ECLI:NL:GHSHE:2022:3072

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
20-003139-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag met voorafgaande diefstal met geweld in Maastricht

Op 8 juli 2022 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch een arrest gewezen in de zaak van de verdachte, die in hoger beroep was gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van gekwalificeerde doodslag en had een gevangenisstraf van 16 jaar opgelegd gekregen. In het hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een hogere straf van 17 jaar en 6 maanden. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, maar het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde feit. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 1 december 2013 in Maastricht, waarbij het slachtoffer, een drugsdealer, werd achtervolgd en beschoten door de verdachte en zijn medeverdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte samen hebben opgetrokken en dat de dodelijke schoten zijn gelost door hen beiden. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 jaar, met aftrek van voorarrest. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet straffen en beschermen, die op 1 juli 2021 in werking is getreden, maar het hof heeft geen rekening gehouden met de gevolgen van deze wet voor de strafoplegging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003139-19
Uitspraak : 8 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 oktober 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-702560-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1955,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van gekwalificeerde doodslag (het primaire feit) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, onder aanvulling van gronden, zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder primair bewezenverklaarde een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 17 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan om [getuige 1] als getuige ter terechtzitting te horen. Voorts heeft de raadsman, mocht het hof tot een bewezenverklaring komen, aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de Wet straffen en beschermen, in werking getreden op 1 juli 2021, voor de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte alsmede met de overschrijding van de redelijke termijn.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 01 december 2013 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogel(s) geschoten in het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke voren omschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (
medeplegen van) diefstal (met geweldpleging), gepleegd op of omstreeks 1 december 2013 in de gemeente Maastricht ten overstaan van genoemde [slachtoffer] , en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair
hij op of omstreeks 01 december 2013 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door toevoeging van het hiervoor cursief weergegeven ‘(medeplegen van)’, zoals ook door de rechtbank was bewezenverklaard, is de tenlastelegging door het hof in overeenstemming gebracht met de kennelijke bedoeling van de opsteller van de tenlastelegging dat de diefstal (met geweld) door twee of meer verenigde personen is gepleegd, gezien de overige tekst van de tenlastelegging. De grondslag van de tenlastelegging is daarmee niet verlaten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 december 2013 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet met een vuurwapen kogels geschoten in het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke voren omschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten medeplegen van diefstal (met geweldpleging), gepleegd op 1 december 2013, in de gemeente Maastricht ten overstaan van genoemde [slachtoffer] , en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] en overwegingen
De raadsman heeft op de gronden zoals verwoord in zijn pleitnota integrale vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de voor de verdachte (hierna ook: [verdachte] ) belastende verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) als onbetrouwbaar en op onderdelen leugenachtig, terzijde dienen te worden geschoven. Daarnaast bestaat ook twijfel omtrent de juistheid van de door [getuige 1] op 13 april 2016 afgelegde verklaring. Hetgeen overigens aan bewijsmateriaal voorhanden is kan, aldus de raadsman niet leiden tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof sluit in het navolgende in hoofdzaak aan bij wat de rechtbank in eerste aanleg heeft overwogen, met enkele aanvullingen en verbeteringen.
Inleiding
Op 1 december 2013, omstreeks 22.15 uur, vond er een schietincident plaats op [locatie 1] te Maastricht, waarbij [slachtoffer] het slachtoffer is geworden. Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer] in (hard)drugs handelde [2] en omstreeks 22.00 uur - na enkele telefoontjes in het Frans te hebben gevoerd - vanuit de woning van zijn vriendin is vertrokken in zijn Volvo stationwagen. [verdachte] en [medeverdachte] hebben erkend die avond van
1 december 2013 door [slachtoffer] te zijn opgepikt met zijn auto en vervolgens op [locatie 1] te Maastricht te zijn terechtgekomen.
A.
Feiten op grond van objectieve bewijsmiddelen
Doodsoorzaak
Op 1 december 2013, omstreeks 22.18 uur, kregen verbalisanten de melding om te rijden naar [locatie 1] te Maastricht in verband met een schietincident. De aldaar aangetroffen man had een hevig bloedende hoofdwond en werd door de ambulance naar het Academisch Ziekenhuis Maastricht gebracht. Vervolgens zagen de verbalisanten ter hoogte van perceel 9 een plas bloed, waarin een rijbewijs op naam van [slachtoffer] lag. Er liep een bloedspoor over het trottoir en over de straat in de richting van een aantal geparkeerde auto’s. Op de motorkap van een aldaar geparkeerde Volvo zat een grote bloedvlek. [3]
Het slachtoffer bleek te zijn [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1985. [slachtoffer] is overleden op 2 december 2013 omstreeks 06.30 uur in het Academisch Ziekenhuis Maastricht. [4]
Het rapport
‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, wijst uit dat tijdens de verrichte uit- en inwendige schouwing op het lichaam van [slachtoffer] het volgende is gebleken: [5]
Het lichaam toonde als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotverwondingen) in totaal 4 perforatieopeningen passend bij doorschoten aan de romp. Er was links zij/achterwaarts een onderhuids verlopende doorschotverwonding van letsel C (
hof: linkerzij) naar letsel D (
hof: linksachter) of omgekeerd met uitgebreide begeleidende bloeduitstortingen zowel onderhuids als inwendig. Daarbij waren er rondom de linkernier veel bloeduitstortingen. Er was een doorschot door de romp rechtsonder, waarschijnlijk van achter (letsel E,
hof: rechterbilspier) naar voor (letsel B,
hof: buikwand rechtsvoor), met perforatie van het kleine bekken rechts en de buikwand rechtsvoor. Er waren daarbij onder andere enkele grote bloedvaten geraakt en er was veel inwendig bloedverlies opgetreden.
