ECLI:NL:GHSHE:2022:3143

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
200.292.391_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de totstandkoming van een leaseovereenkomst en de toepasselijkheid van algemene voorwaarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [de B.V.] tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de vorderingen van [de N.V.] grotendeels zijn toegewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of er een leaseovereenkomst tot stand is gekomen tussen [de B.V.] en [de N.V.]. [de N.V.] heeft gesteld dat op 30 mei 2018 een leaseovereenkomst is gesloten, waarbij [de B.V.] een softwarepakket heeft geleased. [de B.V.] heeft echter betoogd dat de overeenkomst pas tot stand zou komen na oplevering van het softwarepakket door de leverancier, wat volgens haar niet heeft plaatsgevonden. Het hof heeft vastgesteld dat er ondanks de niet tijdige aanvaarding van het aanbod van [de B.V.] door [de N.V.] toch een leaseovereenkomst tot stand is gekomen. Het hof oordeelt dat de afspraken tussen [de B.V.] en de leverancier niet aan [de N.V.] kunnen worden tegengeworpen en dat de algemene voorwaarden van [de N.V.] van toepassing zijn. De vordering van [de B.V.] tot terugbetaling van een bedrag dat zij aan [de N.V.] heeft betaald, wordt afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [de B.V.] in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.292.391/01
arrest van 13 september 2022
in de zaak van
[de B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [de B.V.] ,
advocaat: mr. T. Kressin te Arnhem,
tegen
[de N.V.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [de N.V.] ,
advocaat: mr. O.J.W. Reijnders te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 januari 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 oktober 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [de B.V.] als gedaagde en [de N.V.] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8148995 19-10462)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met acht producties;
  • de memorie van antwoord met producties 19 en 20;
  • de op 5 juli 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt en beide partijen pleitaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[de N.V.] houdt zich bezig met het in lease geven van roerende zaken aan bedrijven die gebruik willen maken van een specifiek product, maar dat niet willen kopen. [de N.V.] koopt dat specifieke product en leaset dat vervolgens aan de lessee (in dit geval [de B.V.] ).
[de B.V.] exploiteert een onderneming die zich onder meer heeft gespecialiseerd in de verhuur, het beheren en de handel van luchtvaartuigen, het uitvoeren van vluchten en het verzorgen van opleidingen tot het verkrijgen van vliegbrevetten. [de B.V.] heeft voor de verwerking van de daarvoor vereiste documenten en het opmaken van de facturen gebruik gemaakt van een softwarepakket. Omdat dat softwarepakket niet meer voldeed is in 2018 gezocht naar een nieuw softwarepakket.
[de leverancier] is de leverancier van een printer/scanner van [de B.V.] . In 2018 heeft [de leverancier] aan [de B.V.] een offerte uitgebracht ter zake van een nieuwe printer/scanner en een softwarepakket ter vervanging van het oude softwarepakket van [de B.V.] .
Onderdeel van deze offerte is de financiering van de licentie op het softwarepakket door [de N.V.] op basis van een (Classic) leaseovereenkomst. [de N.V.] heeft als productie 2 onder meer overgelegd een formulier genaamd “Classic Lease, leasecontract voor ondernemers”. Dit formulier maakte onderdeel uit van de door [de leverancier] aan [de B.V.] gestuurde offerte. In het formulier wordt als leaseobject vermeld “2552 CI inclusief Document Management Software”. Het formulier vermeldt verder bij 5.: “(…)
Voorts vraagt/vragen ik/wij [de N.V.] (in hoedanigheid van lessor dit leasecontract te sluiten. Door ondertekening van dit document verklaart/verklaren lessee(s) kennis te hebben genomen van de Algemene Leasevoorwaarden. Ik blijf/wij blijven vier weken vanaf de dag van ondertekening gebonden aan dit aanbod (…)
[de B.V.] heeft op 30 mei 2018 de afgiftebevestiging getekend, waarop staat dat het leaseobject aan [de B.V.] is afgegeven (productie 3 bij inleidende dagvaarding) .
