ECLI:NL:GHSHE:2022:3098

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
20-001148-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen met braak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte, geboren in 1982 en woonachtig te Tilburg, werd beschuldigd van het plegen van een poging tot diefstal van een crossmotor uit de schuur van de benadeelde partij, [benadeelde]. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken en had een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen. De benadeelde partij had in eerste aanleg een schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel was toegewezen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd om het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de poging tot diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat de crossmotor op het moment van de poging toebehoorde aan de benadeelde partij en dat de verdachte samen met anderen de schuur heeft opengebroken om de motor te stelen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 199,82, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is eveneens toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de beslissing gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001148-21
Uitspraak : 27 juli 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 april 2021, parketnummer 02-268545-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 08-122678-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van ‘poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Voorts is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijk straf afgewezen (parketnummer 08-122678-16). Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 199,82, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten slotte is ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 419,74 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 199,82, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Derhalve is de vordering tot schadevergoeding slechts aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover deze door de politierechter is toegewezen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat wordt verzocht bij bewezenverklaring niet gevangenisstraf, maar een taakstraf op te leggen. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding is primair bepleit dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair is aangevoerd dat niet de gehele vordering dient te worden toegewezen. Ten slotte heeft de verdediging bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf moet worden afgewezen dan wel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 november 2019 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een crossmotor, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , weg te nemen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, een of meerdere houten panelen/wanden van de schuur waarin de crossmotor zich bevond heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 11 november 2019 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om een crossmotor die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te nemen goed onder hun bereik te brengen door middel van braak, houten panelen van de schuur waarin de crossmotor zich bevond heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, basisteam Tilburg-Centrum, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2000-2019270861, gesloten d.d. 13 november 2019, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van de politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 66. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 11 november 2019, dossierpagina’s 5 tot en met 6, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde] :
Ik doe aangifte van poging tot diefstal uit mijn schuur. Ik ben eigenaar van de woning en de daarachter gelegen schuur aan [adres 2] . (…) Op 11 november 2019, omstreeks 01.20 uur, werd er bij mij aan de woning aangebeld en stond er politie voor de deur. De politie gaf aan dat er bij mij in de schuur gepoogd was in te breken. De daders hebben de houten panelen van de schuur vernield om de schuur te betreden. Ik zag dat de crossmotor van mijn zoon half uit de schuur hing. (…) Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 11 november 2019, dossierpagina’s 7 tot en met 8, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik begrijp dat je mij als getuige wilt horen in verband met de poging diefstal van
vannacht. De verdachte, [medeverdachte 1]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 1] , de zoon van verdachte)ken ik. Ik heb hem vannacht ook gezien toen hij achter de auto zat en werd aangeroepen door de politie. Ik ken hem omdat ik op 3 november
(het hof begrijpt: 2019)mijn sprintscooter heb geruild tegen de crossmotor die bij ons in de schuur stond en die gepoogd is weg te halen. (…) De afspraak had ik via Snapchat gemaakt. (…) Mijn buurman [getuige 2] van [adres 3] heeft de ruiling gezien. Bij de ruiling was [medeverdachte 1] aanwezig, samen met zijn vader en ik denk een vriend van zijn vader. (…)
3.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, d.d. 19 november 2020, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
De getuige verklaart op vragen van de rechter-commissaris:
De crossmotor was van mij en [betrokkene] samen. (…) [aangever] , mijn schoonmoeder, heeft de aangifte gedaan.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 11 november 2019, dossierpagina’s 9 tot en met 10, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Adres: [adres 3]
(…)
Afgelopen week is er een ruiling geweest tussen [getuige 1]
(het hof begrijpt: [getuige 1] )en [medeverdachte 1]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ). [betrokkene]
(het hof begrijpt: de schoonbroer van [getuige 1] )heeft toen zijn scooter geruild tegen de crossmotor die ze vannacht hebben geprobeerd weg te halen. (…) Tijdens de ruiling waren ze met vier personen: [medeverdachte 1] , zijn vader en ik denk twee neefjes. Gisteravond hebben deze vier personen ook al in deze omgeving rondgelopen. (…) Tijdens de aanhouding zag ik ook dat er drie personen aangehouden werden. Ik herkende deze personen als de personen die bij de ruiling aanwezig waren. (…) Bij de aanhouding hoorde ik [medeverdachte 1] tegen [getuige 1] roepen: “Je bent een oplichter, je komt er nog wel achter.”