Het overlijden wordt door het massale bloedverlies van beide schotverwondingen en de daardoor opgetreden weefselschade zonder meer verklaard.
Er waren als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld op het hoofd een huidscheur en een schaafwond. Deze verwondingen kunnen passen bij het hoofd ergens tegenaan stoten of ergens tegenaan vallen. Het oplopen van deze verwondingen is voor het intreden van de dood niet van betekenis geweest.
Conclusie:
[slachtoffer] , 28 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van twee bij leven opgelopen schotverwondingen.
Het rapport
‘Aanvullend schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Maastricht op 1 december 2013’opgemaakt door A. Brouwer-Stamouli, NFI-deskundige schotrestenonderzoek, wijst uit dat de bevindingen van het onderzoek naar de beschadiging aan de achterzijde van de onderbroek van [slachtoffer] veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese B1 (de beschadiging is een inschotbeschadiging) juist is, dan wanneer hypothese B2 (de beschadiging is een uitschotbeschadiging) juist is. [6]
In de
‘Rapportage aanvullende vragen” van het NFI d.d. 19 februari 2021, opgemaakt door NFI-deskundige forensische pathologie B.G.H. Latten, zijn de hoofdletsels van het slachtoffer nader onderzocht. Het gaat om twee huidverscheuringen (letsels A1 en A2) en een oppervlakkige huidbeschadiging (letsel A3) links aan het behaarde hoofd. Uit dit onderzoek is gebleken dat zij alle drie zijn ontstaan door een meervoudige stomp-botsende krachtsinwerking, waarbij deze letsels ongeveer even waarschijnlijk zijn onder de hypotheses dat het hoofdletsel is ontstaan
- ten gevolge van een slag met de kolf van een vuurwapen als
- met de kolf van een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber .45, merk Colt, model 1911 of hiervan afgeleide merken/modellen, als
- door een ander voorwerp waarvan het contactoppervlak een hard, lijn-tot streepvormig aspect heeft.
Aangetroffen munitie
Inleiding (situatie 1 december 2013)
[locatie 1] ligt binnen het centrum van de gemeente Maastricht. [locatie 1] is de verbindingsweg tussen [locatie 2] aan de Noordzijde en [locatie 3] aan de Zuidzijde. [locatie 1] ligt langs de rivier de Maas. Gezien vanaf [locatie 2] bevindt zich aan de linkerzijde bebouwing met daarvoor een trottoir. Gezien vanaf [locatie 2] bevinden zich aan de rechterzijde van [locatie 1] parkeervakken grenzend aan het trottoir nagenoeg haaks op de rijbaan. [7] De Sint Martinuskerk is gelegen ter hoogte van de T-splitsing [locatie 1] / [locatie 2] (door getuigen en verbalisanten wordt zoals hierna weergegeven in plaats van ‘T-splitsing’ ook wel gerefereerd aan ‘het kruisingsvlak/kruising’ [locatie 1] / [locatie 2] ). De Sint Servaasbrug ligt in het verlengde van [locatie 3] .
De enige bebouwing aan de linkerzijde van [locatie 1] is voorzien van een oplopende doorlopende even/oneven nummering, gezien vanaf [locatie 2] . [8]
II.a.
Nabij de T-splitsing [locatie 1] / [locatie 2] /(achter)zijde Sint Martinuskerk
 Patroon [SIN-nummer AAEX3247NL]
Op 2 december 2013, omstreeks 15.45 uur, reden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] over [locatie 2] te Maastricht toen zij werden aangesproken door [getuige 2] die hen meedeelde dat hij even tevoren een patroon had aangetroffen die zij vervolgens in beslag namen. [9] Getuige [getuige 2] heeft hierover het volgende verklaard: [10]
Ter hoogte van de op [locatie 1] gelegen kerk zag ik een oprit. Ik zag dat op de straat, tegen de stoeprand, aan de zijde van de kerk, een patroon lag. Ik zag dat deze patroon koper/goudkleurig was en dat de kop iets donkerder van kleur was. Tevens zag ik dat de patroon nog geheel intact was. Ik bedoel hiermee dat de patroon nog niet was afgevuurd. De oprit van de stoep, alwaar ik de patroon heb aangetroffen, is ongeveer op 8 à 10 meter gelegen van de kruising met [locatie 2] .
 Kogelmanteldeel [SIN-nummer AAEF4367NL]
Tevens werd vlakbij de kruising [locatie 2] / [locatie 1] ter hoogte van de achterzijde van de Sint Martinuskerk op de rijbaan een koperen mantel van een projectiel aangetroffen. Deze lag 8,28 meter haaks de rijbaan van [locatie 1] op. Op de koperen mantel waren de trekken en velden van een loop duidelijk zichtbaar. [11] Bij nader onderzoek van dit kogelmanteldeel werd een biologisch spoor aangetroffen waaruit na onderzoek door het NFI een DNA-profiel werd afgeleid dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] . De NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA acht de matchkans kleiner dan één op één miljard. [12] Dit betekent dat het verkregen onvolledige DNA-profiel een miljard maal waarschijnlijker is wanneer de bemonstering celmateriaal bevat van [slachtoffer] dan wanneer dit niet het geval is.
II.b.
