ECLI:NL:GHSHE:2022:3114

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
200.261.917_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgang en wijziging geslachtsnaam van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de man tegen de moeder en haar partner met betrekking tot de omgang met hun minderjarige kind, geboren in 2013. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.M. Schurink-Smit, verzoekt om contactherstel met zijn zoon, terwijl de moeder, bijgestaan door mr. A. Kurt-Gecoglu, en haar partner zich verzetten tegen dit verzoek. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de zaak en heeft eerder geadviseerd over de mogelijkheden voor contact tussen de man en de minderjarige.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 juli 2022, waarbij de man, de moeder en haar partner zijn gehoord. De moeder heeft verklaard dat zij en de minderjarige momenteel in Engeland verblijven, wat complicaties met zich meebrengt voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De man stelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de minderjarige ten tijde van de indiening van het verzoekschrift in Nederland woonde.

Het hof heeft overwogen dat de moeder, door haar trauma's, niet in staat is om de minderjarige emotionele toestemming te geven voor contact met de man. De Raad en De Combinatie Jeugdzorg hebben geconcludeerd dat er momenteel geen mogelijkheden zijn voor contactherstel. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 september 2022
Zaaknummer: 200.261.917/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/306808 /F A RK 16-1810
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. H.M. Schurink-Smit,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] en tijdelijk verblijvend te Engeland,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Kurt-Gecoglu.
en
[partner moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [partner moeder] ,
advocaat: mr. A. Kurt-Gecoglu.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

9.De beschikking van 18 juni 2020

In deze beschikking heeft het hof bepaald dat de raad een onderzoek dient in te stellen en
advies dient uit te brengen over (kort gezegd) de mogelijkheden en belemmeringen voor
contact tussen [minderjarige] en de man en welke vorm van hulpverlening daarvoor noodzakelijk zou zijn.

10.De beschikking van 10 juni 2021

In deze beschikking heeft het hof partijen voor een traject omgangsbegeleiding en hulpverlening voor de ouders verwezen naar [instantie] van De Combinatie Jeugdzorg te [locatie] en de verdere behandeling van de zaak aangehouden.

11.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

11.1.
Het hof heeft verder kennisgenomen van:
  • de eindrapportage van De Combinatie Jeugdzorg van 29 december 2021, ontvangen op 7 januari 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man van 2 februari 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 18 februari 2022;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 7 juli 2022.
11.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Schurink-Smit;
  • de moeder via een beeldverbinding, bijgestaan door mr. Kurt-Gecoglu;
  • [partner moeder] , bijgestaan door mr. Kurt-Gecoglu;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

