ECLI:NL:GHSHE:2022:3173

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
200.306.226_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en echtscheiding in hoger beroep met betrekking tot draagkracht en behoefte van partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 november 2021. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking waarin de echtscheiding tussen haar en de man werd uitgesproken. De man heeft in reactie hierop een verweerschrift ingediend, waarin hij tevens incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 juli 2022, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De rechtbank had bepaald dat de man partneralimentatie aan de vrouw moest betalen van € 887,- bruto per maand tot 24 mei 2022 en € 558,- bruto per maand vanaf die datum. De vrouw verzocht het hof om de partneralimentatie te verhogen naar € 2.000,- bruto per maand, terwijl de man verzocht om de alimentatie op nihil te stellen. Het hof heeft de grieven van beide partijen besproken en vastgesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot echtscheiding, terwijl de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoeken in incidenteel hoger beroep.

Het hof heeft de draagkracht van de man berekend en vastgesteld dat hij vanaf 5 juli 2022 een draagkracht heeft van € 255,- bruto per maand. De man is verplicht om deze bijdrage aan de vrouw te betalen, met de bepaling dat, indien hij in de periode van 5 juli 2022 tot heden te veel heeft betaald, dit niet hoeft te worden terugbetaald. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen, en de beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.306.226/01
zaaknummer rechtbank : C/03/284034 / FA RK 20-3931
beschikking van 15 september 2022 in de zaak in hoger beroep van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.C.J. van Pol te Echt,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N. Geradts te Roermond.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 4 februari 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
De man heeft op 7 april 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 12 mei 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend. Op 17 juni 2022 heeft de vrouw een vermindering van haar verzoek ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 21 juli 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Bij beschikking van 10 november 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 5 juli 2022 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Partijen zijn de ouders van de inmiddels meerderjarige kinderen:
  • [meerderjarig kind 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002;
  • [meerderjarig kind 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De rechtbank heeft – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man gehouden is om met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot 24 mei 2022 een partneralimentatie aan de vrouw te voldoen van € 887,- bruto per maand en vanaf 24 mei 2022 van € 558,- bruto per maand. De rechtbank heeft verder partijen bevolen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap van goederen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2.
De grieven van de vrouw zien op de draagkracht van de man. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man aan de vrouw een partneralimentatie van
€ 2.000,- bruto per maand moet voldoen, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanige bijdrage als het hof juist acht. Kosten rechtens.
4.3.
De grieven van de man zien op zijn draagkracht. De man verzoekt het hoger beroep van de vrouw af te wijzen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling een deel van zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep ingetrokken. De man verzoekt in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de vrouw om partneralimentatie af te wijzen, dan wel de partneralimentatie op nihil te stellen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Kosten rechtens.
4.4.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.
5. De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
Verzoeken in incidenteel hoger beroep
5.1.
De man heeft in het incidenteel hoger beroep verzocht om de behoefte van [meerderjarig kind 2] vast te stellen, evenals zijn bijdragen in de kosten van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man deze verzoeken ingetrokken. Het hof zal de man niet-ontvankelijk verklaren in deze verzoeken.
Echtscheiding
5.2.
Het hof stelt vast dat de vrouw vol appel heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking. Op 17 juni 2022 heeft de vrouw een vermindering van haar verzoek ingediend en de door haar ingediende grief tegen de uitgesproken echtscheiding ingetrokken. Gelet hierop behoeft dit punt geen bespreking meer en het hof zal de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek.
Partneralimentatie
5.3.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Ingangsdatum
5.4.
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum, te weten met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding, is niet in geschil, zodat het hof deze datum (de echtscheiding is op 5 juli 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand) als uitgangspunt neemt.
Behoefte en behoeftigheid vrouw
5.5.
De behoefte en behoeftigheid van de zijde van de vrouw zijn niet in geschil en staan daarmee vast.
Draagkracht van de man: inkomsten
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor het inkomen van de man moet worden uitgegaan van een gemiddelde winst uit onderneming over 2019, 2020 en 2021. De winst in 2019 bedraagt € 35.624,- bruto per jaar, daar zijn partijen het over eens. Partijen zijn het er ook over eens dat de winst in 2020 € 65.122,- bruto per jaar bedraagt en niet € 65.366,- bruto per jaar waar de rechtbank van is uitgegaan. Over de winst uit onderneming over 2021 verschillen partijen van mening.
5.7.
De vrouw vindt het volstrekt ongeloofwaardig dat de definitieve jaarcijfers over 2021 nog steeds ontbreken, evenals de bijbehorende aangifte. De rechtbank is bij het berekenen van de winst in 2021 uitgegaan van een geschatte winst van € 60.000,- bruto per jaar. Bij gebrek aan definitieve jaarcijfers sluit de vrouw hierbij aan. Een andere optie is volgens de vrouw om in 2021 uit te gaan van de privé-onttrekkingen van de man.
5.8.
