ECLI:NL:GHSHE:2022:31

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
200.283.009_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over beëindiging huurovereenkomst en belang bij hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen [geïntimeerden] met betrekking tot een huurovereenkomst die feitelijk was geëindigd voordat de appeldagvaarding was uitgebracht. De huurovereenkomst betrof een appartement en stallen, waarbij [appellante] stelde dat [geïntimeerden] hun verplichtingen niet nakwamen. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [appellante] gedeeltelijk toegewezen, maar [geïntimeerden] hadden ook vorderingen in reconventie ingediend die grotendeels waren toegewezen. In hoger beroep heeft [appellante] twintig grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat zij onvoldoende belang heeft bij het hoger beroep, aangezien de huurovereenkomst inmiddels was beëindigd en zij het appartement en de stallen had verlaten. Het hof concludeert dat de grieven van [appellante] niet aan de orde zijn en verklaart haar niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Tevens wordt [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.283.009/01
arrest van 11 januari 2022
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
verder: [appellante] ,
advocaat: mr. A.F.Th.M. Heutink te Gennep,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

2. [geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. C.M. van der Corput te Eindhoven.
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 13 oktober 2020 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven onder zaaknummer/rolnummer 8623906 CV EXPL 20-4130 tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 6 augustus 2020.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 13 oktober 2020 waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is bepaald, die evenwel na opeenvolgende dagbepalingen geen doorgang heeft gevonden;
  • de memorie van grieven van [appellante] van 14 september 2021 met producties;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerden] van 26 oktober 2021 met producties (het procesdossier in eerste aanleg).
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de stukken vermeld in het tussenarrest van 13 oktober 2020 en de stukken van de eerste aanleg