Bij brief, gedateerd 27 juli 2018, (productie 5 inleidende dagvaarding) heeft [de N.V.] onder meer het volgende aan [de B.V.] laten weten:
“(…) Hartelijk dank voor uw leaseaanvraag. Hiermede bevestigen wij u dat, na levering van het lease object, het contract van kracht is en vertrouwen op een prettige samenwerking.”.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [de N.V.] in eerste aanleg, na vermindering van eis, de veroordeling van [de B.V.] , bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de N.V.] te betalen € 31.306,45, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 29 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening en
II. om de door [de N.V.] aan [de B.V.] geleasede software binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [de N.V.] af te geven en of ter beschikking te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [de B.V.] hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft en
III. om de beslagkosten aan [de N.V.] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening en
IV. tot betaling van de proceskosten, het salaris van de gemachtigde van [de N.V.] daaronder begrepen, en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [de N.V.] kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Op 30 mei 2018 heeft [de B.V.] met [de N.V.] een leaseovereenkomst gesloten. Uit hoofde van die overeenkomst heeft [de N.V.] de licentie op het Document Management Softwarepakket (het leaseobject) van [de leverancier] gekocht en vervolgens aan [de B.V.] geleased. De leaseovereenkomst heeft een looptijd van 42 maanden die is ingegaan op de eerste dag van het nieuwe kwartaal (1 juli 2018), nadat het leaseobject door [de leverancier] bij [de B.V.] werd afgeleverd. [de B.V.] heeft de facturen van [de N.V.] ter zake van de leasetermijnen ten onrechte onbetaald gelaten, aldus [de N.V.] .
3.2.3.
[de B.V.] heeft verweer gevoerd. Dat verweer komt, zakelijk weergegeven, op het volgende neer. De leaseovereenkomst zou pas worden geeffectueerd nadat oplevering van het softwarepakket door [de leverancier] had plaats gevonden. Deze opschortende voorwaarde was opgenomen in het document waarmee [de leverancier] namens [de N.V.] de software heeft aangeboden. Omdat oplevering van het softwarepakket niet heeft plaats gevonden, is de leaseovereenkomst waar [de N.V.] zich op beroept niet geeffectueerd en [de B.V.] is daarom geen leasetermijn aan [de N.V.] verschuldigd.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 13 februari 2020 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.2.5.
In het eindvonnis van 22 oktober 2020 heeft de rechtbank de verminderde vorderingen van [de N.V.] grotendeels toegewezen.
3.3.
In hoger beroep heeft [de B.V.] geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [de N.V.] voor zover toegewezen. Daarnaast heeft [de B.V.] gevorderd [de N.V.] te veroordelen om de € 35.747,42 die [de B.V.] ter voldoening van het bestreden vonnis heeft voldaan terug te betalen met rente en [de N.V.] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties. [de B.V.] heeft daartoe in hoger beroep vier grieven aangevoerd, waarmee zij het geschil in volle omvang aan het hof voorlegt.
Is er een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen?
3.4.1.
Kern van het geschil betreft allereerst de vraag of er een overeenkomst tussen [de N.V.] en [de B.V.] tot stand is gekomen.
3.4.2.
Het hof is van oordeel dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en overweegt daarover het volgende.
  • Zoals hiervoor weergegeven in rov. 3.1. onder d. betreft het leaseobject “2552 CI inclusief Document Management Software”.
  • Op het door [de B.V.] ondertekende Classic lease Leasecontract (productie 2 [de N.V.] ) is onder meer het volgende vermeld:
“(…) AANVRAAG/VERKLARING VAN DE LESSEE/ALGEMENE LEASEVOORWAARDEN”
Ik/wij stem(men) hiermee in met bovenvermelde bepalingen, de garantievoorwaarden van de dealer/leverancier (zoals die bij de dealer/leverancier te verkrijgen zijn) in geval van gebreken aan het LO en de toepasselijkheid van de Algemene Leasevoorwaarden. De Algemene Leasevoorwaarden zijn te raadplegen en te downloaden ophttps://www. [de N.V.] .nl/nlvoor-klanten/downloads. Voorts vraag/vragen ik/wij [de N.V.] (in hoedanigheid van Lessor) dit leasecontract te sluiten. Door ondertekening van dit document verklaart/verklaren Lessee(s) kennis te hebben genomen van de Algemene Leasevoorwaarden.Ik blijf/wij blijven vier weken vanaf de dag van ondertekening gebonden aan dit aanbod(onderstreping hof)
(…)”
  • Dit door [de B.V.] ondertekende formulier vermeldt als datum van ondertekening 30 mei 2018.