Nabij percelen [locatie 1] 9-14
 Huls [SIN-nummer AAFU5413NL]
Verderop werd op 2 december 2013, omstreeks 02.15 uur, op het wegdek van [locatie 1] , ter hoogte van de voordeur van perceel 11, op 3,40 meter vanaf de trottoirband, een huls aangetroffen, voorzien van een bodemstempel. [13]
 Gedeformeerde volmantelkogel AAFU4806NL
Diezelfde ochtend werd vanaf 10.00 uur de plaats delict nader onderzocht en werd op het trottoir van [locatie 1] , nabij perceel 13-14, tevens een gedeeltelijk gedeformeerd projectiel aangetroffen dat waarschijnlijk met een vuurwapen was verschoten. Op de mantel aan de buitenzijde waren indruksporen van trekken en velden zichtbaar. Voor wat betreft afmeting en gewicht paste dit projectiel bij het kaliber .45 ACP. [14] Ook op dit projectiel werd een biologisch spoor aangetroffen waaruit na onderzoek door het NFI een DNA-profiel werd afgeleid dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] . De NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA acht de matchkans kleiner dan één op één miljard. [15] Dit betekent dat het verkregen DNA-profiel een miljard maal waarschijnlijker is wanneer de bemonstering celmateriaal bevat van [slachtoffer] dan wanneer dit niet het geval is.
II.c.
Onderzoek munitie
De aangetroffen munitie werd nader technisch door het NFI onderzocht. Daarbij is het volgende bevonden: [16]
De patroon AAEX3247NL is voorzien van het bodemstempel ‘45 AUTO MRP’. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen is de huls van het kaliber .45 ACP. De patroon is voorzien van een koperkleurige kogel. In de patroon bevinden zich sporen die veroorzaakt zijn tijdens het doorladen en een mogelijke afvuurpoging in een vuurwapen. Zo zijn er sporen te zien van een slagpin, een hulsuitwerper, een patroontrekkerhaak en een slede.
De algemene vorm, plaats en grootte van deze systeemsporen komt overeen met die in de huls [AAFU5413NL].
De huls AAFU5413NL is voorzien van het bodemstempel ‘45 AUTO MRP’. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen is de huls van het kaliber .45 ACP. In de huls bevinden zich sporen die veroorzaakt zijn tijdens het verschieten uit een vuurwapen. Zo zijn er sporen te zien van een slagpin, een hulsuitwerper, een patroontrekkerhaak, de slede en de kamer van een loop.
De volmantelkogel (projectiel) AAFU4806NL en het kogelmanteldeel AAEF4367NL, passend bij een volmantelkogel, zijn koperkleurig. Gezien deze massa's en de uiterlijke kenmerken passen de kogel en het kogelmanteldeel het best bij het kaliber .45 ACP. In de omtrek van de kogel en het kogelmanteldeel bevinden zich groeven. Deze groeven zijn veroorzaakt door de velden van een loop.
De huls AAFU5413NL is vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber .45 ACP, merk Colt, model 1911 of hiervan afgeleide merken/modellen. De afvuursporen in de kogel AAFU4806NL en het kogelmanteldeel AAEF4367NL passen eveneens bij een dergelijk vuurwapen. Verder zijn de bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zeer veel waarschijnlijker wanneer de kogel AAFU4806NL en het kogelmanteldeel AAEF4367NL zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop dan wanneer de kogel en het kogelmanteldeel zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
Beschikbare camerabeelden van het incident
[slachtoffer] was in de avond van 1 december 2013 onderweg met een blauwe Volvo V70 met kenteken [kenteken] . [17] Bij het uitkijken van de camerabeelden van stadstoezicht van de gemeente Maastricht is gebleken dat deze Volvo op 1 december om 22:17:27 uur vanaf [locatie 3] [locatie 1] opdraait en om 22:17:32 uur door het beeld rijdt op [locatie 1] . [18]
Tijdens het onderzoek is gebleken dat een deel van het incident is opgenomen door een camera, die gepositioneerd was ter hoogte van de Sint Servaasbrug in de richting van [locatie 2] . De camera was van boven naar beneden gericht op [locatie 1] , waarbij de parkeerhavens aan de linkerzijde geheel in beeld worden gebracht. De camerabeelden zijn voor de tijdsperiode van 22.17 uur tot 22.21 uur bekeken en beschreven. Het hof heeft ter terechtzitting van 16 februari 2022 bij het uitkijken van deze beelden waargenomen dat het deel van [locatie 1] vlakbij de T-splitsing [locatie 2] / [locatie 1] , alwaar de Volvo van [slachtoffer] tot stilstand is gekomen (zie hierna), niet op beeld is vastgelegd.
De camerabeelden bestrijken het gebied van [locatie 1] ongeveer vanaf het punt op de overzichtsfoto op dossierpagina 798 waar staat vermeld ‘Kogel.45’ tot aan het eind van de links gelegen parkeerplaats, ongeveer gelegen tegenover pand nr. 9. [19] Het hof heeft in raadkamer op de camerabeelden waargenomen dat de toegang van het pand met nummer 9, [bedrijf] [20] , niet meer zichtbaar is op de camerabeelden.
Verbalisant [verbalisant 5] relateerde met betrekking tot het uitlezen van deze beelden: [21]
22.17.31
uur: Ik zie dat op de camerabeelden een donkerkleurige Volvo, type station, over [locatie 1] te Maastricht rijdt, in de richting van [locatie 2] . Ik zie dat de Volvo zijn verlichting heeft ontstoken.