6.De verdere beoordeling

De feiten
6.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt:
2.1.
Op 1 maart 2020 heeft [appellante] een huurovereenkomst met [geïntimeerden]
gesloten betreffende:
  • het appartement aan de [adres] te [plaats] (hierna: het appartement) tegen betaling van een bedrag van € 300,- per maand en € 50,- kosten;
  • zes stallen van € 300,- per stuk inclusief 10 kg hooi en stro per paard en het gebruik van de accommodatie.
2.2.
De door partijen ondertekende handgeschreven overeenkomst is mede ondertekend door [persoon A] , de moeder van [appellante] .
De procedure in eerste aanleg
6.2
Bij dagvaarding van 14 juli 2020 heeft [appellante] dit kort geding tegen [geïntimeerden] aanhangig gemaakt. Hierin stelt [appellante] dat [geïntimeerden] op een aantal punten hun verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nakwamen. Hierbij ging het, kort gezegd, om het gebruik van internet, het ongestoord huurgenot van het appartement en van de stallen en (de wijze van) betaling. In verband hiermee vorderde [appellante] in conventie een aantal voorzieningen met een dwangsom.
6.3
[geïntimeerden] hebben de vorderingen van [appellante] bestreden en in reconventie van hun kant een aantal voorzieningen gevorderd met betrekking tot het gebruik door [appellante] van het appartement, de stallen en het terrein en met betrekking tot haar verdere handelen tegenover [geïntimeerden] [appellante] heeft deze vorderingen op haar beurt bestreden.
6.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 juli 2020 plaatsgevonden. Bij vonnis in kort geding van 4 augustus 2020 heeft de kantonrechter in conventie de vorderingen van [appellante] met betrekking tot het gebruik van internet en de wijze van betalen van de huur toegewezen en voor het overige afgewezen. De vorderingen van [geïntimeerden] in reconventie zijn grotendeels toegewezen. [appellante] is in conventie en in reconventie veroordeeld in de proceskosten.
De omvang van het hoger beroep
6.5
[appellante] heeft tegen het vonnis van 4 augustus 2020 in totaal twintig grieven aangevoerd, zeven grieven tegen het vonnis in conventie en dertien grieven tegen het vonnis in reconventie. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen in conventie en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] in reconventie, met (hoofdelijke) veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties.
6.6
[geïntimeerden] hebben de grieven van [appellante] bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties. [geïntimeerden] hebben niet (incidenteel) geappelleerd tegen de gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van [appellante] in conventie en de gedeeltelijke afwijzing van hun vorderingen in reconventie, zodat in dit hoger beroep alleen aan de orde zijn de vorderingen in conventie die zijn afgewezen en de vorderingen in reconventie die zijn toegewezen.
Belang
6.7
[appellante] heeft in haar memorie van grieven (pagina 3-4) aangevoerd dat zij door het vonnis geen andere optie zag dan haar paarden elders onder te brengen en dat zij hierdoor schade heeft geleden. Omdat deze schade niet door [geïntimeerden] zal worden vergoed en omdat het voor haar van belang is of het vonnis in appel stand houdt, heeft zij belang bij hoger beroep, los van de omstandigheid dat de huurovereenkomst inmiddels is beëindigd, aldus [appellante] .
6.8
[geïntimeerden] hebben in hun memorie van antwoord (punt 1-6) aangevoerd dat [appellante] geen belang meer heeft bij haar hoger beroep, aangezien zij het appartement en de stallen al op 17 augustus 2020 heeft verlaten en de huurovereenkomst per 30 september 2020 is geëindigd.
6.9
Het hof stelt vast dat alle vorderingen in conventie en in reconventie waar de grieven van [appellante] op zien, uitsluitend betrekking hebben op voorzieningen over de inhoud en de uitvoering van de huurovereenkomst en de daarmee samenhangende contacten tussen partijen. Uit de aard van het kort geding vloeit voort dat dit voorlopige voorzieningen zijn. Het hof stelt verder vast dat de huurovereenkomst kort na het kortgedingvonnis is beëindigd en dat [appellante] nog voor de beëindiging van de huurovereenkomst het appartement en de stallen heeft verlaten. Dat betekent dat zij geen belang meer heeft bij enig andersluidend voorlopig oordeel over genoemde kwesties.
6.1
De omstandigheden die [appellante] aanvoert ter onderbouwing van haar belang bij het hoger beroep kunnen haar stelling daarover niet dragen. Een eventuele schadevergoedingsvordering is in dit kort geding immers niet aan de orde, terwijl de enkele stelling dat het voor haar van belang is of het vonnis stand houdt, zonder toelichting of onderbouwing, nog geen relevant belang inhoudt.
6.11
Aan de toegewezen vorderingen in reconventie is een dwangsom verbonden, na betekening van het vonnis. Daarin zou een belang van [appellante] bij haar hoger beroep kunnen zijn gelegen. Door haarzelf is dat overigens niet aangevoerd. Het hof ziet hierin voor dit hoger beroep geen relevant belang. Gesteld noch gebleken is dat het vonnis aan [appellante] is betekend en/of dat van de kant van [geïntimeerden] enige executie daarvan is te verwachten. Gezien de voortijdige feitelijke beëindiging van de relatie tussen partijen ligt dat ook niet in de rede.
6.12
Verder heeft in het algemeen te gelden dat een proceskostenveroordeling voldoende belang oplevert voor het aanwenden van een rechtsmiddel. [appellante] is in eerste aanleg veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie en zij heeft in hoger beroep geconcludeerd tot veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties zodat er in zoverre sprake is van een andere beslissing die aan niet-ontvankelijkheid in de weg staat. Echter, tegen de beslissing om haar in de proceskosten in conventie en in reconventie te veroordelen heeft [appellante] geen grief aangevoerd en ook overigens heeft zij tegen die beslissing geen bezwaren kenbaar gemaakt. Hierin kan daarom evenmin een voldoende belang voor het hoger beroep van [appellante] worden gevonden.
Conclusie
6.13
Het voorgaande betekent dat [appellante] onvoldoende belang heeft bij haar hoger beroep zodat zij daarin niet-ontvankelijk verklaard zal te worden. De grieven blijven daarom onbesproken. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis in kort geding van 4 augustus 2020;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 332,- aan griffierecht en op € 1.114,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, P.S. Kamminga en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 januari 2022.
griffier rolraadsheer