  • [de B.V.] heeft op 30 mei 2018 op het afleveringsformulier ervoor getekend het leaseobject te hebben ontvangen.
  • [de N.V.] heeft de factuur van [de leverancier] van 16 juli 2018 voldaan (zie productie 19 [de N.V.] ).
  • [de leverancier] is begonnen met maatwerk software en heeft op 24 juli 2018 het functioneel ontwerp opgeleverd aan [de B.V.] (prod 2 cva).
  • [de N.V.] heeft en op 27 juli 2018 een welkomstbrief gezonden aan [de B.V.] waarin wordt bevestigd dat tussen partijen een leaseovereenkomst tot stand is gekomen en wordt aangekondigd op welke manier de facturen zullen worden geïncasseerd.
  • Tot medio november 2018 heeft [de leverancier] gewerkt aan de software en daarover regelmatig contact gehad met [de B.V.] .
3.4.3.
[de B.V.] heeft, voor het eerst in hoger beroep, aangevoerd dat i) [de N.V.] het aanbod van [de B.V.] tot het aangaan van een leaseovereenkomst niet heeft aanvaard en ii) dat voor zover die aanvaarding uit de zogenaamde welkomstbrief van 27 juli 2018 (productie 5 [de N.V.] ) zou kunnen worden afgeleid, die aanvaarding te laat heeft plaats gevonden. [de B.V.] heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er geen sprake is van aanvaarding door [de N.V.] van het door [de B.V.] gedane aanbod tot het aangaan van een leaseovereenkomst, omdat [de N.V.] zonder enig overleg en zonder instemming van [de B.V.] eenzijdig de tekst op het Classic Lease-formulier heeft gewijzigd door toevoeging van de tekst
“(…) Conform afspraak: 36 maanden + 6 maanden gratis (…)”. Van eenduidige aanvaarding van het aanbod van [de B.V.] is daarom volgens haar geen sprake geweest.
[de B.V.] heeft verder aangevoerd dat [de N.V.] er ook niet op heeft mogen vertrouwen dat [de B.V.] het met deze gewijzigde tekst eens zou zijn geweest. Er is geen sprake geweest van enige gedraging van haar op grond waarvan [de N.V.] dat vertrouwen zou kunnen hebben gehad.
Tot slot voert [de B.V.] aan dat [de N.V.] er niet op mocht vertrouwen dat [de B.V.] nog aan haar aanbod gebonden wilde zijn ondanks de te late aanvaarding van dat aanbod door [de N.V.] . [de B.V.] wijst er daarbij op dat zij niet hoefde te begrijpen dat het voor [de N.V.] niet duidelijk was dat zij het aanbod te laat aanvaardde. Het standaard leasecontract bevat een duidelijke, ook voor [de N.V.] kenbare termijn en [de N.V.] moet hebben geweten/heeft kunnen weten dat haar aanvaarding van het aanbod te laat was.
3.4.4.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat [de N.V.] het door [de B.V.] gedane aanbod tot het aangaan van een leaseovereenkomst binnen vier weken na 30 mei 2018 heeft aanvaard. Gesteld noch gebleken is dat [de N.V.] het aanbod eerder heeft aanvaard dan met de toezending van de welkomstbrief van 27 juli 2018. Uitgaande van de datum van ondertekening van het aanbod door [de B.V.] van 30 mei 2018 heeft de aanvaarding door [de N.V.] buiten de in het aanbod vermelde termijn van vier weken plaatsgevonden.
3.4.5.
Op grond van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit wat partijen uit elkaars verklaringen en gedrag hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden, blijkt naar het oordeel van het hof dat ondanks de niet tijdige aanvaarding van het aanbod van [de B.V.] door [de N.V.] toch een leaseovereenkomst tot stand is gekomen. Het hof acht hierbij, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, de volgende feiten en omstandigheden van belang:
  • [de B.V.] heeft getekend voor de ontvangst van het leaseobject;
  • [de N.V.] heeft de prijs van de voor de werkzaamheden aan het door [de B.V.] van [de leverancier] gekochte softwarepakker benodigde licenties aan [de leverancier] betaald;
  • [de leverancier] heeft een aanvang gemaakt met het op maat (laten) maken van het softwaresysteem, waarvan [de B.V.] op de hoogte was;
  • [de leverancier] heeft in verband met deze werkzaamheden overleg gevoerd met [de B.V.] ;
  • [de B.V.] heeft van [de N.V.] de zogenaamde welkomstbrief ontvangen (zie hiervoor rov. 3.1. onder f.), waarin is vermeld dat er een leaseovereenkomst tot stand is gekomen en waarin wordt weergegeven op welke wijze de leasetermijnen geïncasseerd gaan worden.
