ECLI:NL:GHSHE:2022:3073

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
20-001873-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal van portemonnee en geldbedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken voor diefstal van een portemonnee en geldbedragen, en de benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de kwalificatie van een bewezen feit, dat als 'diefstal' moest worden gekwalificeerd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 april 2021 in Goes een portemonnee met inhoud heeft weggenomen, evenals meerdere geldbedragen door contactloos te pinnen met de gestolen pinpas. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 207,40 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is ook verplicht om de schadevergoeding aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling indien verhaal niet mogelijk blijkt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001873-21
Uitspraak : 12 juli 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 28 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-101869-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter telkens het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • diefstal (
  • diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels (
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Voorts is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 207,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2021. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde feit en, in zoverre opnieuw rechtdoende, het onder 2 bewezenverklaarde feit zal kwalificeren als ‘diefstal’. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
primairzij, in of omstreeks de periode van 10 april 2021 tot en met 14 april 2021 te Goes en/of te Roosendaal, althans in Nederland, een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiairzij, in of omstreeks de periode van 10 april 2021 tot en met 14 april 2021 te Goes en/of te Roosendaal, althans in Nederland, een portemonnee met inhoud, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl zij, verdachte, ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
primairzij, in of omstreeks de periode van 10 april 2021 tot en met 14 april 2021 te Goes en/of te Roosendaal, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere geldbedragen van in totaal 32,42 euro, in ieder geval een of meerdere geldbedragen, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiairzij, in of omstreeks de periode van 10 april 2021 tot en met 14 april 2021 te Goes en/of te Roosendaal, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere geldbedragen van in totaal 32,42 euro, in ieder geval een of meerdere geldbedragen, althans een of meer goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij, verdachte, ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed/deze goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 10 april 2021 te Goes een portemonnee met inhoud, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij op 10 april 2021 te Goes meermalen een geldbedrag, in totaal 32,42 euro dat geheel toebehoorde aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman in de kern aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat de portemonnee vier dagen na de diefstal bij de verdachte is aangetroffen niet zondermeer tot de conclusie kan leiden dat de verdachte de persoon is geweest die de portemonnee heeft weggenomen. Bovendien is de portemonnee zonder pinpas aangetroffen, terwijl het in de rede zou liggen dat de verdachte ook in het bezit was geweest van de pinpas, als zij de persoon was geweest die de portemonnee had weggenomen, aldus de verdediging. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat de verdachte de persoon op de camerabeelden van de [bedrijf 1] is geweest. De verdachte wordt enkel op basis van kleding herkend en niet aan de hand van identificerende persoonskenmerken. Gelet daarop kan volgens de verdediging onvoldoende worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is geweest die de geldbedragen heeft gepind.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting vast dat op 10 april 2021 een portemonnee is weggenomen van aangeefster [benadeelde] , die op dat moment werkzaam was bij de [bedrijf 2] aan [adres 2] . De portemonnee lag bij de kassa.
Uit de aangifte volgt dat aangeefster [benadeelde] om 16:45 uur een vrouw de winkel in zag lopen, dat zij omstreeks 16:55 uur constateerde dat haar portemonnee weg was en dat – blijkens de Rabobank app – drie transacties bij de [bedrijf 1] in Goes waren voldaan met haar pinpas, waarvan twee om 16:50 uur en één om 17:01 uur. Aangeefster heeft direct haar bankpas geblokkeerd. [benadeelde] omschreef de vrouw in de winkel als een slanke vrouw met een licht getinte huidskleur, met lang donker haar, een zwarte handtas en een witte pet. De vrouw is ongeveer 4 keer richting het kassablok gelopen en pakte daar paaseieren van de schaal. De vrouw vertelde dat ze [verdachte] heette. [benadeelde] heeft voorts verklaard dat de vrouw Uggs aan had, die ‘smoezelig’ waren en dat op de neus van één van de Uggs een gat zat waar wat pluis uit stak.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] volgt dat hij de verdachte op 14 april 2021 aantrof in Roosendaal en dat hij haar omschreef als een vrouw met een slank postuur, lang donker haar, met een witte jas, een zwarte handtas en met Uggs waarvan de voorkant beschadigd was. Verbalisant [verbalisant 1] heeft voorts gerelateerd dat in de handtas van de verdachte een portemonnee werd aangetroffen, met daarin een OV-chipkaart op naam van aangeefster [benadeelde] . Tevens volgt uit voornoemd proces-verbaal dat aangeefster [benadeelde] aan [verbalisant 1] heeft verklaard dat haar gestolen portemonnee een zwarte portemonnee betrof met een zilverkleurige knoop, met daarop ‘Bulgari’, en dat [verbalisant 1] zag dat de bij de verdachte aangetroffen portemonnee een zwarte portemonnee betrof met een zilverkleurige knoop en dat er ‘Bvgari’ op stond.
