ECLI:NL:GHSHE:2022:3107

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
200.296.072_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2012. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de huidige regeling waarbij de minderjarige voornamelijk bij de vader verblijft. De vader, verweerder in hoger beroep, is het eens met de huidige regeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een aanvullend rapport geadviseerd om de huidige zorgregeling te handhaven, omdat deze het beste aansluit bij de behoeften van de minderjarige. Het hof heeft in zijn beoordeling overwogen dat de huidige regeling, waarbij de minderjarige van maandagochtend tot en met woensdag na het weekend bij de vader verblijft en daarna bij de moeder, het meest in het belang van het kind is. De moeder heeft in haar reactie op het rapport van de raad aangegeven dat zij een week-om-week regeling voorstaat, maar het hof oordeelt dat de huidige regeling meer structuur en duidelijkheid biedt voor de minderjarige. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij de huidige zorgregeling is vastgesteld, en wijst het verzoek van de vader om de minderjarige op de verjaardag van zijn halfbroertje bij hem te laten verblijven af. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 september 2022
Zaaknummer: 200.296.072/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/275791 / FA RK 20-1024
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.A. Kok-Verheijde,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten.
Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, de gecertificeerde instelling (hierna: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 20 januari 2022

In rechtsoverweging 3.9.3 van de beschikking van 20 januari 2022 heeft het hof overwogen dat het zich niet in staat acht een beslissing op het verzoek in hoger beroep te nemen, omdat het hof daartoe dient te beschikken over de resultaten van het aanvullend raadsonderzoek. Het hof heeft de raad verzocht om tijdig rapport en advies uit te brengen aan het hof. Vervolgens heeft het hof de verdere behandeling van de zaak aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Na voormelde tussenbeschikking van 20 januari 2022 zijn de volgende stukken ter kennis van het hof gebracht:
  • het journaalbericht van de advocaat van de moeder met bijlage van 4 maart 2022;
  • het journaalbericht van de advocaat van de vader met productie 1 van 17 maart 2022;
  • het (aanvullende) rapport van de raad van 15 april 2022, ingekomen ter griffie op 25 mei 2022;
  • de reactie van de moeder op het rapport van de raad, ingekomen ter griffie op 20 juni 2022;
  • de reactie van de vader op het rapport van de raad, ingekomen ter griffie op 21 juni 2022;
  • de reactie van de GI op het rapport van de raad, ingekomen ter griffie op 22 juni 2022;
  • het journaalbericht van de advocaat van de moeder met productie 4 van 22 juni 2022.
6.2.
Er heeft geen voortzetting van de mondelinge behandeling plaatsgevonden.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Aan het hof ligt voor de beslissing op het verzoek van de moeder in hoger beroep ter zake van, kort gezegd, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Het hof is van oordeel dat het voldoende geïnformeerd is en in staat is zonder mondelinge behandeling een beslissing te geven.
7.2.
Uit het aanvullende raadsrapport is gebleken dat de raad zijn eerder, in het raadsrapport van 19 november 2020, ingenomen standpunt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken handhaaft. De raad legt hieraan het volgende ten grondslag. Volgens de raad is het voor [minderjarige] het prettigst wanneer de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken – inhoudende dat [minderjarige] van maandagochtend tot en met woensdag na het weekend (negen nachten) bij de vader verblijft, gevolgd door een verblijf bij de moeder van woensdagmiddag na school tot en met maandagochtend (vijf nachten), waarbij het wisselmoment plaatsvindt op school –, gehandhaafd blijft. Dit vanwege het feit dat [minderjarige] in [woonplaats vader] naar school gaat en vanuit de vader zijn hobby’s en clubs bezoekt. De raad vreest dat dit niet gecontinueerd wordt wanneer [minderjarige] vanuit de moeder hieraan moet deelnemen. Voor de moeder is dit vanuit [woonplaats moeder] lastiger te regelen omdat zij daarvoor afhankelijk is van het gebruik van het openbaar vervoer. Daarnaast is de raad van mening dat de vader meer in staat is [minderjarige] de structuur en duidelijkheid te geven die [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] heeft dit nu nodig, maar zal dit richting de puberteit nog veel meer nodig gaan hebben. Consequentheid van beide ouders is voor een gezonde ontwikkeling van [minderjarige] erg belangrijk. Tot slot: in aanvulling op de eerder geadviseerde zorgregeling is de raad van mening dat [minderjarige] er recht op heeft om op de verjaardag van zijn halfbroertje bij de vader te zijn.