22.17.41
uur: Ik zie dat de remlichten van de Volvo gaan branden en dat de Volvo nu uit beeld verdwijnt.
22.17.42
uur: Ik zie dat de reflectie van rode gloed van de remlichten van de Volvo nog steeds goed te zien is op de rijbaan.
22.17.43
uur: Ik zie dat de gloed op de rijbaan niet beweegt, waardoor het lijkt dat de Volvo nu stilstaat.
22.19.11
uur: Ik zie dat rechts op het trottoir een tweetal personen het beeld in komen gelopen. Ik zie dat zij lopen in de richting van [locatie 2] .
22.19.29
uur: Ik zie dat beide personen [locatie 1] oversteken in de richting van het trottoir aan de linkerzijde van [locatie 1] .
22.19.47
uur: Ik zie dat beide personen het trottoir oplopen aan de linkerzijde van [locatie 1] aan het einde van de parkeerhavens.
22.20.14
uur:. Ik zie dat van het trottoir, aan de linkerzijde van [locatie 1] , vanaf het einde van de parkeerhavens een manspersoon de weg op komt gerend in de richting van [locatie 3] . Ik zie dat deze persoon donkere kleding droeg. Ik zie dat deze persoon gevolgd wordt door een andere persoon. Ik zie dat deze tweede persoon een donkere broek aan heeft en dat hij een jas met donkere en lichte vlakken draagt. Ik zie dat deze jas lichte mouwen heeft. Ik zie dat de eerste persoon eerst richting het midden van de weg rent en vervolgens weer naar links rent, een zigzagbeweging. Ik zie dat de afstand tussen beide personen maar zeer kort is.
22.20.17
uur: Ik zie dat de tweede persoon zijn rechterarm naar voren strekt in de richting van de eerste persoon. Ik zie dat de tweede persoon zijn arm weer omlaag doet en dat de eerste persoon een vreemde huppelende beweging maakt.
22.20.19
uur: Ik zie dat de eerste persoon stopt met rennen en tegen een geparkeerde personenauto gaat leunen. (
Waarneming hof ter zitting van 16 februari 2022: de eerste persoon leunt met zijn billen tegen de auto [22] ). Ik zie dat de tweede persoon naar de eerste persoon toeloopt.
22.20.20
uur: Ik zie dat de eerste persoon zich draait richting de tweede persoon. Ik zie dat de eerste persoon zijn linkerarm uitsteekt naar de tweede persoon en dat de tweede persoon ook zijn linkerarm naar de eerste persoon uitsteekt. Ik zie dat beide personen nu op zeer korte afstand voor elkaar staan.
22.20.26
uur: Ik zie dat persoon 1 zijn linkerarm omhoog houdt en dat persoon 2 met zijn linkerhand persoon 1 aftast. Ik zie dat dit aftasten ongeveer 18 seconden duurt en dat dit zowel aan de linkerzijde en aan de rechterzijde van persoon 1 gebeurt.
22.20.45
uur: Ik zie dat persoon 2 wegrent bij persoon 1. Ik zie dat persoon 2 richting het trottoir aan de rechterzijde van [locatie 1] rent.
22.20.48
uur: Ik zie dat persoon 2 (
waarneming hof ter zitting van 16 februari 2022 [23] : moet zijn persoon 1)ook bij de auto wegloopt en achter persoon 1 (
waarneming hof ter zitting van 16 februari 2022 [24] : moet zijn persoon 2) aanloopt op enkele meters afstand.
22.20.50
uur: Ik zie dat persoon 2 op het trottoir, bij de lantaarnpaal, stopt en zich omdraait in de richting van persoon 1.
22.20.51
uur: Ik zie dat persoon 2 zijn rechterarm omhoog doet en deze strekt in de richting van persoon 1. Ik zie dat persoon 1 op dat moment, midden op de rijbaan van [locatie 1] , loopt. Ik zie dat persoon 1 zich op dat moment bukt en dat hij zijn linkerarm helemaal uitstrekt naar de grond.
22.20.52
uur: Ik zie dat persoon 2 zich weer omdraait en weer verder loopt over het trottoir in de richting van [locatie 2] . Ik zie dat persoon 1 weer overeind komt.
22.20.54
uur: Ik zie dat persoon 1 weer verder loopt naar het trottoir aan de rechterzijde van [locatie 1] . Ik zie dat persoon 1 nog redelijk normaal loopt. Ik zie dat persoon 2 rechtsboven uit het beeld verdwijnt.
22.20.57
uur: Ik zie dat persoon 1 op het trottoir loopt, aan de rechterzijde van [locatie 1] , in de richting van [locatie 2] .
22.21.05
uur: Ik zie dat persoon 1 rechtsboven in beeld tegen een gevel van een woning aan leunt en bleef staan.
Aanvullende eigen waarnemingen hofbij het uitkijken van deze camerabeelden ter zitting van 16 februari 2022:
- Persoon 2 heeft een wit/zwarte jas aan en deze jas heeft aan de achterkant een zwart vlak. Om het zwarte vlak heen, in een U-vorm, is een witte bies te zien. Het schouderdeel van de jas is wit. Aan de zijkant van de jas bevinden zich zwarte biezen die helemaal tot onderaan het einde (
de onderkant) van de jas lopen. Aan de voorkant van de jas bevindt zich een wit horizontaal vlak bij de schouders en weer een zwart vlak in het midden en weer een witte bies die in een U-vorm om het zwarte vlak heen loopt. [25] Degene die het slachtoffer achtervolgt draagt schoenen die imponeren als witte schoenen.