De man wijst op de door hem overgelegde concept jaarcijfers over 2021, waaruit een winst uit onderneming volgt van € 46.684,- bruto. Hiervan moet worden uitgegaan. De man voert aan dat de boekhouder het erg druk heeft, net als hijzelf, waardoor er nog geen definitieve jaarcijfers over 2021 zijn. Er moet niet worden uitgegaan van de privé-onttrekkingen. Als het hof voor het jaar 2021 wel uitgaat van de privé-onttrekkingen, dan moet, om een evenwichtig gemiddelde over drie jaar te kunnen berekenen, ook voor de jaren 2019 en 2020 hiervan worden uitgegaan.
5.9.
Het hof overweegt als volgt.
5.9.1.
Het hof sluit voor het inkomen van de man over het jaar 2021 aan bij de door de man overgelegde concept jaarcijfers, waaruit een winst uit onderneming volgt van € 46.684,- bruto. Het hof overweegt daarbij dat het niet ongebruikelijk is dat er halverwege het jaar na het boekjaar nog geen definitieve jaarcijfers zijn opgesteld. De man is daarvoor mede afhankelijk van de boekhouder. De vrouw heeft niet gesteld op welke punten de concept jaarcijfers volgens haar niet juist zouden zijn.
5.9.2.
Gelet op het voorgaande gaat het hof in de berekening van de draagkracht van de man uit van een gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2019, 2020 en 2021 van € 49.143,- bruto per jaar.
Draagkracht van de man: kosten vakantiewoning
5.10.
De vrouw voert aan dat de kosten voor de vakantiewoning in Duitsland niet voor onbepaalde tijd mogen worden meegenomen. Zij verzoekt het hof hieraan een termijn te verbinden. De vrouw voert verder aan dat de vakantiewoning ook in de verdelingsprocedure is betrokken, waarin de man (een deel van) de door hem in de alimentatieprocedure opgevoerde kosten van de vrouw terugvordert. De kosten worden op die manier dubbel geteld, aldus de vrouw. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw de hoogte van de kosten van de vakantiewoning waar de rechtbank rekening mee heeft gehouden, te weten € 400,- per maand, betwist.
5.11.
De man voert aan dat de vrouw op geen enkele wijze meewerkt aan de verdeling van onder andere de vakantiewoning in Duitsland, zodat er geen termijn moet worden gesteld. Zodra de vakantiewoning aan de man is geleverd, komen de kosten te vervallen omdat het dan gaat om kosten die niet noodzakelijk zijn. De man voert verder aan dat de vrouw in haar stukken geen grief heeft gericht tegen de hoogte van de kosten en hierover bij de rechtbank geen discussie bestond.
5.12.
Het hof overweegt als volgt.
5.12.1.
De man betaalt op dit moment de kosten van de gezamenlijke vakantiewoning. Het hof houdt, net als de rechtbank, omdat de vakantiewoning onderdeel uitmaakt van de ontbonden maar nog niet verdeelde huwelijksgemeenschap, op dit moment rekening met de kosten voor de vakantiewoning van € 400,- per maand. Het hof is van oordeel dat de vrouw de hoogte van de kosten van de vakantiewoning onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, nog los van de omstandigheid dat zij deze kosten eerst tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep in twijfel heeft getrokken. De vakantiewoning is betrokken in de verdelingsprocedure, waarin zal moeten worden beslist wat er met de vakantiewoning gaat gebeuren en op welke wijze de gemaakte kosten wel of niet moeten worden verrekend. Omdat de verdelingsprocedure nog loopt, zal het hof geen termijn verbinden aan het in het kader van de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met de kosten voor de vakantiewoning.
Draagkracht van de man: kosten voor [meerderjarig kind 1]
5.13.
De behoefte van [meerderjarig kind 1] is door de rechtbank berekend op € 309,- per maand in 2021. De behoefte bedraagt geïndexeerd in 2022 € 315,- per maand. Partijen zijn het hier over eens. Partijen verschillen van mening over de vraag of [meerderjarig kind 1] volledig in haar eigen behoefte kan voorzien.
5.14.
De vrouw voert aan dat er geen rekening moet worden gehouden met een bijdrage van de man in de kosten van [meerderjarig kind 1] . [meerderjarig kind 1] woont samen met haar vriend in zijn woning en zij voorziet in haar eigen kosten. Zij werkt fulltime bij een bedrijf en is daarnaast consultant voor een cosmeticabedrijf. Zij verdient € 1.300,- tot € 1.500,- per maand, nog los van eventuele provisie.
5.15.
De man erkent dat [meerderjarig kind 1] sinds enige tijd een betaalde baan heeft. Zij zit in haar proefperiode. Ook erkent de man dat [meerderjarig kind 1] samenwoont. Hij benadrukt dat zij regelmatig naar huis komt, nog bij hem staat ingeschreven en dat hij nog steeds kosten voor haar betaalt. De man is er niet mee bekend hoeveel uur [meerderjarig kind 1] werkt en hoeveel inkomen zij genereert.
5.16.
Het hof overweegt als volgt.
5.16.1.
