ECLI:NL:GHSHE:2022:314

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
200.298.295_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het geding wegens rechtsopvolging onder bijzondere titel in een civiele procedure

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2022, betreft het een incident in hoger beroep waarin de schorsing van het geding is aangevraagd. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.H.H. Schelhaas, verzet zich tegen de schorsing die door de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. B.E. Gerards, is ingeroepen op basis van artikel 225 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De geïntimeerden stellen dat zij de woning, waarover het geschil gaat, hebben verkocht aan derden, waardoor de betrekkingen waarin zij het geding voerden zijn opgehouden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verkoop en levering van het perceel aan derden inderdaad de grond voor schorsing van het geding oplevert, zoals bedoeld in artikel 225 lid 1 Rv. De appellant heeft echter het recht om de nieuwe eigenaren van de woning in het geding te roepen, wat het hof heeft toegestaan. De eigendomsovergang heeft geen invloed op de geldvorderingen van de appellant op de geïntimeerden, en het hof heeft de schorsing van het geding voor deze vorderingen afgewezen.

De zaak is verwezen naar de rol om de appellant in de gelegenheid te stellen de nieuwe eigenaren op te roepen, waarna een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. De beslissing over de proceskosten is aangehouden, en het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 februari 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.298.295/01
arrest van 8 februari 2022
gewezen in het incident ex artikel 225 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. E.H.H. Schelhaas te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],

2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. B.E. Gerards te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 oktober 2021, in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder nummer 8696323 CV EXPL 20-3879 gewezen vonnis van 3 juni 2021.

5.Het tussenarrest van 5 oktober 2021

Bij genoemd arrest is een mondelinge behandeling gelast. De mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden.

6.Het verdere verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de akte schorsing rechtsgeding van [geïntimeerden];
  • de antwoordakte van [appellant].
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

7.De beoordeling

In het incident
7.1.
[geïntimeerden] roepen ex artikel 225 Rv de schorsing van het geding in. Zij voeren daartoe aan dat zij hangende het hoger beroep de woning aan de [adres] te [plaats], waarover het geschil gaat tussen partijen, hebben geleverd aan derden ([persoon A] en [persoon B]). De betrekkingen waarin [geïntimeerden] het geding voerden zijn derhalve opgehouden zoals bedoeld in artikel 225 lid 1, aanhef en onder c Rv, aldus [geïntimeerden]
[appellant] verzet zich tegen schorsing van het geding. [appellant] vraagt zich af of [geïntimeerden] daadwerkelijk niet meer in staat zijn om te voldoen aan de vorderingen die hij tegen hen heeft ingesteld, bijvoorbeeld op grond van een afspraak tussen [geïntimeerden] enerzijds en [persoon A] en [persoon B] anderzijds. [appellant] vraagt in de gelegenheid te worden gesteld om de nieuwe eigenaren van de woning op de voet van artikel 118 Rv als partij in het geding op te roepen.
7.2.
Het incident moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 225 (jo. 353 lid 1) Rv. In dat artikel is onder meer bepaald dat grond voor schorsing van het geding is het ophouden van de betrekkingen waarin een partij het geding voerde, hetzij ten gevolge van rechtsopvolging onder algemene titel op een ander, hetzij door een andere oorzaak. Rechtsopvolging onder bijzondere titel levert ook een (andere) schorsingsoorzaak op.
De schorsing vindt plaats door betekening van de ingeroepen grond voor de schorsing aan de wederpartij dan wel door een daartoe strekkende akte ter rolle. Bij gebreke hiervan wordt het geding op naam van de oorspronkelijke partij voortgezet.
7.3.
Door de verkoop en levering van het perceel [adres] te [plaats] aan derden is de betrekking waarin [geïntimeerden] het geding voerden (eigenaren van het perceel grenzend aan dat van [appellant]) opgehouden te bestaan voor wat betreft de door [appellant] ingestelde vorderingen onder 1, 2, 3, 4 en 7 (zie r.o. 3.1 van het vonnis van 3 juni 2021). De vorderingen van [appellant], die onder meer zijn gebaseerd op een ten gunste van zijn perceel, ten laste van het perceel [adres] te Drunen gevestigd recht van erfdienstbaarheid, kunnen als gevolg van die verkoop en levering niet meer jegens [geïntimeerden] worden toegewezen. Daarmee is ingevolge artikel 225 lid 1 sub c Rv in zoverre sprake van een grond voor schorsing van het geding.
7.4.
Het doel van de in artikel 225 Rv gegeven regeling is onder meer dat een periode van beraad wordt ingelast, bijvoorbeeld om zo nodig de rechtsopvolger onder bijzondere titel in de plaats te stellen van de oorspronkelijke procespartij. [appellant] wenst de nieuwe eigenaren van het perceel [adres] te [plaats] in het geding te roepen. Het hof zal [appellant] daartoe in de gelegenheid stellen.
7.5.
De eigendomsovergang van het registergoed heeft geen gevolgen voor de geldvorderingen van [appellant] op [geïntimeerden] zoals weergegeven onder 5, 6 en 8 (zie r.o. 3.1 van het vonnis van 3 juni 2021). Ten aanzien van deze vorderingen wordt het beroep op schorsing afgewezen.
7.6.
Het hof zal de beslissing ten aanzien van de proceskosten aanhouden.
In de hoofdzaak
7.7.
De zaak wordt naar de rol verwezen teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen [persoon A] en [persoon B] op de voet van 118 Rv bij exploot in het geding te roepen. Vervolgens zal (opnieuw) een mondelinge behandeling (na aanbrengen) worden bepaald.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8.De beslissing

Het hof:
in het incident:
verstaat dat de procedure voor wat betreft de door [appellant] ingestelde vorderingen onder 1, 2, 3, 4 en 7 (zie r.o. 3.1 van het vonnis van 3 juni 2021) met ingang van 14 december 2022 is geschorst;
hervat de procedure teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen [persoon A] en [persoon B] op de voet van artikel 118 Rv als partij in het geding te roepen voor wat betreft de door [appellant] ingestelde vorderingen onder 1, 2, 3, 4 en 7 (zie r.o. 3.1 van het vonnis van 3 juni 2021);
verstaat dat de procedure van [appellant] tegen [geïntimeerden] niet is geschorst voor wat betreft de vorderingen onder 5, 6 en 8 (zie r.o. 3.1 van het vonnis van 3 juni 2021);
houdt de beslissing ten aanzien van de proceskosten aan;
weigert het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 1 maart 2021 voor oproeping derden (Mustafa [persoon A] en Serife [persoon B]), waarna een mondelinge behandeling zal worden gelast;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 februari 2022.
griffier rolraadsheer