- Om 22.20.46 is zichtbaar dat de achtervolger (persoon 2) tijdens het weglopen een langwerpig voorwerp in zijn rechterhand heeft. [26]
Voormelde eigen waarnemingen van het hof zijn door het openbaar ministerie, noch door de verdediging betwist.
IV:
Aantreffen Volvo
De Volvo van [slachtoffer] is op 2 december 2013 om circa 01.44 uur brandend aangetroffen bij de ingang van een bos in [plaats] in België. [27]
Tussenconclusie 1
Het hof leidt uit bovenstaande bewijsmiddelen het volgende af:
  • Circa drie minuten nadat hij in zijn Volvo [locatie 1] is komen oprijden, raakt [slachtoffer] dodelijk gewond door twee schotverwondingen, te weten: één doorschot door zijn linkerzij en één doorschot waarschijnlijk van achter (rechterbil) naar voor rechtsonder door de romp;
  • Bij het forensisch onderzoek is op twee plekken op [locatie 1] DNA van [slachtoffer] aangetroffen, te weten: op een kogelmanteldeel vlakbij de T-splitsing [locatie 2] / [locatie 1] en op een gedeformeerde volmantelkogel op de rijbaan ter hoogte van de percelen 13-14. Met de rechtbank leidt het hof daaruit af dat de bij [slachtoffer] vastgestelde doorschotverwondingen op deze twee verschillende locaties op [locatie 1] zijn veroorzaakt. Met betrekking tot de doorschotverwonding die is veroorzaakt ter hoogte van de percelen 13-14, wordt dit bevestigd door de beelden waarop is te zien dat [slachtoffer] als eerste vanaf de T-splitsing [locatie 2] / [locatie 1] komt aanrennen, gevolgd door een tweede persoon in een zwart/witte jas. Deze persoon strekt zijn rechterarm naar voren in de richting van [slachtoffer] die daarna een huppelende beweging maakt. Het hof leidt hieruit af dat dit het moment is waarop [slachtoffer] door een kogel wordt geraakt. Vervolgens leunt [slachtoffer] met zijn billen tegen een aldaar geparkeerde auto. Op de motorkap van die geparkeerde auto is bloed aangetroffen. In de buurt van de plek waar deze schietende beweging door de achtervolger van [slachtoffer] is waargenomen, zijn een huls (AAFU5413NL) en het projectiel, de gedeformeerde volmantelkogel, met daarop het DNA van [slachtoffer] (AAFU4806NL) aangetroffen. Met de rechtbank leidt ook het hof hieruit af dat de doorschotverwonding rechtsonder van de rechterbil in de romp van [slachtoffer] daar is veroorzaakt. De T-splitsing [locatie 2] / [locatie 1] , waar het kogelmanteldeel met het DNA van [slachtoffer] is aangetroffen (AAEF4367NL), bevindt zich buiten het bereik van de camera. Nu [slachtoffer] binnen het bereik van de camera van achteren wordt beschoten, waarna de schutter uit het beeld verdween, betekent dit dat het niet anders kan zijn dan dat [slachtoffer] de andere doorschot-verwonding (in zijn linkerzij) eerder nabij de T-splitsing [locatie 2] / [locatie 1] heeft opgelopen;
  • De dodelijke schoten zijn afgevuurd met een en hetzelfde wapen: vermoedelijk een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber .45 ACP, merk Colt, model 1911 of hiervan afgeleide merk/model;
  • De tweede doorschotverwonding die is veroorzaakt ter hoogte van de percelen 13-14 is [slachtoffer] toegebracht door een schutter die gekleed was in een zwart/witte jas, als hierboven omschreven, en witgekleurde schoenen.
Nadere duiding van de feiten aan de hand van getuigenverklaringen
Ten tijde van het schietincident waren er enkele personen op of nabij [locatie 1] aanwezig, die als getuigen zijn gehoord.
I.
Getuigen van het eerste schietincident nabij de T-splitsing [locatie 2] / [locatie 1]
De getuigen [getuige 4] en [getuige 5] reden omstreeks 22.15 uur vanaf [locatie 3] over [locatie 1] richting de T-splitsing van [locatie 2] / [locatie 1] en parkeerden hun auto in een parkeervak in de buurt van de aldaar gelegen kerk.
Getuige [getuige 4] heeft op 1 december 2013 omstreeks 23.45 uur het volgende verklaard: [28]
Ik ben vanavond omstreeks 22.15 uur mijn vriend [getuige 5] gaan halen. Voor de Sint Servaasbrug ben ik rechtsaf geslagen (
hof: [locatie 1] op). Omdat ik mijn vriend nog een sigaret wilde laten roken, ben ik een aldaar gelegen parkeervak ingereden. Ik vermoed dat het een parkeervak was in de buurt van de kerk die daar ligt. Ik reed daar een parkeervak aan de linkerzijde in. De voorzijde van mijn auto stond richting Maas. Op het moment dat mijn vriend de deur opendeed, hoorde ik geschreeuw. Ik hoorde een mannenstem die meerdere malen riep “politie”. Ik zag dat personen uit de straat kwamen rennen waar de kerk ligt. Toen zij op het kruisingsvlak kwamen van [locatie 2] en [locatie 1] zag ik dat er een korte vechtpartij plaatsvond tussen de personen. Ik startte de auto, want ik wilde daar weg. Op een bepaald moment hoorde ik dat er werd geschoten. Ik zag een persoon staan dan wel rennen richting de Sint Servaasbrug. Ik zag dat hij met gestrekte armen stond en het leek alsof hij een schietende beweging maakte. Ik hoorde een aantal schoten. Ik herinner mij nog dat wanneer je vanaf [locatie 2] naar [locatie 1] rijdt dat aan de rechterkant een auto stond. Het was een donkere auto waarvan een portier openstond. De auto stond niet in een parkeervak.
