ECLI:NL:GHSHE:2022:3113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
200.310.811_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag over minderjarige met complexe ontwikkelingsproblematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2017, dat onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Nidos. De ouders, die samen nog drie andere kinderen hebben, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin hun gezag over de minderjarige was beëindigd en de GI was benoemd tot voogdes. De ouders stellen dat zij in staat zijn om voor de minderjarige te zorgen, maar de raad voor de kinderbescherming en de GI betogen dat de ouders niet in staat zijn om de specifieke zorgbehoeften van de minderjarige te vervullen, gezien haar ernstige ontwikkelingsproblematiek. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders blijven belangrijke personen in het leven van de minderjarige, maar de beslissing over het gezag is genomen in het belang van haar ontwikkeling en welzijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 september 2022
Zaaknummer : 200.310.811/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/392612 / FA RK 21-5823
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
en
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna samen te noemen: de ouders,
advocaat: mr. P.R. Klaver,
tegen
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017, hierna te noemen [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
Stichting Nidos,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
[de pleegouders] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 1 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 20 mei 2022, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen, met dien verstande dat primair het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige niet wordt beëindigd en de GI niet wordt benoemd tot voogdes over de minderjarige, subsidiair dat, mocht het hof het ouderlijk gezag wel beëindigen, er een andere GI zal worden benoemd. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen bij de griffie van het hof op 27 juni 2022, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen, de bestreden beschikking in stand te laten en het subsidiaire verzoek van de ouders af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 28 juni 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door mr. M.S. Yap, kantoorgenoot van mr. Klaver, en de tolk, J.A. Matti;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de pleegouders.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 februari 2022;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de ouders van 31 mei 2022.
2.6.
Na afloop van de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 27 juli 2022 (geregistreerd onder zaaknummer 200.313.748/01), met als bijlage het hoger beroepschrift van de ouders tegen de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 13 december 2021 en 28 april 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] geboren. De moeder en de vader hebben samen nog drie andere kinderen.
3.2.
[minderjarige] is sinds 2 februari 2018 onder toezicht gesteld van de GI. [minderjarige] verblijft sinds 2018 bij de pleegouders.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over de minderjarige. Het meer of anders verzochte is door de rechtbank afgewezen.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren aan dat niet is komen vast te staan dat zij de verantwoordelijkheid over [minderjarige] niet kunnen dragen, dan wel dat zij dit niet binnen een aanvaardbare termijn kunnen doen. De ouders voelen zich onvoldoende gehoord. De raad is slechts uitgegaan van (oude) informatie van de GI. Er is in de afgelopen periode positieve vooruitgang geboekt. De moeder is weer thuis na een GGZ-opname en de ouders ontvangen ondersteuning van de thuiszorg. De ouders menen dat zij met de juiste hulp kunnen voorzien in de specifieke opvoedsituatie van [minderjarige] . De vader is bijvoorbeeld bekend met het toedienen van de sondevoeding, daar hoeft geen verpleging bij te zijn. De ouders voeren verder aan dat de huidige GI fouten heeft gemaakt en niet voldoende effectief en doelmatig is geweest. Er is niet alles aan gedaan om toe te werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verzoekt de vader het hof een onderzoek door de raad te gelasten naar de opvoedcapaciteiten van de ouders.
3.6.
De raad voert aan dat de ouders onvoldoende in staat zijn om te voorzien in de specifieke opvoedsituatie van [minderjarige] . Bij [minderjarige] is sprake van forse ontwikkelingsproblematiek: zij kan niet lopen, is niet zindelijk, kan niet praten, is erg prikkelgevoelig en afhankelijk van sondevoeding. Zij is erg kwetsbaar. Ook met de geboden hulpverlening is gebleken dat de ouders niet aan de specifieke opvoedkwaliteiten die [minderjarige] nodig heeft kunnen voldoen. Er wordt op dit moment al zestig uur thuiszorgbegeleiding ingezet in het gezin in verband met de verzorging van de drie andere kinderen. De raad voert verder aan dat er door de GI is gewerkt aan een mogelijke terugplaatsing van [minderjarige] . De zorgen om [minderjarige] namen echter toe naarmate de bezoekregeling met de ouders werd uitgebreid. Ook zijn de ouders op een bepaald moment vergeten [minderjarige] sondevoeding toe te dienen. Op dit moment is de moeder niet gekwalificeerd om sondevoeding toe te dienen; de vader alleen onder toezicht van een verpleegkundige. De GI heeft verschillende vormen van hulpverlening ingezet, maar de samenwerking werd bemoeilijkt door het wantrouwen van de ouders richting de hulpverlening. De door de hulpverleners gegeven informatie blijft niet hangen bij de ouders en zij bagatelliseren de ontwikkelingsachterstand en beperkingen van [minderjarige] . Ook leggen zij de geconstateerde problemen stelmatig buiten zichzelf. Voor de raad staat voldoende vast dat de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] door de ouders niet kan worden weggenomen en dat zij niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] te dragen. De raad is van mening dat de beslissing over het gezag duidelijkheid schept voor de ouders, zodat er vervolgens kan worden toegewerkt naar een goede kwaliteit van de contacten.
