhouding tussen de man en de vrouw open, positief en vriendelijk. De kinderen werden niet belast met een strijd tussen de ouders. Vanaf oktober 2021 is hier als gevolg van de onbegrijpelijke en ongegronde actie van de man verandering in gekomen. De man heeft er sindsdien alles aan gedaan om de kinderen bij de vrouw weg te houden en alle contacten te blokkeren. Dit alles ten koste van het welzijn van de kinderen. Van het begin af aan is door de rechtbank en alle betrokken instanties benadrukt dat het noodzakelijk is dat de kinderen snel en goed contact met de vrouw hebben en dat er gewerkt moet worden aan terugplaatsing van de kinderen bij de vrouw. Het perspectief van de kinderen heeft altijd bij haar gelegen. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg bij de rechtbank is er door de raad tussen partijen bemiddeld en is er een opbouwende regeling voor het contactherstel afgesproken en vastgelegd. Na de zomervakantie zou de oude zorgregeling tussen de kinderen en de man weer van kracht zijn. De man heeft toegezegd de beschikking te zullen accepteren en aan de regeling mee te werken. Echter, nadat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] enkele weekenden bij de vrouw hebben verbleven, heeft de man de kinderen wederom bij de vrouw weggehouden. Zij heeft nu sinds eind juni jongstleden geen enkel contact met de kinderen meer gehad. De vrouw stelt dat er geen grond is om de bestreden beschikking niet te uit te voeren en om de werking daarvan te schorsen. Het is van groot belang dat de kinderen na de zomervakantie weer naar hun vertrouwde school in [woonplaats moeder] terug kunnen. Daarnaast geeft de vrouw aan open te staan voor een goede overgangsregeling, bijvoorbeeld om de kinderen in de periode tot aan de herfstvakantie te laten wennen en waarbij zij een steeds groter deel van de week bij de vrouw zullen verblijven. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn incidentele verzoek niet-ontvankelijk te verklaren althans dit af te wijzen.
5.3.
De bijzondere curator voert tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aan. De afgelopen maanden heeft de bijzondere curator niet meer met de kinderen gesproken. Zij is wel aanwezig geweest bij het kindgesprek dat [minderjarige 1] met de kinderrechter van de rechtbank heeft gehad in het kader van de procedure ondertoezichtstelling (die heeft geleid tot de beschikking van 22 juli 2022). [minderjarige 1] was tijdens dat gesprek, net als tijdens de gesprekken met de bijzondere curator, heel open, eerlijk en authentiek. Hetgeen de kinderen hebben gezegd over dat ze zich niet meer veilig voelen bij de vrouw, is zeer zorgelijk. Ook als het niet waar is wat de kinderen zeggen. In dat geval zijn de kinderen enorm belast met angst. Het is niet in het belang van de kinderen om ze direct na de zomervakantie in [woonplaats moeder] naar school te laten gaan. De kinderen zouden na de vakantie beter in [woonplaats vader] naar school kunnen gaan, waarbij dan in de loop van het schooljaar verder wordt gekeken. Het is een gemiste kans dat er niet naar andere mogelijkheden is gezocht om de contacten tussen de vrouw en de kinderen te herstellen. Het is voor de kinderen nu van belang om de situatie rustig te laten.
5.4.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aan. Er is na de zitting bij de rechtbank een zeer onwenselijke situatie ontstaan. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank bemiddeld en een regeling kunnen bewerkstelligen voor het contactherstel tussen de vrouw en de kinderen. Dat gebeurde met de kennis die er op dat moment was. Inmiddels heeft de tijd partijen ingehaald en blijkt de afgesproken regeling niet realiseerbaar te zijn. Op dit moment is het belangrijk dat er met de GI gekeken wordt naar een nieuw plan om te bewerkstelligen dat het contact van de vrouw met de kinderen zo snel mogelijk kan worden herstart. Er moet gekeken worden wat ouders daarvoor nodig hebben en wat de kinderen daarvoor nodig hebben. Dat zal tijd kosten. Het op dit moment afdwingen van, en uitvoering geven aan, de regeling zoals die in de bestreden beschikking is vastgelegd, zal niet de oplossing zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Na een paar negatieve ervaringen zullen zij eerst weer nieuwe positieve ervaringen moeten opdoen in het contact met de vrouw. De raad adviseert om de voorlopig de school in [woonplaats vader] voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan te houden.
De motivering van de beslissing
5.5.
Het hof overweegt het volgende.
5.5.1.