Het hof is van oordeel dat partijen, gelet op deze feiten en omstandigheden, uitvoering hebben gegeven aan een totstandgekomen leaseovereenkomst, ondanks dat het aanbod van 30 mei 2018 niet binnen vier weken door [de N.V.] is aanvaard. In elk geval mocht [de N.V.] er, gelet op voormelde feiten en omstandigheden en de gedragingen van [de B.V.] , gerechtvaardigd op vertrouwen dat de wil van [de B.V.] op het sluiten van de leaseovereenkomst was gericht.
Daarbij merkt het hof op dat [de B.V.] niet eerder dan in deze procedure in hoger beroep zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. [de B.V.] heeft integendeel steeds betoogd dat er een overeenkomst onder opschortende voorwaarde tot stand was gekomen. Dat standpunt verdraagt zich niet met het later ingenomen standpunt dat er in het geheel geen overeenkomst tot stand zou zijn gekomen en maakt deze laatste stelling ook minder aannemelijk.
3.4.5.
Het betoog van [de B.V.] over de na ondertekening van het aanbod door [de B.V.] op het aanvraagformulier toegevoegde tekst
“(…) Conform afspraak: 36 maanden + 6 maanden gratis (…)”maakt dit niet anders. Allereerst omdat uit niets blijkt dat [de N.V.] deze tekst op het formulier zou hebben aangebracht. Uit de inhoud van de verklaring van [persoon A] van [de leverancier] (zie voornoemde productie 5 memorie van grieven, eerste alinea) blijkt dat [de leverancier] deze tekst (over zes maanden gratis) op het formulier heeft bijgeschreven, volgens hem in verband met de implementatie en aankoop licenties (die geplaatst dienden te worden voordat men kan installeren en programmeren). Dat dit zou zijn gebeurd na overleg met [persoon B] van [de N.V.] betekent niet dat [de N.V.] de inhoud van de leaseovereenkomst tussen [de B.V.] en [de N.V.] eenzijdig zou hebben gewijzigd en dat het gewijzigde formulier zou moeten worden gezien als een tot [de B.V.] gericht tegenbod van [de N.V.] dat eerst nog aanvaard diende te worden voordat de leaseovereenkomst tot stand zou komen.
Bovendien brengt de toevoeging, anders dan door [de B.V.] bepleit, geen wezenlijke verandering in de tussen [de N.V.] en [de B.V.] gemaakte afspraken. [de B.V.] verplichtte zich ten opzichte van [de N.V.] tot niet meer dan betaling van 36 termijnen in verband met het leasen/financieren van de benodigde software. Dat de eerste termijn niet meteen hoefde te worden voldaan, maar pas na zes maanden, brengt in deze contractuele verhouding tussen [de N.V.] en [de B.V.] geen wezenlijke verandering en in die zin betreft de toevoeging van die gratis zes maanden ook een ondergeschikt punt.
Verder heeft [de B.V.] ook niet aannemelijk gemaakt dat zij, als zij tijdig had geweten van bedoelde gratis termijn van zes maanden, alsnog zou hebben afgezien van het sluiten van de leaseovereenkomst met [de N.V.] . De aanvulling van de overeenkomst met die termijn leidde er immers toe dat de eerste leasetermijn pas later voldaan hoefde te worden door [de B.V.] (zie hierover hierna ook rov. 3.5.2. onder f.) en is in die zin niet nadelig voor [de B.V.] .
Gold bij de tussen partijen gesloten overeenkomst een opschortende voorwaarde?
3.5.1.