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2019, dossierpagina’s 11 tot en met 12, opgesteld door verbalisant [verbalisant 2] , inhoudende:
Op 11 november 2019 was ik, samen met verbalisant [verbalisant 3] , belast met de noodhulp.
(…)
Omstreeks 01.00 uur kregen wij de opdracht om te gaan naar de [straatnaam 1] te Tilburg. Volgens de meldkamer zou de melder al meer dan een uur breekgeluiden horen.
(…)
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , stond op de hoek [straatnaam 2] / [straatnaam 1] . Ik,
hoorde op dat moment breek-/kraakgeluiden. Ik stond ter hoogte van [adres 4] . Ik had het idee dat de geluiden op zeer korte afstand van mijn positie waren. Kort hierna hoorde ik: "Staan blijven politie". Op dat moment liep ik in de [straatnaam 1] in de richting van de brandgang van de [straatnaam 2] en zag ik vier personen mijn kant op komen rennen uit de brandgang.
(…)
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb de vier personen toe geroepen en kenbaar gemaakt dat ik van de politie ben en dat zij moesten blijven staan. Hierop heb ik, verbalisant, de verdachte [medeverdachte 1] fysiek kunnen vastpakken en aangehouden. De overige verdachten zijn verder weggerend, twee verdachten in de richting van de [straatnaam 3] . Hier werd de verdachte [medeverdachte 2]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 2] )aangehouden door collega verbalisant [verbalisant 4] . De verdachte [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] )rende weg in de richting van verbalisant [verbalisant 3] . [verbalisant 3] heeft de verdachte [verdachte] aangehouden.
De vierde verdachte is weggerend ook in de richting van de [straatnaam 3] deze werd niet meer aangetroffen/gevonden.
6.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 november 2019, dossierpagina’s 54 tot en met 60, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 2] :
Dit verhoor heeft plaatsgevonden in de vraag- en antwoordvorm.
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
V: Wat is [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte] )van jou?
A: Hij is aangetrouwd.
V: Wat is [medeverdachte 1]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 1] )van jou?
A: Dat is mijn neefje.
V: Weet jij of [medeverdachte 1] trouwens een brommer heeft of iets dergelijks
A: Hij had een crossmotor.
O: De aangever
(het hof begrijpt: [getuige 1] , de (schoon)zoon van aangeefster [benadeelde] )heeft verteld dat hij zijn scooter heeft geruild voor de crossmotor van [medeverdachte 1] .
A: Ja, klopt.
V: Hoe weet je dit?
A: Ik heb [medeverdachte 1] nog telefonisch gesproken en hij gaf aan dat hij zijn crossmotor via Marktplaats te koop of ter ruiling had aangeboden. (…) Daarna belde hij en vertelde dat hij de crossmotor wilde ruilen voor een scooter.
O: De aangever vertelde dat er vier personen bij hem aan de deur zijn geweest tijdens de ruiling van de crossmotor met de scooter. Nadat jullie waren aangehouden gaf de aangever aan dat jullie er allemaal bij waren toen de ruiling plaatsvond.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: Dat klopt. Ik was ook bij de ruiling van de scooter.
V: Wanneer was dit?
A: Ik denk een week, anderhalve week geleden.
7.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 november 2019, dossierpagina’s 27 tot en met 32, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Dit verhoor wordt aan de hand van de vraag- antwoordmethode weergegeven.
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
V: Wat kan je zelf verklaren over vannacht?
A: Ik heb een gaatje gemaakt in de schuur en met mijn telefoon scheen ik op de motor. Toen heb ik aan de planken getrokken en heb ik een paar stukjes kapot gemaakt.
V: Met wie was jij vannacht?
A: Met [medeverdachte 1] , dat is mijn zoon.
V: Wilde je die crossmotor uit de schuur weghalen?
A: Ja.
V: hebben jullie gisteravond ook al daar rondgelopen?
A: Ja. We hebben het huis gezocht.
8.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 november 2019, dossierpagina’s 40 tot en met 45, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
Dit verhoor heeft plaatsgevonden in de vraag- en antwoordvorm:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
V: Met wie was jij vannacht?
