ECLI:NL:GHSHE:2022:308

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
200.279.664_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van kosten voor de vervaardiging van een kunstwerk tussen Stichting CityLiv en [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting CityLiv tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarin CityLiv werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.520,- aan [geïntimeerde] voor de vervaardiging van een kunstwerk. De overeenkomst tussen partijen, die op 9 en 11 juli 2018 werd ondertekend, stipuleert dat [geïntimeerde] in opdracht van CityLiv een kunstwerk zou realiseren voor een bedrag van maximaal € 62.020,-, afhankelijk van subsidie van het Mondriaan Fonds. CityLiv heeft een deel van de facturen onbetaald gelaten, wat leidde tot de procedure in eerste aanleg. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waarna CityLiv in verzet ging. Het hof heeft de feiten uit het vonnis waarvan beroep bevestigd en geoordeeld dat [geïntimeerde] aan haar verplichtingen heeft voldaan. Het hof concludeert dat CityLiv geen gegronde redenen heeft om de facturen niet volledig te voldoen. Het hof bekrachtigt het eindvonnis van 27 mei 2020 en veroordeelt CityLiv in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.279.664/01
arrest van 8 februari 2022
in de zaak van
Stichting CityLiv,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
verder: CityLiv,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen te Heerlen,
tegen:
[geïntimeerde],
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.D. Scheer te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 juni 2020 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis van 27 mei 2020 tussen CityLiv als opposante en [geïntimeerde] als geopposeerde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 7842304 CV EXPL 19-4281)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 1 april 2020 en naar het onder zaaknummer 7565369 CV EXPL 19-1347 gewezen verstekvonnis van 17 april 2019.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 11 juni 2020;
- de memorie van grieven van CityLiv van 29 september 2020;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 22 december 2020 met twee producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2.4 - 2.7 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding:
a. Partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] in opdracht van CityLiv een kunstwerk
zou vervaardigen. Zij hebben het overeengekomene vastgelegd in een overeenkomst ondertekend op 9 en 11 juli 2018 (productie 3 dagvaarding). Die overeenkomst houdt - voor zover in het kader van dit geschil van belang - het volgende in:
“Artikel 1 Vergoeding
1. Stichting CityLiv stelt aan kunstenaar een bedrag van maximaal € 62.020,00 (mits het
Mondriaan Fonds subsidieert) waarvan op dit moment gedekt € 57.500,00 excl. btw ter beschikking ter verwezenlijking voor het door de kunstenaar ingediend ontwerp. Dit bedrag is bedoeld ter realisatie van het kunstwerk, conform ingediende begroting, door de kunstenaar ondertekend. De begroting is een maximale indicatie van de werkelijke kosten. Het gehele bedrag van € 62.020,00 euro respectievelijk € 57.500,00 kan gebruikt worden t.b.v, alle kostenposten ongeacht het specifieke bedrag dat bij een bepaalde post genoemd wordt. Het gaat om het totaalbedrag conform bijgevoegde begroting door de kunstenaar opgezet. Alleen de werkelijke kosten worden vergoed. De kostenfotografie (rond de 900,00 en photoshop 3.500,00), zijn nog niet in de begroting opgenomen, die worden evenals de posten constructeur en aansprakelijkheidsverzekering, meegenomen uit de post onvoorzien.
2. De Gemeente Heerlen staat garant voor een bedrag van € 10.000 binnen het gedekte
bedrag van € 57.500. De garantstelling vervalt als Mondriaanfonds subsidieert.
1. Als het Mondriaan Fonds subsidieert zal van de ontvangen gelden de Gemeente
Heerlen, Stichting CityLiv en de kunstenaar betaald worden zoals in art. 1 vermeld. (...)"
Volgens de begroting opgenomen onder artikel 1 van de overeenkomst, begroot [geïntimeerde] haar kosten van realisatie van het kunstwerk op € 62.020,-.
Bij schrijven van 7 augustus 2018 van het Mondriaan fonds gericht aan CityLiv, heeft het Mondriaan fonds een subsidiebedrag van maximaal € 40.200,- toegezegd.
CityLiv heeft de twee laatste facturen van [geïntimeerde] , daterend van 1 november 2018, ten bedrage van € 15.000,- en € 5.720,- onbetaald gelaten, met dien verstande dat CityLiv wel nog op 23 november 2018 een bedrag heeft betaald van € 6.200,-.
De procedure in eerste aanleg
3.2
Bij dagvaarding van 8 februari 2019 heeft [geïntimeerde] de onderhavige procedure tegen CityLiv aanhangig gemaakt. Hierin stelt [geïntimeerde] dat zij op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst recht heeft op een vergoeding van € 62.202,- voor de vervaardiging van het kunstwerk, nu aan de voorwaarden daarvoor (subsidie van het Mondriaan Fonds, verantwoording van daadwerkelijk gemaakte kosten) is voldaan. CityLiv dient haar daarom het onbetaald gebleven bedrag van € 14.520,- te betalen. Op grond daarvan vorderde [geïntimeerde] , samengevat, veroordeling van CityLiv tot betaling van het bedrag van € 14.520,- met wettelijke handelsrente, € 920,20 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 1.085,27 aan beslagkosten.