[de B.V.] heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat zij met [de leverancier] was overeengekomen dat [de leverancier] de benodigde software op maat zou (laten) maken. Pas nadat de op maat gemaakte software zou zijn opgeleverd door [de leverancier] en zou zijn aanvaard door [de B.V.] , zou de leaseovereenkomst tussen [de N.V.] en [de B.V.] geeffectueerd worden in die zin dat er een betalingsverplichting jegens [de leverancier] en [de N.V.] ontstaat. Dat deze opschortende voorwaarde is overeengekomen en dat [de N.V.] niet alleen hiervan op de hoogte was maar het er ook mee eens was, blijkt alleen al uit het feit dat de leasetermijnen niet meteen in rekening zijn gebracht begin juli 2018, maar pas in het eerste kwartaal van 2019 (toen de software volgens [de leverancier] en [de N.V.] was opgeleverd), aldus [de B.V.] . Het is daarom volgens [de B.V.] niet juist dat [de N.V.] vanwege voormelde gratis zes maanden in de periode juli 2018 tot januari 2019 nog geen leasetermijnen in rekening bracht. Bovendien blijkt uit de meergenoemde schriftelijke verklaring van [persoon A] dat [de N.V.] niet alleen van de inhoud van de tussen [de leverancier] en [de B.V.] gemaakte afspraken over de opschortende voorwaarde van oplevering en aanvaarding van het softwarepakket op de hoogte was, maar daar ook mee akkoord ging. Alle gedane acties zijn volgens [persoon A] altijd in overleg en/of opdracht van en met medeweten en medewerking van [de N.V.] gegaan, zo voert [de B.V.] aan.
[de B.V.] heeft verder aangevoerd dat oplevering van de software niet heeft plaats gevonden. [de B.V.] heeft geen gebruik van het softwarepakket gemaakt en maakt dat nog steeds niet. Vanwege de gebreken is [de B.V.] integendeel overgestapt naar een ander softwarepakket van een andere leverancier. Omdat niet voldaan is aan de opschortende voorwaarde is er geen leaseovereenkomst tot stand gekomen met [de N.V.] en is [de B.V.] niet gehouden tot betaling van enige leasetermijn. Dit betekent volgens [de B.V.] ook dat [de N.V.] zich niet kan beroepen op het in haar Algemene Voorwaarden opgenomen verbod van vertegenwoordigingsbevoegdheid.
[de B.V.] brengt verder naar voren dat de overeenkomst tussen [de N.V.] en [de B.V.] niet op zichzelf staat maar volledig in de context van de driehoeksverhouding tussen leverancier, leasemaatschappij en [de B.V.] als lessee moet worden bezien. Dit te meer nu [de N.V.] uitsluitend via de leverancier zaken doet met lessees als [de B.V.] . De aanvraag voor een leaseovereenkomst is opgenomen in een standaard leasecontract dat door [de leverancier] als leverancier aan [de B.V.] werd voorgelegd. Rechtstreeks contact tussen [de B.V.] en [de N.V.] is er niet geweest. [de B.V.] mocht er dan ook van uitgaan dat [de N.V.] akkoord ging met de tussen [de B.V.] en [de leverancier] gemaakte afspraken over het verband tussen de aanvang van de betalingsverplichting van de leasetermijnen en de oplevering van het softwarepakket door [de leverancier] en dat [de leverancier] in deze [de N.V.] vertegenwoordigde.
3.5.2.
Het hof is van oordeel, gelijk ook [de N.V.] heeft betoogd, dat er geen sprake is van de door [de B.V.] gestelde opschortende voorwaarde en dat de tussen [de leverancier] en [de B.V.] gemaakte afspraken over (de oplevering van) het softwarepakket niet aan [de N.V.] kunnen worden tegengeworpen. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Voor zover [de B.V.] met [de leverancier] zou hebben afgesproken dat de betalingsverplichtingen van [de B.V.] pas zouden ontstaan/ingaan na oplevering en aanvaarding van het softwarepakket, dan heeft, gelet op het voorgaande, te gelden dat die voorwaarde geen werking heeft in de verhouding tussen [de N.V.] en [de B.V.] . Het Classic Leasecontract voor ondernemers, waarmee [de B.V.] haar aanbod tot het aangaan van een leaseovereenkomst met [de N.V.] heeft gedaan, vermeldt deze opschortende voorwaarde ook niet.