A: Met mijn vader en nog twee andere jongens.
V: Wie heeft er gister in de schuur ingebroken?
A: Die twee jongens gingen met ons mee. Een jongen zou dat voor ons ons doen en hij heeft dat voor ons gedaan. Hij heeft dat ding opengebroken en we hebben allemaal geholpen. Hij heeft dat niet alleen gedaan. Ik wilde de crossmotor eruit halen en toen kwam de politie.
V: Getuigen zeggen dat jij een ruiling hebt gedaan waarbij je een scooter terug hebt gekregen en jij de crossmotor op dat adres
(het hof begrijpt: [adres 2] )hebt afgeleverd.
A: Hij zei dat de scooter € 700,- waard was. Ik keek op internet en zag dat de scooter nog geen € 300,- waard was.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is in de kern het volgende aangevoerd. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de crossmotor toebehoorde aan [medeverdachte 1] , de zoon van de verdachte. Deze motor zou een aantal weken voor het tenlastegelegde zijn weggenomen bij een inbraak in de woning van verdachte. [medeverdachte 1] ontdekte vervolgens via Marktplaats dat zijn motor in de schuur stond op het adres waar [getuige 1] , een bekende van hem, verbleef. Bij zijn aanhouding heeft [medeverdachte 1] ook direct verklaard dat hij
zijnmotor terug wilde halen. De ruil waarover [getuige 1] spreekt heeft nooit plaatsgevonden, omdat de zoon van de verdachte ontdekte dat zijn motor veel meer waard was dan de scooter van [getuige 1] . De verdachte wilde slechts de gestolen motor van zijn zoon terughalen.
De verklaring van [getuige 1] , inhoudende dat de ruil wel heeft plaatsgevonden, is niet aannemelijk. [getuige 1] had er namelijk belang bij om hierover te liegen, nu de gestolen crossmotor in bij hem in de schuur stond. Daar komt bij dat de verklaringen die [getuige 1] en getuige [getuige 2] bij de politie en bij de rechter-commissaris hebben afgelegd op een essentieel punt niet met elkaar overeenkomen: [getuige 1] en [getuige 2] hebben bij de politie namelijk over één ruil verklaard, terwijl [getuige 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat er twee keer zou zijn geruild.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof staat niet ter discussie dat de crossmotor op enig moment eigendom is geweest van de zoon van de verdachte. Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld wie de eigenaar was van de crossmotor op het moment dat de verdachte deze samen met anderen uit de schuur probeerde te halen.
Het hof ziet, anders dan de verdediging, geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen die door zowel [getuige 1] als [getuige 2] tegenover de politie zijn afgelegd. Zij hebben immers kort na het tenlastegelegde beiden verklaard dat er, ongeveer een week voor het bewezenverklaarde feit, sprake is geweest van een ruil. Dit wordt bevestigd door de getuige [medeverdachte 2] , het neefje van de verdachte. Hetgeen de verdediging ter terechtzitting heeft verklaard, inhoudende dat van de ruil werd afgezien toen bleek dat de motor veel meer waard was dan de scooter, wordt door het hof niet aannemelijk geacht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [getuige 2] heeft verklaard dat de zoon van de verdachte bij zijn aanhouding naar [getuige 1] riep: “Je bent een oplichter, je komt er nog wel achter.” Deze uitlating, in combinatie met de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij op internet had gezien dat de scooter van [getuige 1] veel minder waard bleek dan [getuige 1] hem had gezegd, wijst er naar het oordeel van het hof juist op dat er wel een ruil heeft plaatsgevonden en dat [medeverdachte 1] daar achteraf spijt van had en zich kennelijk opgelicht voelde.
Voor zover door de verdediging naar voren is gebracht dat de crossmotor op een eerder moment zou zijn weggenomen bij een inbraak in de woning van de verdachte en dat verdachte deze wilde terughalen, overweegt het hof dat daarvoor geen enkele aanwijzing is. Uit het dossier volgt immers dat in de aangifte van deze woninginbraak de crossmotor niet als weggenomen goed wordt genoemd. De uitlating van [medeverdachte 1] richting [getuige 1] : “Je bent een oplichter, je komt er nog wel achter,” past bovendien niet bij dit scenario, maar veeleer bij een tegengevallen ruil als hiervoor beschreven.
