In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om het hoofdverblijf van haar minderjarige kind, geboren in 2010, bij haar te bepalen en de zorgregeling te wijzigen. De vader, die het hoofdverblijf van het kind heeft, verzet zich tegen deze verzoeken. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juli 2022, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.
De moeder stelt dat de huidige situatie bij de vader niet in het belang van het kind is, omdat hij onvoldoende zorg biedt en er sprake is van ongeoorloofd schoolverzuim. De vader daarentegen betoogt dat het kind graag bij hem wil wonen en dat hij de nodige zorg biedt, ondanks zijn huidige woonsituatie. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om het hoofdverblijf bij de vader in stand te laten, terwijl de GI ook zorgen uitspreekt over de strijd tussen de ouders.
Het hof overweegt dat het in het belang van het kind is om rust te creëren en dat het kind meerdere keren heeft aangegeven bij de vader te willen blijven wonen. Het hof wijst het primaire verzoek van de moeder af, maar staat de wijziging van de zorgregeling toe, zodat het kind in de even weken bij de moeder verblijft na schooltijd tot maandagochtend en in de oneven weken van donderdagmiddag na schooltijd tot vrijdagochtend. De beschikking van de rechtbank wordt in zoverre vernietigd en opnieuw vastgesteld.