Getuige [getuige 5] , de vriend van getuige [getuige 4] , heeft als volgt verklaard: [29]
Vandaag zondag 1 december 2013, omstreeks 22.00 uur, was ik klaar met werken. Ik had afgesproken met mijn vriendin [getuige 4] dat zij mij kwam ophalen. [getuige 4] reed weg en binnen een minuut stonden we geparkeerd op [locatie 1] met de neus richting de Maas. Nadat we geparkeerd hadden, opende ik de deur van de auto om uit te stappen. Ik zag dat een stuk verderop drie personen renden. Ik zag dat één persoon wegrende voor de twee andere personen. Ik zag dat op de splitsing [locatie 1] met [locatie 2] een personenauto midden op de weg stil stond, met de portieren voor en achter open. Ik heb de deur van de auto een stukje opengelaten, zodat ik kon horen en zien wat er gebeurde. De persoon die wegrende voor die andere twee rende eigenlijk wel van die twee andere weg, maar niet echt weg. Ik bedoel, hij rende eigenlijk een soort rondjes in de buurt van de auto. Ik hoorde dat de man die wegrende veel en hard om politie riep en “help” riep. Ik zag op een gegeven moment dat de twee personen die ene persoon te pakken kregen. Ik zag dat ze hem klappen gaven. Ze sloegen hem. Ik weet niet of hij nu van één of van twee personen klappen kreeg. Ik zag dat de man die de klappen kreeg vrij snel wist te ontsnappen aan de andere twee personen. Ik zag dat die ene persoon toen over [locatie 1] wegrende in de richting van de Sint Servaasbrug. Eigenlijk achter onze auto door. De twee anderen verplaatsten zich in de richting van de wegrennende persoon. Ik zag dat een van de twee personen die achter de eerste aan kwam, een wapen in zijn hand hield. Volgens mij was het een pistool. Ik zag dat die persoon het pistool dubbelhandig vasthield, met gestrekte armen voor zijn borst uit, wijzend in de richting van de persoon die wegrende. Ik hoorde op dat moment knallen. Op het moment dat er geschoten werd, kon ik de man die schoot nog net zien door het geopende autoportier. De andere persoon zag ik niet op het moment van schieten.
Later bij de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 5] aanvullend het volgende verklaard: [30]
Een van die mensen rende achter onze auto langs richting Servaasbrug. De ander rende er achteraan en schoot. Ik heb niet gezien of het schot raak was. Mijn vriendin reed gelijk weg. Zij was in paniek. De mensen stonden te vechten bij de T-splitsing naar [locatie 2] toe. Ik hoorde een knal bij het hek van de kerk. Die ene persoon had de andere vast. Die ene persoon rukte zich los en rende achter onze auto langs richting oude brug (
het hof begrijpt: Sint Servaasbrug). De ander rende er achteraan en trok een pistool. Ze renden van elkaar weg in de buurt van de auto. Ze renden in cirkeltjes om de auto. Pas toen er een de straat probeerde uit te rennen, werd er geschoten. Ik dacht toen te zien twee tegen één. Volgens mij zaten ze met zijn tweeën achter die ander aan.
Vraag: De een had de ander vast zei u net. Toen kwam hij los, rende weg en toen hoorde u een schot. Antwoord getuige: Ik zag toen een schietgebaar.
II.
Getuigen van zowel het eerste als het tweede schietincident nabij [locatie 1] 9-14
De getuigen [getuige 6] en [getuige 7] liepen omstreeks 22.15 uur vanaf het [straatnaam] in de richting van [locatie 1] . De auto van [getuige 7] stond verderop geparkeerd richting de Wilhelminabrug.
Getuige [getuige 6](geboren [geboortedag 3] 1965) heeft het volgende verklaard: [31]
Op zondag 1 december 2013 omstreeks 22.15 uur heb ik [horecagelegenheid] aan het [straatnaam] verlaten. Ik ben samen met mijn vriend naar de oude Maasbrug gelopen. Ik ben vervolgens in de richting van [locatie 1] gelopen en vervolgens schuin overgestoken in de richting van de Maas. Ik ben voorbij de parkeerplaats van de vergunninghouders gelopen en ben aldaar op het trottoir gaan lopen, aan de zijde van de Maas. Ik zag in de verte ter hoogte van onze geparkeerde auto een drietal personen en hoorde vrijwel direct hierop een knal. Bij het horen van de knal hoorde ik een weerkaatsing aan de zijde van [locatie 4] . Kort daarna hoorde ik weer een knal. Ik zag vervolgens een van de drie personen op mij afkomen. Ik hoorde dat deze persoon schreeuwde “overval politie politie”. Ik hoorde dat hij dit bleef herhalen. Ik zag dat de andere twee personen aan de andere zijde van de straat op ongeveer twaalf meter achter hem aan liepen. Ik zag dat de eerstgenoemde persoon heel kort langs mij doorliep. Ik hoorde dat deze bleef roepen “politie politie overval”. Ik zag dat toen deze persoon nagenoeg aan mij voorbij was dat deze persoon een bebloed voorhoofd had. Ik zag dat de twee anderen achter de eerder genoemde gewonde persoon aan bleven lopen. Ik zag dat er een stationcar op de hoek [locatie 1] / [locatie 2] stond. Zowel links als rechts stonden de portieren open. Toen ik bij onze geparkeerde auto kwam, hoorde ik nog een derde knal. Toen ik vervolgens in de auto wilde stappen zag ik dat de twee personen die achter de bebloede man aan waren gelopen, terug in onze richting kwamen lopen. Toen ik vervolgens in de auto zat, zag ik dat een van deze personen voorover gebogen in de eerder genoemde stationcar hing. Ik weet wel dat de persoon met het bebloede voorhoofd in de richting is gelopen van de oude Maasbrug. De stationcar stond precies in de bocht van [locatie 1] / [locatie 2] met de neus van de auto in de richting van de Wilhelminasingel.