Het hof stelt voorop dat een rechterlijke uitspraak, na betekening, ten uitvoer kan worden gelegd. Hoger beroep schorst de tenuitvoerlegging tenzij de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Ingevolge artikel 360 lid 2 Rv kan, niettegenstaande de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in eerste aanleg, de hogere rechter schorsing van de tenuitvoerlegging bevelen.
5.5.2.
Een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen is daarom in beginsel bevoegd die beschikking te executeren, ook indien tegen die beschikking hoger beroep is ingesteld. Dit betekent dat de vrouw de beschikking met ingang van 17 mei 2022 mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de man. Het hof kan op grond van de wet - als uitzondering - toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven ontwikkeld (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). De maatstaven komen er dan kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
5.5.3.
Dat sprake zou zijn van een kennelijke misslag in de bestreden beschikking is niet door partijen gesteld en ook naar het oordeel van het hof niet gebleken.
5.5.4.
Het hof stelt vast dat de rechtbank in de bestreden beschikking geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven voor de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarom moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden. Het hof komt vervolgens toe aan de afweging van de belangen van partijen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de man bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij de tenuitvoerlegging van de beschikking. Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing. Dit neemt niet weg dat ook dan de verzoeker die wijziging van de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad wenst, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag kan leggen die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
5.5.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven momenteel feitelijk bij de man en zijn tot aan de zomervakantie in [woonplaats vader] naar school gegaan. De sinds 17 mei 2022 geldende opbouwende contactregeling tussen de vrouw en de kinderen is door de man vanaf begin juli 2022 niet meer nageleefd. Volgens de man willen de kinderen niet naar de vrouw en geven zij zorgelijke signalen af over de contacten met de vrouw. De kinderen hebben aangegeven dat er bij de vrouw dingen gebeuren die zij niet fijn vinden en dat zij zich daar niet goed voelen. Hierdoor is de situatie ontstaan dat er sinds juli 2022 geen contact meer is geweest tussen de vrouw en de kinderen. Alle partijen zijn het erover eens dat het herstel van het contact tussen de kinderen en de vrouw geleidelijk moet gebeuren.
De raad heeft aangegeven dat de door de rechtbank vastgestelde geleidelijk opbouwende contactregeling te snel gaat voor de kinderen en dat strikte naleving daarvan nu niet in hun belang is. De bijzondere curator heeft aangegeven dat de kinderen de situatie bij de vrouw niet als veilig ervaren en dat zij er baat bij hebben dat zij vooralsnog op hun school in [woonplaats vader] kunnen blijven. Wanneer het hof het schorsingsverzoek van de man zou afwijzen, zou dit ertoe leiden dat de kinderen vanaf de start van het nieuwe schooljaar bij de vrouw in [woonplaats moeder] naar school zullen gaan. De vrouw heeft ook tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven hieraan vast te willen houden. Het hof acht dit, gezien de feitelijke situatie, op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De feitelijke situatie die is ontstaan maakt dat het belang van de kinderen meebrengt dat zij bij de start van het nieuwe schooljaar nog naar hun huidige school in [woonplaats vader] zouden moeten kunnen gaan en dat eerst de contacten van de vrouw met de kinderen worden opgebouwd voordat zij een groot deel van de week bij haar kunnen verblijven.
5.5.6.
Daarom is het hof, alles overziende, en alle gegeven omstandigheden en betrokken belangen afwegende, waaronder die van de kinderen in het bijzonder, van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat zijn belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van de vrouw dat met de uitvoering van de bestreden beschikking wordt gediend. Het hof zal het verzoek om schorsing van de werking van de bestreden beschikking, zoals door de man verzocht, daarom toewijzen. Het hof merkt daarbij uitdrukkelijk op, dat bij deze beslissing de kans van slagen van dat rechtsmiddel buiten beschouwing is gelaten en derhalve niet vooruitgelopen is op de nog te nemen beslissing in vorenbedoeld hoger beroep.
5.5.7.
Het hof tekent nog aan dat het van groot belang is dat het fysieke contact tussen de vrouw en de kinderen zo snel mogelijk wordt hersteld. Hier ligt een belangrijke taak voor de GI die ten aanzien daarvan de regie voert. Partijen zijn als ouders richting hun kinderen verantwoordelijk hier hun medewerking aan te verlenen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst toe het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 17 mei 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, A.M. Bossink en E.M.C. Dumoulin en is op 1 september 2022 mondeling in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 15 september 2022 en de op schrift gestelde beschikking is ondertekend door de voorzitter.