Op het (standaard) aanvraagformulier, dat door [de B.V.] is ondertekend en, zoals hiervoor is overwogen, door [de N.V.] is aanvaard, is duidelijk vermeld dat de Algemene Voorwaarden van [de N.V.] van toepassing zijn en dat [de B.V.] van die voorwaarden heeft kennis genomen. In artikel 12 van deze voorwaarden is, kort gezegd, bepaald dat tussen lessee en leverancier gesloten overeenkomsten niet leiden tot enige rechten of plichten aan de zijde van lessor en dat de leverancier niet als vertegenwoordiger van lessor kan worden beschouwd. Lessor, aldus artikel 12, is niet verantwoordelijk voor of gebonden aan enige door de leverancier gedane beloften of gemaakte afspraken. Bovendien vermeldt het door [de B.V.] ontvangen en ondertekende afgifteformulier dat [de B.V.] ermee bekend is dat de leverancier niet bevoegd is om [de N.V.] te vertegenwoordigen of afspraken te maken die van de (schriftelijke) inhoud van het leasecontract afwijken
Het feit dat de mogelijkheid van een aanbod van [de B.V.] aan [de N.V.] tot het aangaan van de leaseovereenkomst is opgenomen in een standaard formulier dat door [de leverancier] is aangeboden aan [de B.V.] , leidt niet zonder meer tot de conclusie dat [de leverancier] in deze [de N.V.] zou hebben vertegenwoordigd en dat [de N.V.] daarom gebonden zou zijn aan afspraken over de oplevering en het op maat maken van het softwarepakket zoals die tussen [de leverancier] en [de B.V.] zijn gemaakt. Daarbij merkt het hof dat een dergelijke afspraak afwijkt van het standaard formulier.
Vast staat dat [de B.V.] met [de leverancier] afspraken heeft gemaakt over de oplevering van het softwarepakket en niet met [de N.V.] . Dat [de N.V.] op de hoogte zou zijn gebracht van de inhoud van die tussen [de B.V.] en [de leverancier] gemaakte afspraken, betekent nog niet dat [de N.V.] daarom partij bij die afspraken is.
3.5.3.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat tussen [de N.V.] en [de B.V.] een overeenkomst is gesloten waarbij [de B.V.] zich tegenover het door [de N.V.] financieren van de licentie voor het door [de leverancier] geleverde softwarepakket onvoorwaardelijk heeft verplicht tot het betalen van de overeengekomen 36 leasetermijnen. Dat [de N.V.] er op verzoek van/na overleg met [de leverancier] mee heeft ingestemd dat de eerste termijn pas na zes maanden in rekening gebracht zou worden, doet aan die onvoorwaardelijke verplichting niets af. Dat de gratis zes maanden-termijn een door [de leverancier] en [de N.V.] opgezette (schijn)constructie zou zijn om onder voormelde overeengekomen opschortende voorwaarde uit te komen is weliswaar door [de B.V.] gesteld, maar niet althans onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Tot slot overweegt het hof dat, voor zover al vast zou staan dat de door [de leverancier] geleverde software defecten zou vertonen (wat door [de N.V.] wordt bestreden), de inhoud van artikel 7 van de toepasselijke algemene voorwaarden van [de N.V.] er aan in de weg staat dat [de B.V.] die non-conformiteit aan [de N.V.] tegenwerpt. [de B.V.] had [de leverancier] hierover kunnen/moeten aanspreken.
Conclusie
3.6.
Het hof ziet, mede gezien het feit dat het door [de B.V.] gedane bewijsaanbod in het geheel niet geconcretiseerd of onderbouwd is, geen grond voor het opdragen van bewijs aan [de B.V.] .
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van [de B.V.] falen en dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De vordering tot terugbetaling van wat [de B.V.] ter voldoening aan het bestreden vonnis aan [de N.V.] heeft betaald zal worden afgewezen.
Het hof zal [de B.V.] veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep, omdat [de B.V.] in het ongelijk wordt gesteld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven op 22 oktober 2020 tussen [de B.V.] als gedaagde en [de N.V.] als eiseres gewezen vonnis;
veroordeelt [de B.V.] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [de N.V.] begroot op € 2.106,00 aan griffierecht en € 2.884,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer in hoger beroep gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, A.L. Bervoets en P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 september 2022.
griffier rolraadsheer