12.De verdere beoordeling

Rechtsmacht
12.1.
In het V8-formulier van 7 juli 2022 en tijdens de mondelinge behandeling is door (de advocaat van) de moeder aangevoerd dat de minderjarige [minderjarige] al enige tijd in Engeland verblijft. De moeder en [partner moeder] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [minderjarige] in Engeland staat ingeschreven en hij daar naar school gaat. De moeder staat in Nederland ingeschreven. De moeder is naar eigen zeggen met de kinderen naar Engeland vertrokken omdat haar moeder in Sierra Leone ernstig ziek is. De moeder wil haar verzorgen en omdat [partner moeder] wegens andere verplichtingen niet voor [minderjarige] en de twee andere kinderen, [halfbroer 1] en [halfbroer 2] , kan zorgen, is de moeder met de kinderen naar Engeland vertrokken. Daar verblijven zij bij de moeder en zus van [partner moeder] . De moeder reist vanuit Engeland af en toe naar Sierra Leone om haar moeder te verzorgen, de zus en moeder van [partner moeder] zorgen dan voor [minderjarige] en de twee andere kinderen. [partner moeder] reist regelmatig vanuit Nederland naar Engeland om hen te zien. De moeder kan niet aangeven of en wanneer zij terugkeert naar Nederland.
12.2.
De moeder stelt zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt dat de Nederlandse rechter niet langer rechtsmacht heeft in deze zaak.
12.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man voor het eerst vernomen dat de minderjarige [minderjarige] in Engeland verblijft. De man stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, omdat [minderjarige] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift bij de rechtbank zijn gewone verblijfplaats in Nederland had.
12.4.
Het hof overweegt over de rechtsmacht als volgt.
12.4.1.
Op grond van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Ingevolge artikel 16 Brussel II-bis wordt een zaak geacht bij een gerecht aanhangig te zijn gemaakt op het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid bij het gerecht wordt ingediend. In deze zaak is dat 8 april 2016. Vaststaat dat [minderjarige] op die datum zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de verzoeken die zien op de ouderlijke verantwoordelijkheid. Een eventuele wijziging van de gewone verblijfplaats nadat de zaak aanhangig is gemaakt, heeft geen invloed op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter (het perpetuatio fori-beginsel).
Eindrapportage De Combinatie Jeugdzorg
12.5.
Uit de eindrapportage van De Combinatie Jeugdzorg van 29 december 2021 volgt dat de hulpverlening in september 2021 is gestart. Er zijn een aantal afzonderlijke gesprekken gevoerd met de moeder, [partner moeder] en de man.
12.6.
Uit de gesprekken is naar voren gekomen dat de moeder en [partner moeder] , kijkend naar de voorgeschiedenis, zich niet kunnen voorstellen op welke wijze er contact kan zijn tussen de man en de minderjarige [minderjarige] . Zij spreken de wens uit dat [minderjarige] zijn negatieve beeld van de man kan veranderen, maar zij maken zich ook zorgen over het effect van het verleden op de huidige ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder en [partner moeder] zijn van mening dat de man het gezin met rust moet laten en niet moet aandringen op contact met [minderjarige] . De hele situatie leidt tot veel stress en belasting bij de moeder, wat ten koste gaat van het hele gezin.
12.7.
Voor de man is het vanzelfsprekend dat een zoon contact heeft met zijn vader. Het is voor [minderjarige] moeilijk om contact te hebben met de man als dit op geen enkele wijze ondersteund kan worden door de moeder, maar de man kan zich hier moeilijk iets bij voorstellen. Het valt de man zwaar om niet actief contact te zoeken met [minderjarige] of de moeder. Hij heeft het gevoel dat hij zijn zoon in de steek laat als hij niets doet om met hem in contact te komen. Ook heeft hij er veel moeite mee dat [minderjarige] een negatief beeld van hem heeft. De man wil heel graag een rol spelen in het leven van [minderjarige] .
12.8.
In november 2021 is tijdens een gesprek met [partner moeder] naar voren gekomen dat de moeder en [minderjarige] (tijdelijk) niet in Nederland verblijven. De hulpverlening aan de moeder kan daarom door De Combinatie Jeugdzorg niet worden voortgezet en de hulp aan [minderjarige] kan niet starten. De Combinatie Jeugdzorg komt tot de conclusie dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn om tot contactherstel te komen. Los van het feit dat de moeder en [minderjarige] nu niet in de gelegenheid zijn om deel te nemen aan hulpverlening, is het de vraag welke draagkracht er bij de moeder is om mee te werken aan een traject gericht op contact(herstel) tussen [minderjarige] en de man. Omdat De Combinatie Jeugdzorg [minderjarige] zelf niet gezien of gesproken heeft kan De Combinatie Jeugdzorg niet vanuit eigen bevindingen aangeven hoe het voor [minderjarige] is dat de man graag contact met hem wil. De moeder en [partner moeder] hebben een negatief beeld van de vader en zien hem als de veroorzaker van het trauma zowel bij hen als bij [minderjarige] . Er lijkt geen ruimte te zijn bij de moeder voor een ander perspectief. De Combinatie Jeugdzorg is van mening dat wanneer er onduidelijkheid blijft bestaan over de
mogelijkheden en onmogelijkheden van contact tussen [minderjarige] en de man dit onrust zal blijven
veroorzaken. Er kan dan geen ruimte ontstaan voor het verkrijgen van een ander perspectief. De Combinatie Jeugdzorg adviseert de man om via de gemeente in zijn woonplaats hulp te zoeken om hem te ondersteunen om op een goede manier om te gaan met deze moeilijke situatie. De ervaring tot nu toe leert dat als de man actief contact zoekt met de moeder of [minderjarige] het effect is dat het negatieve beeld versterkt wordt.