Door verbalisant [verbalisant 2] is gerelateerd dat op de beelden van de [bedrijf 1] aan de [adres 3] , alwaar met de pinpas van [benadeelde] meermalen contactloos was gepind, een persoon was te zien met een smal postuur, een witte pet en een witte jas.
Door verbalisant [verbalisant 3] is gerelateerd dat de verdachte voldeed aan het signalement van aangeefster en dat in het bijzonder de Uggs – waarbij één van de Uggs een gaatje aan de voorzijde had waar pluis uit stak – exact overeenkwamen met de Uggs die de verdachte aan had tijdens haar verhoor op 14 april 2021.
De verdachte heeft zich op haar zwijgrecht beroepen.
Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de portemonnee van [benadeelde] , alsmede aan diefstal van meerdere geldbedragen door met de pinpas via contactloos betalen te pinnen. Niet alleen is de bij de verdachte aangetroffen portemonnee – met daarin de OV-chipkaart op naam van [benadeelde] – eenzelfde portemonnee als die bij aangeefster [benadeelde] is weggenomen, het signalement van de verdachte in de aangifte komt ook overeen met de omschrijving van de verdachte door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] . Naast de beschadigde Uggs, waar in het signalement van de verdachte zowel door aangeefster, als door [verbalisant 1] en [verbalisant 3] specifiek naar verwezen wordt, komt de omschrijving van de verdachte ook voor het overige overeen. De verdachte wordt immers door aangeefster en [verbalisant 1] omschreven als een vrouw met een slank postuur, met lang donker haar, een zwarte handtas en een witte jas. Voorts wordt door verbalisant [verbalisant 2] een overeenkomend signalement gegeven van de persoon op de camerabeelden van de [bedrijf 1] te Goes. [verbalisant 2] omschrijft de persoon immers als een vrouw met een slank postuur, een witte pet en een witte jas. Het hof stelt op grond van de camerabeelden tevens vast de persoon op de camerabeelden een zwarte handtas en een rugzak bij zich had.
Gelet op de bij de verdachte aangetroffen spullen van aangeefster, het sterk overeenkomende signalement, en het zeer korte tijdstip tussen de diefstal van de portemonnee door de verdachte en de transacties die met de pinpas van aangeefster zijn gedaan, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die de portemonnee heeft gestolen en met de pinpas meermalen contactloos heeft gepind bij de [bedrijf 1] te Goes.
De verklaring van de verdachte die zij op 14 april 2021, toen zij werd aangetroffen, tegenover verbalisant [verbalisant 1] heeft afgelegd, inhoudende dat de portemonnee van haar was en dat zij de OV-chipkaart, op naam van aangeefster [benadeelde] , van een vriend zou hebben gekregen, schuift het hof terzijde. Op de vraag welke vriend heeft de verdachte verklaard dat zij de OV-chipkaart had gevonden en deze net wilde terugbrengen. Deze verklaringen acht het hof niet geloofwaardig en vinden bovendien op geen enkele wijze steun in het dossier. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte de gestolen portemonnee nog steeds onder zich had op 14 april 2021 en dat zij zich ontdaan heeft van de inmiddels geblokkeerde pinpas.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:

diefstal, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een portemonnee met inhoud en diefstal van meerdere geldbedragen, door contactloos te pinnen met de pinpas die zich in de gestolen portemonnee bevond. Diefstal is een hinderlijk feit en leidt bovendien tot financieel nadeel bij slachtoffers. De verdachte heeft hiervoor geen enkel oog gehad, maar slechts gedacht aan geldelijk gewin voor haarzelf. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Voorts volgt uit genoemd uittreksel dat de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten nog in een proeftijd liep.