De raad voert aan dat benoeming van een andere GI om dan in een later stadium, afhankelijk van wat de samenwerking van de ouders en de andere GI oplevert, alsnog te beoordelen waar het opvoedperspectief van [minderjarige] ligt, een gepasseerd station is. De voor [minderjarige] aanvaardbare termijn is al langere tijd verstreken. De huidige GI is al jarenlang betrokken bij het gezin van de ouders, heeft een goede samenwerkingsrelatie met het pleeggezin waar [minderjarige] verblijft en een goed overzicht van alle bij het gezin betrokken hulpverlening.
3.7.
De GI voert aan dat een terugplaatsing van [minderjarige] naar de ouders nu of in de nabije toekomst niet aan de orde is en dat een gezagsbeëindigende maatregel het meest passend is. Hoewel [minderjarige] zich stapsgewijs beter gaat ontwikkelen is haar ontwikkelingsbedreiging niet weggenomen. Er is geen specialist die iets kan zeggen of voorspellen over haar ontwikkeling. De omstandigheden in de thuissituatie zijn voor [minderjarige] , wegens haar jonge leeftijd, kindeigen problematiek en medische situatie, zeer kwetsbaar en onveilig. Er is veel hulpverlening ingezet, maar de ouders zijn niet in staat om de intensieve en specialistische zorg voor [minderjarige] te dragen. De ouders lijken de ernst van de problematiek niet goed te kunnen begrijpen/(h)erkennen of bagatelliseren de zorgen. De ouders hebben momenteel een forse inzet van de hulpverlening nodig om de zorg voor de andere kinderen in het gezin aan te kunnen. De mogelijkheden om te werken aan een terugplaatsing zijn uitgeput en een beëindiging van het gezag is in het belang van [minderjarige] . Alle betrokkenen zijn gebaat bij duidelijkheid over het perspectief van [minderjarige] . Dit zal op termijn rust geven in de relatie tussen de ouders en de pleegouders, wat in het belang is van [minderjarige] . Zij heeft recht op zekerheid, continuïteit en een ongestoorde hechtingsontwikkeling. De GI benadrukt dat er ook na de gezagsbeëindigende maatregel absoluut wordt geïnvesteerd in de band tussen [minderjarige] en de ouders.
De GI heeft eerder te kennen gegeven dat zij bereid zijn de casus over te dragen, maar er bleek geen GI bereid te zijn om de casus over te nemen. Een wijziging van de GI is voor [minderjarige] niet passend en niet in haar belang. De GI is bekend met haar problematiek en reeds jarenlang betrokken bij haar. Overigens is de GI ook betrokken bij de andere kinderen van het gezin. Daarnaast kan de GI als tussenpersoon fungeren tussen de ouders en de pleegouders, waardoor de pleegouders een enigszins neutrale positie behouden.
3.8.
De pleegouders hebben de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht dat [minderjarige] dag en nacht veel zorg nodig heeft. Zij krijgt op vaste momenten sondevoeding, ook als zij ’s avonds slaapt. De pleegouders zijn geautoriseerd voor het toedienen van sondevoeding. [minderjarige] gaat vier dagen in de week van 09.00 uur tot 14.00 uur naar een speciale kinderopvang. Zij is vanaf september leerplichtig en gaat dan naar de dagopvang.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.9.1.
De ouders en [minderjarige] hebben de Syrische nationaliteit. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Wettelijk kader
3.9.2.
In artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd kan worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Overwegingen hof
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen binnen een voor haar aanvaardbaar te achten termijn. Hieraan voegt het hof nog het volgende toe.
3.9.4.
De ouders hebben een andere mening over de situatie dan de GI, bijvoorbeeld over de noodzaak van de aanwezigheid van een verpleger bij het toedienen van de sondevoeding bij [minderjarige] door de vader. Die noodzaak is volgens hen niet aanwezig. Ook blijven de ouders de wens uitspreken zelf thuis voor de minderjarige te willen zorgen.
Dat de ouders graag zien dat [minderjarige] weer thuis komt wonen, is heel begrijpelijk maar niet realistisch. Een terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders zou leiden tot onveilige situaties en tot een bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] . Vast staat dat [minderjarige] lijdt aan complexe ontwikkelingsproblematiek. Zij is kwetsbaar en heeft veel zorg nodig. Op dit moment is er al veel hulpverlening (40-60 uur per week) nodig in het gezin van de ouders in verband met de verzorging en opvoeding van de andere drie kinderen.
Uit de stukken blijkt dat de GI jarenlang heeft gewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige] en er is veel hulpverlening ingezet, maar een thuisplaatsing is niet mogelijk gebleken.
Voor zover de vader heeft bedoeld een nader onderzoek door de raad te gelasten naar de mogelijkheden van de ouders om op termijn de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen, wordt hieraan voorbij gegaan gelet op wat hiervoor is overwogen. Van gronden waarop nader onderzoek door de raad gewenst zou zijn, is het hof niet gebleken.
3.9.5.
Het hof begrijpt dat deze beslissing de ouders niet brengt waar zij om hebben verzocht, maar deze beslissing verandert niets aan het feit dat de vader en de moeder altijd de ouders van [minderjarige] zullen blijven en daarmee belangrijk personen in haar leven. De beslissing over het gezag staat bovendien los van de contacten tussen de ouders en [minderjarige] .
3.9.6.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek overweegt het hof het navolgende. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, heeft besloten om Stichting Nidos te benoemen tot voogdes over [minderjarige] .
In hetgeen de ouders bij het hof hebben aangevoerd ziet het hof geen gronden om anders te beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 1 maart 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, A.M. Bossink en H.M.A.W. Erven en is op 8 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.