ECLI:NL:GHSHE:2022:3075

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
20-001245-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de verdachte werd veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte op 21 februari 2017 in Hengelo (Overijssel) een of meer vuurwapens van categorie II en III voorhanden had. De verdachte was op dat moment gedetineerd en had tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de beslissing dat er geen gevangenisstraf meer kon worden opgelegd. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk de wapens voorhanden had gehad. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde het bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan. De verdachte werd echter niet strafbaar verklaard, omdat het hof geen straf of maatregel oplegde. De in beslag genomen wapens werden onttrokken aan het verkeer. Het hof baseerde zijn beslissing op de feiten en omstandigheden die naar voren kwamen uit het onderzoek en de bewijsmiddelen, waaronder DNA-onderzoek dat een match met de verdachte aangaf. Het hof concludeerde dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de wapens en dat hij enige handelingsbevoegdheid had ten aanzien van deze wapens.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001245-20
Uitspraak : 21 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juni 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-993214-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting Achterhoek (locatie Zutphen).
Hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie’ en verstaan dat geen gevangenisstraf meer kan worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissing van de rechtbank dat zij verstaat dat geen gevangenisstraf meer kan worden opgelegd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 dagen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is verzocht om de beslissing van de rechtbank, inhoudende dat geen gevangenisstraf meer kan worden opgelegd, te bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het bestreden vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 februari 2017 te Hengelo (Overijssel), een of meer (vuur)wapens van categorie II en/of III, te weten:
- een pistool, merk Remington Rand/1911 AI (kaliber .45) en/of
- een (dubbelloops) hagelgeweer, merk Armitalia) en/of
munitie van categorie III, te weten 7, althans een aantal patronen (kaliber .45 auto), voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 februari 2017 te Hengelo (Overijssel), (vuur)wapens van categorie II en III, te weten:
- een pistool, merk Remington Rand/1911 AI (kaliber .45) en
- een (dubbelloops) hagelgeweer, merk Armitalia en
munitie van categorie III, te weten 7 patronen (kaliber .45 auto), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsoverwegingen
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie voorhanden heeft gehad, nu hij die wapens en munitie niet bewust aanwezig heeft gehad en evenmin de feitelijke macht daarover kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Daarbij heeft de raadsman erop gewezen dat het NFI-rapport d.d. 16 april 2020 niet tot het bewijs kan dienen. In dat rapport is immers geconcludeerd dat het ‘waarschijnlijker’ is dat de verdachte de patroonhouder heeft gehanteerd dan dat hij deze nooit heeft gehanteerd. Aan de gradatie ‘waarschijnlijker’ komt onvoldoende bewijskracht toe, aldus de raadsman.
Voorts valt niet uit te sluiten dat de broer van de verdachte, die bij de verdachte woonde en eveneens een strafblad heeft dan wel een andere bezoeker van de woning, de sporttas met daarin de wapens en munitie in de woning heeft achtergelaten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt en stelt het volgende voorop.
Voor een bewezenverklaring van ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in artikel 26 van de Wet wapens en munitie dient, naast de al dan niet fysieke aanwezigheid van het wapen of de munitie, te worden vastgesteld dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van die aanwezigheid en dat hij enige handelingsbevoegdheid had ten aanzien van het goed, in die zin dat hij erover kon beschikken. Aan die voorwaarden is doorgaans voldaan indien het goed is aangetroffen op een plaats waartoe de verdachte vrijwel exclusief toegang had.
Het hof stelt op grond van de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden vast dat:
- de wapens en munitie in een tas op een kamer op de eerste verdieping (naast de woonkamer) van de woning van de verdachte zijn aangetroffen;
- die tas in het zicht op een bank stond;
- op de buitenzijde van het in het pistool aanwezige patroonmagazijn en op de binnenzijde van een handschoen (die is aangetroffen in een afgesloten koffertje in de tas) DNA-materiaal is aangetroffen dat matcht met het DNA van de verdachte, en
- de hypothese dat de verdachte de patroonhouder heeft gehanteerd waarschijnlijker is dan de hypothese dat de verdachte de patroonhouder nooit heeft gehanteerd.