Het hof heeft voorts kennis genomen van het door GGZ Novadic-Kentron te Breda opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 1 februari 2022. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte zich in het verleden meermaals heeft onttrokken aan behandeling en zich niet aan afspraken met de reclassering heeft gehouden. Als grootste risicofactor wordt het middelengebruik van de verdachte gezien. Hoewel zij zich op dit gebied in het verleden zorgmijdend heeft opgesteld, geeft de verdachte nu aan hulpverlening te willen accepteren. Voorts wordt geconcludeerd dat het gebrek aan huisvesting, schulden en de conflictueuze relatie met haar echtgenoot als risico verhogende factoren worden gezien.
Tevens heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daaruit volgt onder meer dat de verdachte verslaafd is aan heroïne, cocaïne en methadon, dat zij uit een slechte relatie komt met haar partner, dat zij een zoon heeft, die direct na de geboorte uit huis is geplaatst, dat zij momenteel probeert een omgangsregeling te starten en dat zij verblijft in een daklozenopvang. Voorts is naar voren gebracht dat de verdachte momenteel bezig is om in een vrijwillig kader opgenomen te worden voor haar verslavingsproblematiek. De verdediging heeft in dat kader benoemd dat zich enige stabiliteit aan het ontwikkelen is.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het repeterende karakter daarvan, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof is van oordeel dat een kortdurende gevangenisstraf alleszins passend is. Het hof merkt daarbij op dat een kortdurende gevangenisstraf het eventueel in gang zetten van een behandeltraject voor de verslavingsproblematiek niet zal doorkruisen, nu uit het onderzoek ter terechtzitting (nog) niet is gebleken dat een behandeling reeds van start is gegaan. Bij het bepalen van de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft het hof rekening gehouden met de voorzichtig positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, inhoudende dat zij enige stabiliteit in haar leven aan het ontwikkelen is en dat zij vrijwillig hulp heeft gezocht voor haar drugsverslaving.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 247,40 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in:
€ 64,00 voor een nieuw identiteitsbewijs;
€ 41,00 voor een nieuw rijbewijs;
€ 40,00 aan kosten voor het openbaar vervoer;
€ 31,90 aan pinopnames bij de [bedrijf 1] ;
€ 40,00 aan cashgeld;
€ 6,50 voor een nieuwe pinpas;
€ 12,50 voor een nieuwe creditcard, en
€ 11,50 voor pasfoto’s.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 207,40 (post I, II, IV, V, VI en VII), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte heeft de portemonnee met inhoud gestolen en via een contactloos betalen meermalen een geldbedrag van de rekening van de benadeelde partij weggenomen. De vordering is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en voorts door de verdediging niet inhoudelijk betwist. Naar het oordeel van het hof is de gevorderde materiële schadevergoeding, behoudens post III, voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van post III is het hof van oordeel dat de gevorderde materiële schadevergoeding niet onderbouwd is. Het hof zal de benadeelde partij daarom thans in haar vordering, voor zover deze ziet op de kosten voor het openbaar vervoer, niet-ontvankelijk verklaren en daarbij bepalen dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 april 2021, zijnde de datum van de vordering, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 207,40. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot gevangenneming
Uit het uittreksel justitiële documentatie volgt dat de verdachte in een andere strafzaak op 17 februari 2022 is geschorst onder diverse aan die schorsing verbonden voorwaarden. Gelet daarop ziet het hof niet in welk doel nu is gebaat bij het direct in voorlopige hechtenis stellen van de verdachte in deze zaak. De vordering tot gevangenneming wordt daarom afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 207,40 (zegge: tweehonderdzeven euro en veertig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen
van € 207,40 (zegge: tweehonderdzeven euro en veertig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzelingvoor de duur van ten hoogste
4 (vier) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 12 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Taalman en Van Roosmalen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.