ECLI:NL:GHSHE:2022:3133

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
20-001785-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 7 juli 2021 was vrijgesproken van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 28 juni 2022 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van geweldpleging tegen een benadeelde partij op 15 december 2020 in Tilburg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd, waarbij hij de benadeelde partij meermalen heeft gestompt en geslagen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 500 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot € 3.500,00 afgewezen, maar een bedrag van € 500,00 toegewezen, omdat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001785-21
Uitspraak : 28 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-317512-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling (het primair tenlastegelegde) en openlijke geweldpleging (het subsidiair tenlastegelegde) vrijgesproken. De politierechter heeft de benadeelde partij (
het hof: [benadeelde partij] )niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het aan hem primair tenlastegelegde en zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte subsidiair ten laste is gelegd en de verdachte, onder toepassing van het volwassenenstrafrecht, zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden conform het reclasseringsadvies d.d. 9 juni 2021, en een taakstraf voor de duur van 90 dagen, subsidiair 45 dagen hechtenis. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een bedrag ter hoogte van € 750,00 zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het aan de verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde. Met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging partiële vrijspraak bepleit, in die zin dat alleen het geven van een tik tegen het achterhoofd van de aangever bewezen kan worden verklaard. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en bepleit dat er meer redenen zijn om het adolescentenstrafrecht toe te passen dan het volwassenenstrafrecht. In het geval het adolescentenstrafrecht mocht worden toegepast door het hof heeft dat gevolgen voor de strafmaat. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering en subsidiair dat het hof gebruik zal maken van de schattingsbevoegdheid en de vordering zal toewijzen tot een bedrag ter hoogte van
€ 500,00.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd, en het hof voorts tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 december 2020 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) heeft/hebben gestompt en/of geslagen tegen/in/op de borst en/of schouder en/of het gezicht/hoofd, althans het (boven)lichaam, en/of (met kracht en/of met geschoeide voet) heeft geschopt en/of getrapt tegen/in/op het gezicht/hoofd, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2020 te Tilburg openlijk, te weten op de openbare weg op of aan de Bredaseweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] door
- een en/of meermalen (met kracht) te stompen en/of te slaan tegen/in/op de borst en/of schouder en/of het gezicht/hoofd, althans het (bovenlichaam), van die [benadeelde partij] en/of
- (met kracht en/of met geschoeide voet) te trappen en/of te schoppen tegen/in/op het gezicht/hoofd, althans het lichaam, van die [benadeelde partij] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2020 te Tilburg [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) te stompen en/of te slaan tegen/in/op de borst en/of schouder en/of het gezicht/hoofd, althans het (boven)lichaam.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en de verdediging heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het aan hem primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 december 2020 te Tilburg openlijk, te weten op de Bredaseweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] door
- meermalen te stompen en/of te slaan tegen het gezicht/hoofd van die [benadeelde partij] en
- met kracht en met geschoeide voet te trappen tegen het gezicht van die [benadeelde partij] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde, nu er sprake is van onvoldoende overtuigend bewijs. Hiertoe heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de in het dossier voorhanden zijnde camerabeelden ontlastend zijn, nu hieruit volgt dat de verdachte en de medeverdachte niet gelijktijdig geweld hebben gebruikt, wat bevestiging vindt in de verklaring van de getuige [getuige 1] . De verdachte heeft ook geen opzet gehad op het gezamenlijk plegen van geweld. Het handelen van de verdachte dient op zichzelf te worden beoordeeld en derhalve is geen sprake van het openlijk in vereniging geweld plegen, aldus de verdediging. Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht dat de aangifte van [benadeelde partij] niet overeenkomt met voormelde camerabeelden, dat de verklaring van de getuige [getuige 2] op een andere wijze kan worden geïnterpreteerd en dat voorzichtigheid is geboden. In het dossier zijn ontlastende elementen aanwezig, zoals onder meer de verklaring van de getuige [getuige 3] . Daarnaast volgt uit het dossier dat de verdachte niet als agressor kan worden aangemerkt, nu hij de medeverdachte op enig moment heeft geprobeerd tegen te houden. Tot slot heeft de verdachte gelijk zijn excuses aangeboden aan de aangever, aldus de verdediging.
Het hof stelt voorop dat van het in vereniging plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van het dossier stelt het hof vast dat het incident op 15 december 2020 op de Bredaseweg te Tilburg kan worden opgesplitst in twee fasen, te weten de fase kort na de aanrijding door aangever [benadeelde partij] van [slachtoffer] op het moment dat de verdachte zich naar zijn zeggen in de friettent bevindt en de fase vanaf het moment dat de verdachte zich buiten de friettent begeeft.
