ECLI:NL:GHSHE:2022:3153

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
20-002742-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling van ongewenste vreemdeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1988 en van Poolse nationaliteit, was eerder vrijgesproken van meerdere feiten, maar was wel veroordeeld voor het feit dat hij als vreemdeling in Nederland verbleef terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. De politierechter had hem hiervoor een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Het hof heeft het hoger beroep voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet in beroep kon gaan tegen de vrijspraak van de andere feiten. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, die bevestiging van het vonnis met aanvulling van gronden had gevorderd. De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een verweer gevoerd over de strafmaat.

Het hof heeft vastgesteld dat de ongewenstverklaring van de verdachte nog steeds van kracht was op het moment van het tenlastegelegde feit. Het hof heeft geoordeeld dat het gedrag van de verdachte een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormde, mede gezien zijn eerdere veroordelingen en het aantreffen van verboden wapens en verdovende middelen in zijn auto. Het hof heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen en het vonnis van de politierechter bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002742-21
Uitspraak : 12 september 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 18 november 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-304812-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1988 (geboorteland onbekend),
volgens eigen opgave en diens raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde. De politierechter heeft het onder feit 1 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard’ de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van gronden.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen onder feit 2, feit 3 en feit 4 aan hem ten laste is gelegd. Tegen het vonnis is bij akte van 22 november 2021 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in diens hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van feit 2, feit 3 en feit 4.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met verbetering c.q. aanvulling van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en met aanvulling van de bewijsoverwegingen.
In hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi naar voren heeft gebracht met betrekking tot de op te leggen straf ziet het hof, in het bijzonder afgezet tegen het justitiële verleden van de verdachte en gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, geen aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen dan de politierechter.
Verbetering van de bewijsvoering
Het hof constateert dat de politierechter op pagina 4 van het vonnis het volgende heeft opgenomen:
‘3.1.1.
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als pagina 56 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2021301163 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] (…).’
‘3.1.2.
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als pagina 56 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2021301163 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] . Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:’
Naar ’s hofs oordeel behoeven deze onderdelen verbetering, in dier voege dat deze onderdelen vervangen dienen te worden vervangen door:
‘Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als pagina 56 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2021301163 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] (…).’
‘Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als pagina 58 en 59 in het eindproces-verbaal nr. PL 2000-2021301163 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] (…).’
Aanvullende bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is in de kern aangevoerd dat het gedrag van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormde voor een fundamenteel belang van de samenleving, zoals bedoeld in artikel 27, tweede lid van de Richtlijn 2004/38/EU van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier leidt het hof het volgende af.
De verdachte heeft de Poolse nationaliteit. Mitsdien is Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 (verder te noemen: de Verblijfsrichtlijn). van toepassing. Bij beschikking van 18 oktober 2019 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de verdachte tot ongewenst vreemdeling verklaard. Deze beschikking is op 25 oktober 2019 aan de verdachte in persoon uitgereikt. De verdachte heeft op 10 november 2021 tegenover de politie verklaard dat hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Artikel 27, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn is een rechtstreeks werkende bepaling van het Unierecht. In deze bepaling staat dat de om redenen van openbare orde genomen maatregelen – in dit geval de ongewenstverklaring van de verdachte – uitsluitend gebaseerd mogen zijn op het gedrag van de betrokkene. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen.
Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie mag een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving niet automatisch worden vastgesteld op basis van een eerdere strafrechtelijke veroordeling voor specifieke strafbare feiten. De omstandigheden die tot die veroordeling hebben geleid, kunnen wel in aanmerking worden genomen om een dergelijke vaststelling te rechtvaardigen, voor zover na een onderzoek van het individuele geval blijkt dat sprake is van een persoonlijke gedraging die een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
De ongewenstverklaring was ten tijde van het aan de verdachte tenlastegelegde feit – 9 november 2021 – nog van kracht. Gelet hierop dient het hof de vraag te beantwoorden of de ongewenstverklaring op voornoemde tenlastegelegde datum nog steeds in overeenstemming was met de rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht.
Uit voornoemde beschikking van 18 oktober 2019 komt naar voren dat de ongewenstverklaring van de verdachte (mede) is gebaseerd op een groot aantal eerdere onherroepelijke veroordelingen ter zake van (ernstige) misdrijven. Naar ’s hofs oordeel vormde het gedrag van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde nog immer een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, nu op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan worden vastgesteld dat op de tenlastegelegde datum in de auto van de verdachte een tweetal verboden wapens, alsmede een hoeveelheid verdovende middelen zijn aangetroffen. De verdachte bevond zich op dat moment op de bestuurderstoel van het voertuig, waarbij de verdovende middelen onder de bestuurdersstoel zijn aantroffen. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de verdachte destijds ten overstaan van de politie een valse naam heeft opgegeven.
De omstandigheid dat de politierechter de verdachte nadien ter zake van de betreffende strafbare feiten heeft vrijgesproken, hetgeen door de raadsvrouw ten verwere is aangevoerd, doet aan het oordeel van het hof niet af, nu het hof – ook op grond van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie – bij de beantwoording van de vraag of het gedrag van de verdachte een immer actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, acht dient te slaan op alle relevante feitelijke gegevens. Hiertoe rekent het hof in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte bekend heeft dat de aangetroffen verdovende middelen amfetamine betroffen en dat deze aan hem toebehoorden. Het hof acht voormelde omstandigheden, mede gelet op het feit dat niet is gebleken van objectieve gegevens waaruit zou blijken dat het gedrag van de verdachte ten positieve is veranderd, voldoende redengevend voor de slotsom dat sprake is van vorenbedoelde actuele bedreiging.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt mitsdien verworpen in al zijn onderdelen.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde;
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 12 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Lavrijssen voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.