In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de verdachte werd veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte op 21 februari 2017 in Hengelo (Overijssel) een of meer vuurwapens van categorie II en III voorhanden had. De verdachte was op dat moment gedetineerd en had tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de beslissing dat er geen gevangenisstraf meer kon worden opgelegd. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk de wapens voorhanden had gehad. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde het bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan. De verdachte werd echter niet strafbaar verklaard, omdat het hof geen straf of maatregel oplegde. De in beslag genomen wapens werden onttrokken aan het verkeer. Het hof baseerde zijn beslissing op de feiten en omstandigheden die naar voren kwamen uit het onderzoek en de bewijsmiddelen, waaronder DNA-onderzoek dat een match met de verdachte aangaf. Het hof concludeerde dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de wapens en dat hij enige handelingsbevoegdheid had ten aanzien van deze wapens.