Uit de inhoud van de verklaring van de getuige [getuige 1] , eigenaar van de [bedrijf] aan de Bredaseweg te Tilburg, volgt dat de verdachte zich buiten
(en, zo begrijpt het hof, dus niet meer in de friettent, waar de verdachte eerder was geweest)bevindt op het moment dat de bestuurder van de Volkswagen Polo (
het hof begrijpt: aangever [benadeelde partij]) op de bijrijdersstoel in zijn auto heeft plaatsgenomen (met open deur). Hier vangt fase 2 aan. In deze fase heeft de aanvaller (
het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte]) hard met geschoeide voet richting het gezicht van de bestuurder getrapt. De getuige [getuige 1] heeft gezien dat er vervolgens een andere man (
het hof begrijpt: de verdachte) aan kwam die tevens vanaf de bijrijderszijde op de bestuurder begon in te slaan met zijn vuisten richting het gelaat van de bestuurder. De getuige heeft verklaard dat de bestuurder flink werd mishandeld door deze twee personen en dat hij flink letsel aan zijn gezicht hierdoor had opgelopen.
Naar het oordeel van het hof sluiten de in het dossier voorhanden zijnde camerabeelden bovengenoemde verklaring van [getuige 1] niet uit en vindt deze verklaring, voor zover mogelijk – want door obstakels in beeld zijn niet alle gedragingen van de beide verdachten op de camerabeelden zichtbaar – daarin bevestiging, nu uit de camerabeelden volgt dat de medeverdachte [medeverdachte] wederom in de richting van de Volkswagen van aangever [benadeelde partij] is gelopen, de verdachte, na eerst in de richting van het slachtoffer
(het hof begrijpt: de aangereden [slachtoffer] )te zijn gelopen, richting de bijrijderszijde van de Volkswagen is gelopen, zich daar enige tijd heeft opgehouden, daarna aan de bestuurderszijde het portier heeft geopend en in de auto is gegaan om vervolgens terug te lopen naar de bijrijderszijde. Hetgeen aan de bijrijderszijde van deze auto is gebeurd, is niet goed te zien op de camerabeelden. De bovengenoemde verklaring van de getuige [getuige 1] over de gebeurtenissen bij de auto wordt echter bevestigd door de verklaring van de getuige [getuige 2] . Uit deze verklaring volgt namelijk dat de tweede man (
het hof begrijpt: de verdachte) naar de bijrijderszijde is gerend en klappen met zijn rechtervuist uitdeelde aan een inzittende in het voertuig
(het hof begrijpt: aangever [benadeelde partij] )en dat beide mannen bezig waren met het belagen van de inzittende van de Volkswagen.
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaringen. Het hof vermag, anders dan de verdediging, niet in te zien hoe de verklaring van de getuige [getuige 2] op andere wijze kan worden geïnterpreteerd in het voordeel van de verdachte.
Hoewel de aangifte van aangever [benadeelde partij] – met name waar het de volgorde van de verschillende gedragingen betreft – niet geheel strookt met de voormelde camerabeelden, is het hof van oordeel dat ook zijn verklaring met betrekking tot het geweld dat in de tweede fase heeft plaatsgevonden wel bevestiging vindt in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en ook niet wordt uitgesloten door de camerabeelden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat ook de aangifte van [benadeelde partij] op onderdelen tot het bewijs kan worden gebezigd.
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte op 18 december 2020 verklaard dat hij zag dat medeverdachte [medeverdachte] met aangever aan het vechten was en dat [medeverdachte] agressief was en zich niet kon inhouden. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de door het hof vastgestelde tweede fase verklaard dat hij toen hij [benadeelde partij] een tik gaf al had gezien dat [benadeelde partij] “er niet goed uit zag”, verwondingen in zijn gezicht had en dat hij bloed heeft gezien.
Ten aanzien van dit letsel heeft verbalisant [verbalisant 1] geverbaliseerd dat op het moment dat hij ter plaatse kwam, hij zag dat de bestuurder van de Volkswagen Polo (
het hof begrijpt: aangever [benadeelde partij]) enorm letsel/trauma op zijn gezicht had, te weten meerdere bulten, sneeën, blauwe plekken en bloed op het gelaat. De verbalisant maakte hieruit op dat deze verwondingen niet van één impact zijn geweest, maar logischerwijs eerder dat er sprake is van iemand die meerdere slagen op zijn gelaat heeft gehad. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat het rechteroor van (
het hof begrijpt: aangever [benadeelde partij] )gezwollen en blauw was en dat hij een aantal rode bulten op zijn voorhoofd had. Rechts van zijn rechteroog zag zij een snee van ongeveer 1 centimeter lang, waaruit een spoor bloed over de wang liep.
Op grond van het vorenoverwogene en de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte, nadat de medeverdachte [medeverdachte] de aangever [benadeelde partij] had geslagen en geschopt en die [benadeelde partij] verwondingen in zijn gezicht had opgelopen en zich in zijn auto bevond, zich aan de bijrijderszijde van de auto heeft gevoegd bij [medeverdachte] , die zich op dat moment agressief gedroeg en met aangever had gevochten, en dat de verdachte die [benadeelde partij] vervolgens heeft geslagen tegen het gezicht/hoofd en aldus geweld heeft toegepast. Het hof is van oordeel dat de verdachte door aldus te handelen en zich niet te distantiëren van het geweld dat door de medeverdachte [medeverdachte] in de tweede fase werd toegepast, terwijl hij daartoe wel de gelegenheid heeft gehad, bewust ervoor heeft gekozen om onderdeel uit te maken van het door [medeverdachte] toegepaste geweld. Bovendien heeft de verdachte zelf ook geweld toegepast en heeft hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet gehad op de geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd. Voor deze significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld is niet nodig dat de deelnemers gelijktijdig aan het geweld zijn begonnen.