Het hof is van oordeel dat vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – redengevend kan zijn voor een bewezenverklaring, inhoudende dat de verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven. De verklaring dat zijn broer, dan wel andere personen die de woning bezochten, de tas met inhoud aldaar achtergelaten moeten hebben en een ander de handschoen (een handschoen die hij als tatoeëerder ook wel gebruikte) in het koffertje moet hebben gedaan, kan niet als een dergelijke verklaring worden aangemerkt. Deze verklaring is op geen enkele wijze onderbouwd en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Het hof is van oordeel dat het door het NFI verrichte onderzoek (waarbij de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en het DNA-onderzoek dat binnen deze zaak is uitgevoerd worden geëvalueerd gegeven hypothesen op activiteitenniveau) betrouwbaar is en bezigt de resultaten van dat onderzoek tot het bewijs. Dat de uitkomst
van het onderzoek niet heeft geresulteerd in één van de hoogste gradaties van bewijskracht die het NFI hanteert, maakt dit, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, niet anders.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft met betrekking tot de op te leggen straf onder meer het volgende overwogen:
De rechtbank zal echter tevens toepassing dienen te geven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aangezien verdachte thans schuldig wordt verklaard aan een misdrijf dat voor onderstaande Nederlandse strafopleggingen is gepleegd, te weten:
  • 24 mei 2017, gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot gevangenisstraf van 3 maanden;
  • 20 december 2019, rechtbank Overijssel, tot een gevangenisstraf van 25 jaren ter zake onder meer twee pogingen tot moord;
  • 19 februari 2020, gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot een gevangenisstraf van 7 maanden;
  • 19 februari 2020, gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot een gevangenisstraf van 10 maanden.
De rechtbank dient vervolgens na te gaan wat de maximaal op te leggen gevangenisstraf zou zijn geweest indien bovenvermelde feiten gevoegd zouden zijn behandeld en dus tot één rechterlijke uitspraak zou hebben geleid. De rechter mag, gelet op de toepasselijke samenloopregels, in ieder geval geen hogere straf opleggen dan het vastgestelde strafmaximum verminderd met de eerder opgelegde straffen.
De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat geen ruimte aanwezig was om over te gaan tot strafoplegging, aangezien aan de verdachte al de wettelijke maximaal op te leggen gevangenisstraf was opgelegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de maximaal op te leggen straf berekend dient te worden in dagen (in plaats van in maanden, zoals de rechtbank heeft gedaan). Aan de verdachte kon in haar visie een maximale gevangenisstraf worden opgelegd van 9733 dagen. Nu aan hem zijn opgelegd 9725 dagen gevangenisstraf resteert derhalve een op te leggen gevangenisstraf van 8 dagen.
De raadsman heeft het hof verzocht de beslissing van de rechtbank op dit punt in stand te laten.
Het hof ziet aanleiding om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en aldus te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Het opleggen van een gevangenisstraf van 8 dagen, zoals gevorderd, dient naar het oordeel van het hof, wat er ook van die mogelijkheid zij, in dit geval geen redelijk doel.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat onder de verdachte een pistool (merk Remington Rand/1911 AI (kaliber.45), een hagelgeweer (merk Armitalia) en 7 patronen (kaliber .45 auto) zijn aangetroffen en in beslag genomen. Dit zijn voorwerpen met betrekking tot welke het bewezenverklaarde feit is begaan. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet. Derhalve zal het hof de onttrekking van deze goederen aan het verkeer bevelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36c, 36d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. een pistool, merk Remington Rand/1911 AI (kaliber.45)
2. hagelgeweer, merk Armitalia
3. 7 patronen (kaliber. 45 auto).
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 21 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.C. Bosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.