Later bij de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 6] aanvullend het volgende verklaard: [32]
Iemand kwam aanlopen die riep “overval, politie”. Hij had bloed aan zijn hoofd. Twee andere mensen liepen vlak achter hem aan. Ik liep ter hoogte van [bedrijf] (
hof: [locatie 1] )of iets verder richting [locatie 2] . Die personen waren vlakbij, ze kwamen langs mij aan de overkant van de straat. Ze liepen bij elkaar in de buurt. Ze liepen wel naast elkaar, maar er zat ruimte tussen. De één op de stoep, de andere twee op de straat.
Vraag: Toen u die mensen zag lopen, hoeveel knallen had u toen al gehoord?
Antwoord getuige: Volgens mij heb ik er twee gehoord en daarna nog één. Die twee mannen bleven de hele tijd bij elkaar.
Getuige [getuige 7](geboren [geboortedag 4] 1965) heeft als volgt verklaard: [33]
Ik heb gisteren, 1 december 2013, mijn vriendin, [getuige 6] , opgehaald en heb mijn auto geparkeerd op de tweede parkeerplaats gezien vanuit de Sint Servaasbrug.
Op de eerste parkeerplaats mag je namelijk niet parkeren want die is voor vergunning-houders. Om 22.15 of 22.20 uur was zij klaar en zijn wij naar buiten gelopen richting de auto. Ik hoorde opeens een knal of twee. In eerste instantie dacht ik dat het vuurwerk was. Er kwam toen een man aan lopen en ik hoorde dat hij riep ‘overval, overval, overval, politie’. Ik zag dat er twee personen achter deze man aan kwamen rennen. Daarna hoorde ik een tweede knal en ik zag een flits. Ik heb in het leger gezeten en wist dus direct dat er een vuurwapen was afgeschoten en dat het dus geen vuurwerk was. Dat was bij benadering ter hoogte van [bedrijf] . Mijn vriendin en ik zijn toen direct naar onze auto gerend. Terwijl wij wegreden, zag ik die twee mannen nog teruggaan naar de auto die net voorbij de kerk verderop stond geparkeerd. Dat was een blauwe of groene stationcar. Ik zag verder dat de deur van de bijrijderszijde open stond. Op het moment dat ik de auto terugzette om vervolgens weg te rijden zag ik de persoon waar die twee mannen op geschoten hebben, tegen de gevel ter hoogte van [bedrijf] staan. In eerste instantie wilde ik rechts langs die stationwagen. Hier kwam ik echter niet langs doordat de deur openstond. Daarom ben ik vervolgens links langs die auto gereden. Op dat moment zag ik ook dat die twee mannen die eerder achter die ene persoon aanrenden, terug richting die stationwagen kwamen rennen. De mannen stonden op het moment dat het tweede schot viel ter hoogte van mijn vriendin en mij vlakbij [bedrijf]
(hof: [locatie 1] nummer 9). Deze twee personen kwamen rennend over de straat. Mijn vriendin en ik liepen over de stoep. Tijdens het achteruitrijden zag ik dat het slachtoffer tegen de muur ter hoogte van de oude brouwerij stond. Tijdens het wegrijden zag ik in de buitenspiegels de twee personen die ons eerder voorbij renden, terug komen rennen in de richting van de midden op de rijbaan geparkeerde auto.
Opmerking hof:
Uit de getuigenverklaringen van [getuige 6] en [getuige 7] volgt dat zij de twee personen zijn die te zien zijn op de voormelde camerabeelden van 22.19.11 uur tot 22.19.47 uur.
Getuige van het tweede schietincident nabij [locatie 1] 9-14
Getuige [getuige 8]bevond zich op haar kamer [adres] te Maastricht. Zij heeft als volgt verklaard: [34]
Omstreeks 22.15 uur zat ik op mijn kamer. Ik woon op de eerste verdieping en heb uitzicht op [locatie 1] . Op dat moment hoorde ik één harde knal. Ik hoorde dat die knal van dichtbij kwam, uit de richting van [locatie 1] . Vervolgens keek ik uit het raam en zag ik dat er twee personen voor de geparkeerde auto’s stonden. Ik zag dat persoon 1 tegen de neus van een geparkeerde auto leunde. Ik zag dat deze persoon bloed aan zijn hoofd had en een angstige houding had tegenover persoon 2. Ik zag namelijk dat persoon 1 zijn handen tussen hem en persoon 2 inhield, waarschijnlijk om persoon 2 af te houden. Ik zag dat persoon 1 duidelijk ondersteuning van de auto nodig had. Ik zag dat persoon 2 om persoon 1 heen draaide. Ik zag aan de houding van de personen dat ze aan het communiceren waren. Vervolgens zag ik dat persoon 2 een pistool in zijn hand had. Ik zag dat persoon 2 het pistool met één hand vasthield. Ik zag dat persoon 2 het pistool nonchalant richtte op de romp van persoon 1. Na het bellen van de politie zag ik dat er bloed op de neus van de zilveren auto zat waar persoon 1 tegen geleund had. Persoon 2 (dader): man, blank, ± 25 jaar oud.
