Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[[ Y ]] V.O.F.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats 1] ,
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats 1] ,
1.Het geding tot aan de verwijzing door de Hoge Raad
2.Het geding in hoger beroep na verwijzing
- het exploot van dagvaarding na verwijzing van 16 maart 2021;
- de memorie na verwijzing van [appellante] ;
- de antwoordmemorie na verwijzing van [geïntimeerden] .
3.De beoordeling
onder (vi)). Gelet daarop en tegen de achtergrond van de stelling van [appellante] dat zij het gebrek kende noch
"De gemiddelde vezelconcentratie ligt BENEDEN de vrijgavenorm van 0,01 v/ml lucht. Op grond van de resultaten van de visuele inspectie en eventueel het beschreven onderzoek mag de onderzochte ruimte WEL zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen worden betreden."
- Nadat de overeenkomsten tussen partijen op 3 januari 2011 waren ingegaan zijn [geïntimeerden] het winkelpand inwendig gaan verbouwen. Die verbouwing is door de Arbeidsinspectie stilgelegd op 5 januari 2011 omdat asbestverontreiniging werd vastgesteld. In opdracht van [appellante] zijn vervolgens de nodige maatregelen genomen. De (vertraagde) opening van de winkel vond plaats op 14 februari 2011. De omzetschade die [geïntimeerden] hadden geleden als gevolg van de verlate opening van de winkel is door [appellante] vergoed.
- Omdat tijdens de voormelde saneringswerkzaamheden was gebleken dat nadere maatregelen noodzakelijk waren met het oog op de aanwezigheid van een tweetal asbestverdachte bronnen, heeft [appellante] het initiatief genomen tot het (doen) uitvoeren van de nodige werkzaamheden. De uitvoering van die werkzaamheden heeft geruime tijd op zich laten wachten in verband met overleg tussen partijen over (kort gezegd) het al dan niet voortzetten door [geïntimeerden] van de exploitatie van de winkel. Uiteindelijk zijn de saneringswerkzaamheden uitgevoerd. Tijdelijke sluiting van de winkel was hiervoor noodzakelijk, dit vanaf oktober 2012. In verband met die sluiting heeft [appellante] [geïntimeerden] financieel gecompenseerd met betaling van een bedrag van € 3.403,17 per week, dit tot aan de ontbindingsdatum 14 juni 2013; daarnaast heeft [appellante] vanaf oktober 2012 de huur van de winkel voor haar rekening genomen. Eind april 2013 waren de saneringswerkzaamheden afgerond, maar hervatting van de exploitatie van de winkel door [geïntimeerden] heeft niet plaatsgevonden omdat partijen het niet eens zijn geworden over de condities waaronder die hervatting zou dienen plaats te vinden.
“Zoals hiervoor is overwogen berusten de vorderingen van [geïntimeerden] op twee grondslagen. Voor zover de grondslag is schade door onterechte ontbinding, zien de ingeroepen exoneraties daarop niet en dient de daardoor veroorzaakte schade te worden vergoed. Dit geldt evenzeer voor zover sprake is van schade in de franchiseovereenkomst waarin geen exoneratie is opgenomen.”
4.De uitspraak
- wat betreft de eerste aanleg: een bedrag van € 43,34 ter zake van dagvaardingskosten, een bedrag van € 466,- ter zake van vast recht en een bedrag van € 1.400,- ter zake van salaris gemachtigde, en compenseert de kosten voor het overige;
- wat betreft het principaal hoger beroep: een bedrag van € 156,50 voor verschotten en een bedrag van € 1.959,50 voor salaris van de advocaat en compenseert de kosten van het principaal appel voor het overige;
- wat betreft het incidenteel appel: een bedrag van € 1.959,50 voor salaris van de advocaat;