Bij verstekvonnis van 17 april 2019 (zaaknummer 7565369 CV EXPL 19-1347) heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen met veroordeling van CityLiv in de proceskosten met de wettelijke rente en nakosten.
Nadat CityLiv hiertegen in verzet was gekomen, heeft de kantonrechter met het oog op de vaststelling van de tijdigheid daarvan bij tussenvonnis van 1 april 2020 partijen in staat gesteld te vermelden wanneer het verstekvonnis aan CityLiv is betekend.
Bij eindvonnis van 27 mei 2020 heeft de kantonrechter het door CityLiv in verzet gevorderde afgewezen en het verstekvonnis van 17 april 2019 bekrachtigd, met veroordeling van CityLiv in de kosten van het verzet.
De omvang van het hoger beroep
3.3
Tegen het eindvonnis van 27 mei 2020 heeft CityLiv vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging ervan en tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. Met deze grieven legt CityLiv het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.4
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord de grieven van CityLiv bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis van 27 mei 2020, met veroordeling van CityLiv in de proceskosten met de wettelijke rente en nakosten.
De strekking van de overeenkomst
3.5
Beide partijen beroepen zich bij de onderbouwing van hun standpunten op de tekst van de overeenkomst, met name het gedeelte daarvan dat bij de feiten onder a) is aangehaald. Andere concrete feiten, omstandigheden, handelingen of verklaringen die voor de vaststelling van hun rechtsverhouding bepalend zouden kunnen zijn, hebben zij niet aangevoerd. Uit dit gedeelte van de overeenkomst blijkt dat aan [geïntimeerde] een grote mate van vrijheid is gelaten bij de praktische uitvoering van de haar verstrekte opdracht en bij de wijze waarop zij de beschikbare middelen daarvoor zou aanwenden. De grens van wat zij zou kunnen factureren bedroeg € 62.020,-. De voorwaarde dat het Mondriaan Fonds subsidie zou verstrekken, is vervuld, daarover zijn partijen het eens, zodat het alternatieve bedrag van € 57.500,- dat in genoemd gedeelte van de overeenkomst voorkomt, verder niet relevant is.
3.6
Uitgangspunt voor de vergoeding die [geïntimeerde] kan ontvangen is de begroting die in artikel 1 van de overeenkomst is opgenomen en die voor alle kosten die met de uitvoering van het kunstwerk samenhangen sluit op het bedrag van € 62.020,-. Deze begroting heeft tevens ten grondslag gelegen aan de subsidieverlening door het Mondriaan Fonds. De facturen die [geïntimeerde] na voltooiing van het werk aan CityLiv heeft gestuurd, belopen in totaal het bedrag van de begroting. Uit de overeenkomst vloeit niet voort dat voor onderdelen van de begroting een maximum zou gelden, alleen het totaal bedrag was aan een maximum van € 62.020,- gebonden. Dat maximum heeft [geïntimeerde] met haar facturen aan CityLiv niet overschreden. Of zij eventueel boven dat bedrag nog kosten heeft gemaakt, is in haar verhouding tot CityLiv niet relevant. De betaling van de facturen van [geïntimeerde] is in de overeenkomst, of anderszins, niet achtergesteld bij de afdracht van ontvangen subsidies aan andere betrokkenen zoals CityLiv zelf. De betaling van de facturen van [geïntimeerde] is in de overeenkomst, of anderszins, niet afhankelijk gesteld van goedkeuring van de verschillende kostenposten, vooraf of achteraf, door CityLiv dan wel subsidiënten. De enige voorwaarde die in de overeenkomst is gesteld, is dat alleen de werkelijke kosten worden vergoed.
De uitvoering van de overeenkomst
3.7
[geïntimeerde] heeft aan de haar verstrekte opdracht voldaan door een kunstwerk te realiseren dat aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Iets anders is niet gesteld of gebleken. CityLiv, het Mondriaan Fonds en de overige instellingen en overheden die bij het project zijn betrokken, hebben het resultaat kennelijk positief ontvangen. Van enig bezwaar van hun kant is in ieder geval niet gebleken. Inhoudelijk heeft [geïntimeerde] daarmee aan haar verplichtingen uit de overeenkomst voldaan.