Standpunten partijen
12.9.
De man voert aan dat hij erg teleurgesteld is dat er geen omgang is opgestart tussen hem en [minderjarige] , ook niet door de inzet van De Combinatie Jeugdzorg. De man heeft er alles aan gedaan om contact te krijgen met [minderjarige] . Hij zich heeft gehouden aan het advies om zich terughoudend op te stellen. Hij heeft geen contact gezocht met de moeder en heeft de hulpverlening afgewacht. Het is voor hem erg frustrerend dat hij tijdens de mondelinge behandeling moet vernemen dat [minderjarige] in Engeland verblijft. De moeder heeft daarmee alle hulpverleningstrajecten stopgezet. De man vreest dat als er nu niets gebeurt, het contact met [minderjarige] , mede gelet de leeftijd van [minderjarige] , niet meer gaat plaatsvinden. De man verzoekt om een raadsonderzoek. Wat is in het belang van [minderjarige] ? Hij verblijft kennelijk in Engeland, terwijl de moeder regelmatig weggaat. In Nederland is [minderjarige] geboren en getogen en kan het contact met de man worden hersteld.
Over de gezagskwestie en de naamswijziging voert de man aan dat het een voor hem principieel punt is geworden. Hij wil niet dat [minderjarige] de naam van [partner moeder] draagt en dat [partner moeder] het gezag over [minderjarige] uitoefent.
12.10.
De moeder voert aan dat De Combinatie Jeugdzorg heeft onderzocht of er mogelijkheden zijn voor contactherstel tussen de man en [minderjarige] , maar dat tijdens het traject (wederom) is gebleken dat het voor de moeder te belastend is om hieraan mee te werken. Het is erg moeilijk voor de moeder om [minderjarige] te ondersteunen in het contact met de vader. De moeder is ernstig getraumatiseerd en zij is door alle procedures niet aan behandeling van haar trauma’s toegekomen. De moeder en haar gezin hebben rust nodig. De moeder sluit niet uit dat de situatie in de toekomst anders wordt. De moeder voert verder aan dat het goed gaat met [minderjarige] in Engeland. Het is voor de moeder en de kinderen goed geweest om uit de complexe en stressvolle situatie in Nederland te vertrekken.
Over de gezagskwestie en de naamswijziging voert de moeder aan dat [minderjarige] al een hele tijd dezelfde achternaam draagt als zijn broers. Hij groeit op in het gezin van de moeder en [partner moeder] . De moeder heeft veel steun aan [partner moeder] bij de opvoeding van de kinderen en de man heeft destijds zijn verzoek om het ouderlijk gezag ingetrokken.
12.11.
De raad wijst erop dat in het raadsrapport van 5 november 2020 is geconstateerd dat er geen mogelijkheden zijn om het contact tussen de man en [minderjarige] tot stand te laten komen. De grootste belemmering voor contact of omgang tussen de man en [minderjarige] is het psychische welbevinden van de moeder. Er zijn geen omstandigheden die maken dat de raad nu van mening is dat er wel ruimte is voor contact. De situatie is juist complexer geworden. De raad voert aan dat de behandeling van de moeder door haar vertrek naar Engeland weliswaar is gestopt, maar dat al eerder is gebleken dat de behandeling nog niet kon aanvangen omdat de situatie onvoldoende stabiel was. Als er (nader) onderzoek moet worden verricht, is de vraag welke instantie dat onderzoek zou moeten uitvoeren, gelet op de omstandigheid dat [minderjarige] (momenteel) in Engeland verblijft. Een eventueel onderzoek zou zich volgens de raad moeten richten op de situatie in Engeland en hoe het daar met [minderjarige] gaat.
De raad vindt het verder van belang dat [minderjarige] twee gezag dragende ouders heeft, met name gelet op de situatie van de moeder.
Oordeel hof
12.12.
Het hof overweegt als volgt.
12.12.1.
Zoals het hof in de beschikking van 10 juni 2021 heeft geconstateerd, staan de verhalen van de man en de moeder haaks op elkaar. Ongeacht wie er de waarheid spreekt en wat er in het verleden tussen hen wel of niet is gebeurd, uit het onderzoek van de raad is gebleken dat de moeder zodanig getraumatiseerd is dat zij niet in staat is om [minderjarige] emotionele toestemming te geven om het contact met de man aan te gaan. De situatie van de moeder is sindsdien niet gewijzigd en de conclusie van de raad wordt onderschreven in de eindrapportage van De Combinatie Jeugdzorg. Ook De Combinatie Jeugdzorg komt tot de conclusie dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn om tot contactherstel te komen. De moeder heeft onvoldoende mogelijkheden om [minderjarige] te ondersteunen in het contact met de man. Het hof overweegt dat dit nu eenmaal de situatie is, hoe verdrietig en/of frustrerend voor de man ook. Een nader onderzoek, waar de man tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep om heeft verzocht, verandert de situatie niet en het hof ziet hierin ook geen meerwaarde, met name omdat uit zowel het raadsonderzoek als de eindrapportage van De Combinatie Jeugdzorg blijkt dat de moeder veel stress ervaart van de situatie en dat dit een negatief effect heeft op het gezin.
12.12.2.
Over de gezagskwestie en de naamsverandering is het hof, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat er voldaan wordt aan alle daartoe in de wet gestelde voorwaarden. Het hof voegt daar aan toe dat [minderjarige] met zijn twee (half)broers opgroeit in het gezin van de moeder en [partner moeder] . Het hof onderschrijft het standpunt van de raad dat het in het belang is van [minderjarige] dat hij twee gezag dragende ouders heeft.
12.12.3.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
12.12.4.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure.

13.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
4 april 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, A.M. Bossink en H.M.A.W. Erven is op 8 september 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.