Het hof is, op grond van het voorgaande, van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de crossmotor op 11 november 2019, zijnde de dag van het bewezenverklaarde, toebehoorde aan [getuige 1] , althans aan [getuige 1] en zijn schoonbroer [betrokkene] .
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot diefstal door middel van braak. Samen met medeverdachten heeft hij in het holst van de nacht houten panelen van de schuur van aangeefster [benadeelde] opengebroken om zo de crossmotor, die in die schuur stond, mee te kunnen nemen. Dat de wegnemingshandeling niet is geslaagd, is niet aan de verdachte, maar aan de gealarmeerde politie te danken.
Poging tot diefstal door middel van braak veroorzaakt niet alleen materiële schade, maar zorgt eveneens voor overlast, ergernis en gevoelens van onveiligheid. De verdachte en zijn mededaders hebben zich daar kennelijk niets van aangetrokken. Daar komt bij dat de verdachte zijn minderjarige zoon en neefje heeft meegenomen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 april 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij in 2017 eerder onherroepelijk voor vermogensdelicten is veroordeeld tot een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte liep ten tijde van het bewezenverklaarde feit in een proeftijd van deze eerdere veroordeling, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen. Het hof weegt die omstandigheid ten nadele van de verdachte bij de strafoplegging mee. Ten slotte heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, het strafblad van de verdachte en mede vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het opleggen van een taakstraf zoals bepleit door de verdediging, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde en is derhalve niet passend. Alles afwegende acht het hof, met de politierechter en de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – voor zover thans nog van belang – aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu op grond van het dossier onvoldoende duidelijk wordt of de benadeelde partij [benadeelde] de eigenaresse was van de schuur waaraan schade is toegebracht.
Het oordeel van het hof
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 419,74 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 199,82, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige is de vordering afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in hoger beroep nog slechts aan het oordeel van het hof is onderworpen voor zover deze door de politierechter is toegewezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het verzoek tot schadevergoeding is ingediend en ondertekend door [benadeelde] . Het hof is van oordeel dat [benadeelde] de eigenaresse van de schuur is, nu zij in haar aangifte heeft verklaard dat zij de eigenaresse is van de woning en de daarachter gelegen schuur aan [adres 2] en er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot de volgende bedragen:
 Rabatdelen € 179,00
 Schroeven € 13,82
 Kosten voor vervoer € 7,00
De rechtstreekse schade bedraagt daarmee in totaal € 199,82. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten 11 november 2019.
Het hof zal omtrent de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil, beslissen zoals hierna te vermelden.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 199,82. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 08-122678-16
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, opgelegd bij vonnis van te Zeeland-West-Brabant van 23 maart 2017 onder parketnummer 08-122678-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Door de verdediging is verzocht om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, dan wel om deze vordering af te wijzen. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de mededeling voorwaardelijke veroordeling pas op 2 april 2021 bij de verdachte bekend is geworden, zodat de proeftijd ten tijde van het bewezenverklaarde nog niet liep. Daar komt bij dat de veroordeling waaraan de proeftijd is verbonden ziet op een strafbaar feit uit 2014. Het is niet meer opportuun om de voorwaardelijk opgelegde straf nu nog ten uitvoer te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is bij vonnis van 23 maart 2017 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Overijssel op tegenspraak veroordeeld tot – onder meer – een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met een proeftijd van 3 jaren. Dit vonnis is op 14 februari 2018 onherroepelijk geworden. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte na het onherroepelijk worden van het vonnis en voor het einde van de proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft begaan.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 weken dient te worden gelast. Dat uit het dossier niet blijkt dat vóór het bewezenverklaarde een mededeling voorwaardelijke veroordeling aan de verdachte is uitgegaan, doet hier niet aan af. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd ook overigens geen aanleiding om af te zien van de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 199,82 (honderdnegenennegentig euro en tweeëntachtig cent) ter zake van materiële schade;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 199,82 (honderdnegenennegentig euro en tweeëntachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 november 2019;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van Zeeland-West-Brabant van 23 maart 2017, parketnummer 08-122678-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Aldus gewezen door:
mr. G.M. Goes, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G Truijen, griffier,
en op 27 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G.M. Goes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.