ECLI:NL:GHSHE:2022:3115

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
200.304.587_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vergoeding van kosten door zoon van rechthebbende in het kader van bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een zoon, hierna te noemen [verzoeker], om kosten te vergoeden die hij maakt in zijn rol als mantelzorger voor zijn moeder, de rechthebbende. De zaak betreft een bewind dat is ingesteld over de rechthebbende, waarbij de bewindvoerder verantwoordelijk is voor het beheer van haar vermogen. [Verzoeker] was het niet eens met de beslissing van de kantonrechter die de budgetplannen van de bewindvoerder als basis voor de uitgaven had goedgekeurd en de klachten van [verzoeker] ongegrond had verklaard. Hij verzocht het hof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en zijn eigen budgetplan te laten gelden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juli 2022 zijn zowel [verzoeker] als de bewindvoerder gehoord, maar de rechthebbende en haar zoon zijn niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat het geschil niet aan de rechter kan worden voorgelegd, omdat het gaat om beheershandelingen van de bewindvoerder, waarvoor geen wettelijke grondslag bestaat om dit aan de rechter voor te leggen. Het hof heeft geconcludeerd dat de kantonrechter de verzoeken van [verzoeker] had moeten afwijzen, maar heeft besloten de bestreden beschikking niet te vernietigen, omdat er geen bezwaren zijn geuit tegen het in stand laten van de beslissing van de kantonrechter.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van [verzoeker] in hoger beroep afgewezen, omdat het niet op de wet gegrond was. De beslissing is genomen door de rechters E.M.C. Dumoulin, A.J.F. Manders en H.J. Witkamp en is openbaar uitgesproken op 8 september 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 september 2022
Zaaknummer: 200.304.587/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9083251 / OV VERZ 21-1378
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. N. Bevelander,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende,
en
[de bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. J.P. de Wert,
en
[zoon rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [zoon rechthebbende] ,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 april 2021, 9 juli 2021 en 29 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 29 december 2021, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft [verzoeker] verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van 29 september 2021 te vernietigen, voor wat betreft:
- de beslissing van de kantonrechter dat de budgetplannen van de bewindvoerder als grondslag mogen dienen voor de uitgaven ten behoeve van rechthebbende;
- de beslissing van de kantonrechter de daartegen gerichte klacht(en) ongegrond te verklaren;
- de beslissing van de kantonrechter de klacht tegen het niet vergoeden van regelmatige uitgaven van appellant ongegrond te verklaren, en,
opnieuw rechtdoende te bepalen dat het budgetplan van [verzoeker] in de plaats dient te worden gesteld van de budgetplannen van de bewindvoerder dan wel te bepalen dat in de budgetplannen van de bewindvoerder de reële reiskosten van [verzoeker] alsmede de reële kosten van de uitjes van rechthebbenden met [verzoeker] dienen te worden verdisconteerd.
2.2.
De bewindvoerder heeft op 18 maart 2022 een verweerschrift, met producties, ingediend en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het procesdossier uit eerste aanleg;
- het V6-formulier van 23 juni 2022, van de advocaat van [verzoeker] , met producties.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder, bijgestaan door haar advocaat.
2.4.1.
De rechthebbende en [zoon rechthebbende] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 29 augustus 2019 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende.
3.2.
Bij beschikking van 9 november 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, met ingang van 16 november 2020 een mentorschap ingesteld over rechthebbende, met benoeming van [mentor] ,
te [vestigingsplaats] , tot mentor. Bij die beschikking is [de bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter verklaard dat de budgetplannen van de bewindvoerder als grondslag mogen dienen voor de uitgaven ten behoeve van de rechthebbende en de daartegen gericht(e) klacht(en) ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de kantonrechter de klacht tegen het niet vergoeden van regelmatige uitgaven van [verzoeker] ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter de bewindvoerder opgedragen om, onder het overleggen van een deugdelijk betaalbewijs, uit het vermogen van de rechthebbende aan [verzoeker] de aanschafkosten van de elektronische ‘kat’ te vergoeden, alsmede om de aanschaf (in de toekomst) van een vervangende elektronische ‘kat’, voor zover [verzoeker] die uit zijn eigen vermogen zal aanschaffen, eveneens onder overlegging van een deugdelijk betaalbewijs te vergoeden aan appellant.
3.4.