3.8
[geïntimeerde] heeft haar facturen voorzien van een specificatie die hoger uitkomt dan de begroting; het door haar gefactureerde totaalbedrag stemt overeen met de begroting. De specificatie sluit in grote lijnen bij de opzet van de begroting. Met de overgelegde specificatie heeft [geïntimeerde] voldaan aan haar verplichtingen ten aanzien van de afrekening. Van het bestaan van een verderstrekkende verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording blijkt niet uit de overeenkomst of anderszins. Ook op dit punt heeft [geïntimeerde] aan haar verplichtingen uit de overeenkomst voldaan.
3.8
CityLiv heeft aanvankelijk voldaan aan haar verplichtingen tegenover [geïntimeerde] door haar eerste drie (voorschot)facturen te betalen, maar zij heeft op de laatste twee facturen, bij de feiten vermeld onder d), een bedrag van € 14.520,- onbetaald gelaten. Tussen partijen is in artikel 8 van de overeenkomst een betalingstermijn van zeven dagen overeengekomen. CityLiv heeft de facturen niet binnen die termijn voldaan. In zoverre heeft CityLiv niet voldaan aan haar verplichtingen tegenover [geïntimeerde] .
3.9
In de begroting is voor de arbeid van [geïntimeerde] uitgegaan van zeven weken van vijf dagen werk bij een tarief van € 50,- per uur, in totaal € 14.000,-. In de specificatie heeft [geïntimeerde] tien weken van vijf dagen werk bij een tarief van € 45,- per uur vermeld, in totaal € 20.000,-. CityLiv heeft opgemerkt dat tien weken van 40 uur bij een tarief van € 45,- per uur uitkomt op € 18.000,-. Op zich is dat juist, maar dat wil niet zeggen dat [geïntimeerde] een onjuist totaalbedrag heeft opgevoerd. Waar het om gaat is dat in de begroting per werkweek een bedrag van € 2.000,- is opgenomen. Bij tien werkweken komt dat uit op € 20.000,-. Dat [geïntimeerde] langer aan het kunstwerk heeft gewerkt dan aanvankelijk was voorzien, is door CityLiv niet (voldoende gemotiveerd) betwist. Of [geïntimeerde] wellicht per abuis in de specificatie een te laag uurtarief heeft opgenomen dan wel langere werkweken dan weken van 40 uur heeft gemaakt, is bij deze stand van zaken niet relevant. Voor de daadwerkelijk gewerkte weken is een bedrag opgenomen dat overeenstemt met de uitgangspunten van de begroting.
3.1
CityLiv heeft twijfels geuit bij enkele andere posten. Hierbij gaat het om een post van € 700,- voor werkzaamheden van de partner van [geïntimeerde] en € 3.500,- voor foto’s. De omstandigheid dat [geïntimeerde] haar partner bij de werkzaamheden heeft ingeschakeld en daarvoor een vergoeding heeft betaald, is niet in strijd met enige bepaling van de overeenkomst. Hetgeen CityLiv in dit verband naar voren heeft gebracht rechtvaardigt niet de conclusie dat deze partner niet daadwerkelijk werkzaamheden ten behoeve van het project heeft uitgevoerd of dat [geïntimeerde] hem niet daadwerkelijk een onkostenvergoeding daarvoor heeft betaald. In de overeenkomst is het vervaardigen van foto’s voorzien, en zowel met het maken van de foto’s als met het afdrukken, inlijsten en vervoeren ervan zijn kosten gemoeid. Door CityLiv is niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de kosten die in dit verband door [geïntimeerde] zijn opgevoerd geen werkelijke kosten betreffen die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Dat laatste geldt ook overigens voor het commentaar van CityLiv op de specificatie van [geïntimeerde] .
3.11
Een en ander leidt tot de slotsom dat het ervoor gehouden dient te worden dat [geïntimeerde] met haar facturen geen andere dan werkelijk gemaakte kosten in rekening heeft gebracht, zodat er voor CityLiv geen grond bestond om die facturen niet volledig te voldoen. Voor bewijslevering als door CityLiv aangeboden is bij deze stand van zaken geen grond aanwezig.
Conclusie
3.12
Op grond van het voorgaande verwerpt ook het hof het verweer van CityLiv tegen de vorderingen van [geïntimeerde] . Met betrekking tot de gevorderde rente, de beslagkosten en de buitengerechtelijke incassokosten deelt het hof het oordeel van de kantonrechter en sluit zich daarbij aan. De conclusie is dat het eindvonnis van 27 mei 2020 bekrachtigd dient te worden. De daartegen gerichte grieven van CityLiv worden verworpen en behoeven geen afzonderlijke bespreking. CityLiv zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, met de wettelijke rente en nakosten als gevorderd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis van 27 mei 2020, waarvan beroep;
veroordeelt CityLiv in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak begroot op € 760,- aan griffierecht en op € 1.114,- aan salaris advocaat en wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, J.K.B. van Daalen en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 februari 2022.
griffier rolraadsheer