Het hof houdt geen rekening met een bijdrage van de man in de kosten van de meerderjarige [meerderjarig kind 1] . Tussen partijen is niet in geschil dat [meerderjarig kind 1] inmiddels samenwoont met haar vriend en dat zij inkomsten uit arbeid genereert. Het hof gaat er van uit dat [meerderjarig kind 1] hiermee in haar eigen behoefte kan voorzien.
Draagkracht van de man: kosten voor [meerderjarig kind 2]
5.17.
De vrouw voert aan dat er geen rekening moet worden gehouden met een bijdrage van de man in de behoefte van de inmiddels meerderjarige [meerderjarig kind 2] . Naast zijn studie werkt [meerderjarig kind 2] op de zaterdagen en in de avonduren. Hij verdient daarmee zoveel dat hij in zijn eigen behoefte kan voorzien. Ook hebben partijen in het verleden geld gespaard voor [meerderjarig kind 2] , te weten € 10.000,-, welk geld de vrouw op verzoek van [meerderjarig kind 2] recent heeft overgemaakt. [meerderjarig kind 2] ontvangt daarnaast studiefinanciering in de vorm van een gift.
5.18.
De man voert aan dat [meerderjarig kind 2] is gestart aan een vervolgopleiding, te weten MBO Niveau 4 Technisch specialist personenauto's. De behoefte van [meerderjarig kind 2] bedraagt, anders dan de rechtbank heeft berekend, conform de WSF-norm € 644,- per maand. [meerderjarig kind 2] woont bij de man en werkt naast zijn studie als oproepkracht bij een bezorgdienst. Het inkomen van [meerderjarig kind 2] is wisselend, zo werkt hij in de vakantieperiode meer omdat er geen studie is. De man voert verder aan dat de andere kinderen van partijen destijds ook een aanzienlijk geldbedrag van hun ouders hebben ontvangen zonder dat zij daar hun opleiding van hoefden te betalen. De kinderen hebben het bedrag vrijelijk mogen besteden en dat moet ook voor [meerderjarig kind 2] gelden.
5.19.
Het hof overweegt als volgt.
5.19.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [meerderjarig kind 2] meerderjarig is en een MBO-opleiding volgt. Het hof gaat voor de behoefte van [meerderjarig kind 2] daarom uit van de WSF-norm van € 643,74 per maand, te weten de basisbeurs van € 88,48 per maand, de aanvullende beurs van € 362,50 per maand en de lening van € 192,76 per maand. Uit de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie volgt dat in het normbedrag al rekening is gehouden met een ontvangen zorgtoeslag, zodat deze niet afzonderlijk in mindering hoeft te worden gebracht.
5.19.2.
Het hof houdt op dit moment geen rekening met eigen inkomsten van [meerderjarig kind 2] . Het hof gaat er van uit dat [meerderjarig kind 2] in de vakantieperiode wellicht (meer) inkomsten genereert, maar dat hij zich met ingang van het nieuwe schooljaar weer zal moeten richten op zijn voltijd studie. Als tijdens de studie blijkt dat de inkomsten van [meerderjarig kind 2] duurzaam de gebruikelijke norm overschrijden (bijvoorbeeld door zijn bijbaan of een stagevergoeding), dan dienen deze inkomsten in mindering te worden gebracht op zijn behoefte. Het hof overweegt dat partijen en hun advocaten dan in staat moeten zijn om in dat geval een nieuwe berekening te maken en de partneralimentatie naar aanleiding van dit punt aan te passen.
5.19.3.
De man heeft onweersproken gesteld dat aan de andere kinderen van partijen in het verleden ook een geldbedrag is toegekend en dat zij dit vrijelijk hebben kunnen besteden. Het hof beschouwt het bedrag van € 10.000,- als spaargeld voor [meerderjarig kind 2] en laat dit bedrag buiten beschouwing.
5.19.4.
Gelet op het voorgaande houdt het hof met ingang van 5 juli 2022 rekening met een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [meerderjarig kind 2] van € 644,- per maand.
Draagkrachtberekening
5.20.
Het hof volgt voor het overige de door de rechtbank aan de bestreden beschikking gehechte draagkrachtberekening.
5.21.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden heeft de man per 5 juli 2022 een draagkracht van € 255,- bruto per maand. Het hof verwijst voor wat betreft de draagkracht van de man naar de aangehechte draagkrachtberekening.
Terugbetaling
5.22.
Indien en voor zover de man over de periode van 5 juli 2022 tot heden te veel partneralimentatie aan de vrouw heeft betaald, hoeft de vrouw de te veel betaalde partneralimentatie niet aan de man terug te betalen. De partneralimentatie moet geacht worden te zijn besteed, nu deze de behoefte van de vrouw niet overschrijdt. Daarnaast ontbreekt het de vrouw aan financiële middelen om de te veel betaalde partneralimentatie aan de man terug te betalen.

6.De slotsom

6.1.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6.2.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in incidenteel hoger beroep;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek voor wat betreft de echtscheiding;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
10 november 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 5 juli 2022 als uitkering tot haar levensonderhoud € 255,- bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
met dien verstande dat, voor zover de man over de periode van 5 juli 2022 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en
N. Veenendaal, en is op 15 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.