[verzoeker] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
[verzoeker] voert – kort samengevat – het volgende aan. [verzoeker] is de mantelzorger van de rechthebbende, zijn moeder, en neemt deze zorg om niet op zich. Om dit te kunnen blijven doen, moeten zijn reiskosten, andere regelmatige kosten en de kosten van de door haar geliefde uitjes worden vergoed. [verzoeker] is niet in staat om deze kosten zelf te betalen. Met de gebruikelijke levensstandaard en zorgbehoefte van de rechthebbende is in het budgetplan van de bewindvoerder geen dan wel onvoldoende rekening gehouden. Voor zover de liquide middelen van de rechthebbende ontoereikend zijn om deze kosten te vergoeden, kan een kleine hypotheek op de hypotheekvrije woning van de rechthebbende gevestigd worden. Het budgetplan dat [verzoeker] heeft opgesteld komt aan het voorgaande tegemoet.
3.5.
De bewindvoerder voert – kort samengevat – het volgende aan. [verzoeker] is het voortdurend oneens met het feit dat de bewindvoerder niet alle kosten vergoedt zoals [verzoeker] dat wenst. Er wordt door de bewindvoerder € 40,- per week gebudgetteerd voor activiteiten en reiskosten. Een hoger bedrag uitkeren is niet mogelijk, omdat de rechthebbende op dit moment al inteert op haar vermogen.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Op grond van artikel 1:438 lid 1 BW komt tijdens het bewind het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder.
3.6.2.
Naar het oordeel van het hof kan [verzoeker] een geschil als onderhavig, niet aan de rechter ter beoordeling voorleggen. Het hof zal dat hieronder toelichten.
3.6.3.
Onderwerp van geschil is het budgetplan, zoals dat door de bewindvoerder is opgesteld als basis voor het uitgavenpatroon van de rechthebbende, en de weigering van de bewindvoerder uitgaven van [verzoeker] te vergoeden uit het vermogen van de rechthebbende. De kwesties in geschil vallen binnen de reikwijdte van het beheer zoals dat door de bewindvoerder wordt uitgeoefend over de onder het bewind staande goederen. Geschillen over dergelijke beheershandelingen kunnen niet aan de rechter kunnen worden voorgelegd omdat daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. Uit de Parlementaire geschiedenis volgt (MvA, Kamerstukken II, 15.350, pagina 2 en verder) dat de wetgever een dergelijke geschillenregeling niet wenselijk heeft geacht omdat deze niet strookt met het doel van het beschermingsbewind, te weten de bescherming in vermogensrechtelijk opzicht van de rechthebbende. Hoewel de wet wel de mogelijkheid biedt om in bepaalde gevallen een klacht in te dienen tegen het handelen van de bewindvoerder (bijvoorbeeld als het gaat over de communicatie), is dat niet het geval als het gaat om klachten die zien op de door de bewindvoerder te verrichten beheershandelingen. Deze worden langs de weg van de rekening en verantwoording aan een rechterlijke toetsing onderworpen, maar een dergelijk geschil kan niet rechtstreeks aan de rechter worden voorgelegd. Niet door de rechthebbende zelf en dus ook niet door een derde, zoals [verzoeker] .
Voor zover het geschil tussen de bewindvoerder en [verzoeker] ook zou zien op een beschikkingshandeling kent de wet evenmin een grondslag voor [verzoeker] om zich tot de rechter te wenden, aangezien het voorleggen van geschil hierover uitsluitend is voorbehouden aan de rechthebbende zelf.
3.6.4.
Hoewel de kantonrechter, gelet op het voorgaande, de inleidende verzoeken van [verzoeker] had moeten afwijzen dan wel hem niet-ontvankelijk had dienen te verklaren, zal het hof de bestreden beschikking niet vernietigen. Tijdens de mondelinge behandeling is
namelijk op de uitdrukkelijke vraag van het hof hierover niet gebleken van bezwaren tegen het in stand laten van hetgeen in de bestreden beschikking is bepaald voor het geval het hof de verzoeken van [verzoeker] in hoger beroep niet zou toewijzen. Het hof zal daarom hetgeen verzocht is in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking niet bekrachtigen, en ook niet vernietigen.
3.6.5.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof de verzoeken van [verzoeker] in hoger beroep zal afwijzen als niet op de wet gegrond.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het in hoger beroep verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.J.F. Manders en H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.