De naar de mening van de verdediging ontlastende elementen in het dossier, zoals hiervoor vermeld, maken dit oordeel niet anders. Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Daartoe hebben de verdachte en zijn medeverdachte de aangever [benadeelde partij] meermalen gestompt en/of geslagen tegen het gezicht/hoofd en heeft de medeverdachte aangever met kracht en met geschoeide voet getrapt tegen het gezicht. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en in het algemeen veroorzaakt dergelijk handelen gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij slachtoffers. Dit incident heeft openlijk plaatsgevonden, waardoor personen ongewild getuige (kunnen) zijn geweest van (een deel van) het gepleegde geweld. Bij hen kan door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte tevens een gevoel van onrust, angst en onveiligheid ontstaan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 juni 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel volgt uit voornoemd uittreksel dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde in meerdere proeftijden liep. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg zijn gebleken. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte eigen woonruimte heeft via maatschappelijke opvang, dat hij ook door hen wordt begeleid en dat hij geen begeleiding meer krijgt van De Diamant-groep. Voorts heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij voornemens is om een ICT-opleiding te gaan volgen en dat hij, naar zijn zeggen, 23 tot 30 dagen geen drugs meer heeft gebruikt.
Tevens heeft het hof acht geslagen op het meest actuele reclasseringsadvies betreffende de verdachte d.d. 9 juni 2021, opgemaakt door GGZ [reclassering] . Hieruit volgt dat de kans op recidive wordt ingeschat als gemiddeld, nu de verdachte sinds kort belangen heeft om dat wat hij heeft opgebouwd te behouden. Het risico op geweld wordt tevens als gemiddeld ingeschat. De kans op het zich onttrekken aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat. Hoewel de verdachte zich wel wil houden aan opgelegde regels, is hij verminderd in staat om overzicht te hebben en afspraken voldoende na te komen. Ondanks dat de verdachte een verstandelijke beperking heeft, ziet de reclassering het volwassenenstrafrecht als passend. Hierbij is door de reclassering aangegeven dat de verdachte voldoende streetwise en geraffineerd is om het jeugdstrafrecht voorbij te zijn, dat onderwijs niet per se nodig is en dat gezinsgerichte ondersteuning niet van toepassing is. De verdachte is reeds meerdere keren in aanraking gekomen met justitie en de reclassering ziet een opgaande lijn in de ernst van de feiten. Daarnaast heeft de verdachte reeds jaren jeugdreclassering gehad en is hij toe aan een meer volwassen aanpak, zo geeft de jeugdreclassering aan. De reclassering adviseert een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en het meewerken aan middelencontrole.
Anders dan de verdediging is het hof, gelet op het onderbouwde advies van de reclassering in voormeld reclasseringsadvies, welk advies het hof overneemt, van oordeel dat toepassing dient te worden gegeven aan het volwassenenstrafrecht.
Het hof heeft voor de bepaling van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Voor openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, is het uitgangspunt oplegging van een taakstraf voor de duur van 150 uren. Gelet op de omstandigheid dat het aandeel van de verdachte in de openlijke geweldpleging, afgezet tegen dat van de medeverdachte, wezenlijk anders en geringer is geweest en dat hij al ter plaatse aan aangever blijk heeft gegeven dat hij niet juist had gehandeld, is het hof van oordeel dat een deel van de in het uitgangspunt naar voren komende straf voorwaardelijk opgelegd dient te worden. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof gezien het hiervoor overwogene een geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat reclasseringstoezicht aangewezen is en derhalve zullen aan het voorwaardelijk strafdeel, naast de algemene voorwaarde, tevens bijzondere voorwaarden, en de daarbij behorende voorwaarden van rechtswege, verbonden worden, zoals hierna in het dictum vermeld. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zal het hof het uit te oefenen reclasseringstoezicht in handen stellen van Reclassering Nederland.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00 en zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Nu de medeverdachte [medeverdachte] naar zeggen van de verdachte is overleden, ziet het hof af van hoofdelijke toewijzing.
Ten aanzien van het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te nemen over de gestelde schade die door het subsidiair bewezenverklaarde handelen zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans ten aanzien van het resterende deel niet in de vordering worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 10 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich (uiterlijk) binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het arrest zal melden bij Reclassering Nederland ( [reclassering] ). De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich tijdens de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit mocht inhouden een ambulante behandeling, te bepalen door de reclassering;
  • zich begeleidbaar en meewerkend opstelt voor het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding, bijvoorbeeld in de vorm van een opleiding.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 10 (tien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 28 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.