7.3.
De moeder heeft in reactie op het aanvullende raadsrapport het hof bericht dat zij zich niet kan vinden in het advies van de raad. Onder verwijzing naar haar reactie op de inhoud van het raadsrapport, als weergegeven op de pagina’s 33 tot en met 38 van het raadsrapport, persisteert zij bij haar verzoek inhoudende dat de zorg en opvoedingstaken verdeeld worden waarbij [minderjarige] een week bij de moeder verblijft en vervolgens een week bij de vader, waarbij als wisselmoment geldt de maandagochtend, welk wisselmoment plaatsvindt op school. De vrees van de raad dat de hobby’s die [minderjarige] uitoefent niet gehandhaafd zouden kunnen worden indien er een week-om-weekregeling in de vorm van een co-ouderschapsregeling is, is ongegrond. De moeder geeft uitdrukkelijk aan in staat te zijn om [minderjarige] naar zijn hobby’s en clubs in [woonplaats vader] te brengen. Ook het door de raad gebruikte argument dat [minderjarige] meer structuur bij de vader heeft, is naar mening van de moeder onjuist. Ook bij de moeder heeft [minderjarige] voldoende structuur en rust. Zeker wanneer hij een week bij de moeder verblijft en een week bij de vader.
7.4.
De vader heeft in reactie op het aanvullende raadsrapport het hof bericht dat hij het eens is met de conclusies uit het raadsrapport.
7.5.
De GI heeft in reactie op het aanvullende raadsrapport het hof verwezen naar de visie van de GI als opgenomen in het raadsrapport. Verder heeft de GI opgemerkt dat het voor [minderjarige] van belang is dat er duidelijkheid en rust komt en dat het niet in het belang van [minderjarige] is om te blijven wisselen in besluiten.
7.6.
Het hof overweegt als volgt.
7.6.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.6.2.
Het hof is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] wenselijk is dat de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder gehandhaafd blijft. Uit de stukken - in het bijzonder het aanvullende raadsrapport - en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, is naar voren gekomen dat [minderjarige] rust, duidelijke kaders en structuur nodig heeft. De huidige zorgregeling, waarbij [minderjarige] van maandagochtend tot en met woensdag na het weekend (negen nachten) bij de vader verblijft, gevolgd door een verblijf bij de moeder van woensdagmiddag na school tot en met maandagochtend (vijf nachten), met school als plaats van wisselmoment, sluit daar beter bij aan dan de eerdere zorgregeling waarbij [minderjarige] evenveel tijd bij de vader als bij de moeder verbleef. Gebleken is dat de vader meer dan de moeder in staat is om [minderjarige] de structuur en duidelijkheid te geven die hij nodig heeft. Weliswaar blijkt uit voormeld raadsrapport dat de moeder in pedagogische zin stappen in de goede richting heeft gezet, maar deze positieve ontwikkeling is nog te pril voor de door de moeder voorgestane verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Verder sluit de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken beter aan bij het sociale leven van [minderjarige]. Dat speelt zich immers voornamelijk af bij de vader in [woonplaats vader]. [minderjarige] gaat daar naar school en heeft daar zijn hobby’s en sportactiviteiten. In het kader van de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] is het van belang dat deze activiteiten zoveel mogelijk ongehinderd kunnen blijven voortgaan.
Zoals hiervoor is overwogen is [minderjarige] gebaat bij duidelijkheid en is het hof daarom van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om veranderingen aan te brengen aan de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Dit betekent dat het hof het verzoek van de vader, om vast te leggen dat [minderjarige] voortaan op [datum], de verjaardag van zijn halfbroertje, bij de vader verblijft, eveneens zal afwijzen.
7.6.3.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 maart 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.