In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen [geïntimeerden] met betrekking tot een huurovereenkomst die feitelijk was geëindigd voordat de appeldagvaarding was uitgebracht. De huurovereenkomst betrof een appartement en stallen, waarbij [appellante] stelde dat [geïntimeerden] hun verplichtingen niet nakwamen. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [appellante] gedeeltelijk toegewezen, maar [geïntimeerden] hadden ook vorderingen in reconventie ingediend die grotendeels waren toegewezen. In hoger beroep heeft [appellante] twintig grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat zij onvoldoende belang heeft bij het hoger beroep, aangezien de huurovereenkomst inmiddels was beëindigd en zij het appartement en de stallen had verlaten. Het hof concludeert dat de grieven van [appellante] niet aan de orde zijn en verklaart haar niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Tevens wordt [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.