Tussenconclusie 2
Het hof stelt op basis van genoemde getuigenverklaringen in combinatie met het forensisch onderzoek en de camerabeelden de volgende gang van zaken vast:
  • De Volvo van [slachtoffer] stond met openstaande portieren stil op de rijbaan ter hoogte van de T-splitsing [locatie 2] / [locatie 1] ;
  • Rondom de auto vond een achtervolging plaats, waarbij [slachtoffer] uit de greep van twee andere personen probeerde te blijven. [slachtoffer] riep daarbij veel en hard “politie” en “help”. Op een gegeven moment kregen de twee personen [slachtoffer] te pakken en vielen er klappen. Op het moment dat [slachtoffer] zich aan de greep van beide personen had onttrokken en wegrende in de richting van de Sint Servaasbrug, verplaatsten de twee anderen zich in zijn richting en werd er door een van hen gericht op de vluchtende [slachtoffer] geschoten, waarbij [slachtoffer] werd geraakt in zijn linkerzij;
  • [slachtoffer] is vervolgens via het trottoir aan de Maaszijde weggerend over [locatie 1] richting de Servaasbrug, gevolgd door de twee personen op het weggedeelte van [locatie 1] , roepend “politie, politie, overval”. Hij had op dat moment al bloed aan zijn hoofd;
  • In zijn vlucht, die [slachtoffer] zigzaggend via het weggedeelte van [locatie 1] richting de Servaasbrug vervolgde, werd [slachtoffer] ter hoogte van de percelen 9-14 van achteren in zijn rechterromp geschoten. De twee mannen bevonden zich toen vlakbij [bedrijf] . De schutter droeg volgens de camerabeelden een zwart/witte jas en witkleurige schoenen;
  • [slachtoffer] leunde vervolgens tegen een in de parkeervakken staande auto aan tegenover perceel nummer 12. Hij is daar afgetast door de schutter van het tweede schot, die het pistool daarbij in zijn rechterhand hield;
  • De schutter stak vervolgens de rijbaan over en liep via het trottoir terug in de richting van de T-splitsing [locatie 2] / [locatie 1] ;
  • Beide personen die [slachtoffer] hadden achtervolgd tot ongeveer ter hoogte van [bedrijf] , zijn vervolgens terug gerend naar de Volvo van [slachtoffer] , waarna de Volvo is weggereden;
  • [slachtoffer] stak ook de rijbaan over en zakte uiteindelijk op het trottoir aan de bebouwde zijde van [locatie 1] in elkaar.
De aanwezigheid van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] op de plaatsen delict
Op 1 december 2013 verbleef [getuige 1] al enkele maanden bij [verdachte] in diens woning [35] en verbleef [medeverdachte] in de woning van [getuige 3] [36] . Die avond hebben [verdachte] en [getuige 1] [medeverdachte] en [getuige 3] getroffen op het station van Bressoux in België en hebben zij gevieren de trein genomen naar Maastricht. [37] [getuige 1] en [getuige 3] zijn uitgestapt op station Maastricht Randwyck en [verdachte] en [medeverdachte] zijn samen doorgereisd naar Maastricht. [38] Daar zijn beiden op enig moment samen met [slachtoffer] in diens Volvo terechtgekomen om van [slachtoffer] drugs te verkrijgen. Uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] volgt dat beiden zich met [slachtoffer] bevonden in diens Volvo op het moment dat deze die avond om 22.17.27 uur [locatie 1] kwam opgereden: [verdachte] als bijrijder naast de bestuurder [slachtoffer] en [medeverdachte] als passagier achterin. Beiden hebben ook verklaard dat de auto midden op de rijbaan is gestopt ter hoogte van een kerk (
hof: nabij de T-splitsing van [locatie 2]), dat zij daar alle drie zijn uitgestapt en dat daar een conflict plaatsvond met [slachtoffer] , waarbij [verdachte] en [medeverdachte] verschillen van mening wie van hen daarbij betrokken was ( [verdachte] zegt [medeverdachte] en [medeverdachte] verklaart dat dit [verdachte] betrof) en op welke wijze. Beiden zijn het er wel over eens dat [slachtoffer] vervolgens is weggerend van de auto en dat zij beiden kort daarna met diens auto zijn weggereden naar België, alwaar zij (in de buurt van Luik) [getuige 3] en [getuige 1] hebben opgepikt en naar het huis van [verdachte] in Luik zijn gereden. [39]
Tussenconclusie 3
Uit de voormelde verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] , waarover beiden het eens zijn, in samenhang bezien met de hierboven weergegeven getuigenverklaringen volgt dat op de beide locaties waar de schietincidenten hebben plaatsgevonden naast de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] niemand anders aanwezig/betrokken was.
De rol van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte]
Uit bovengenoemde verklaringen in onderling verband en samenhang bezien met de hierboven uit het forensische onderzoek, de camerabeelden en de getuigenverklaringen vastgestelde gang van zaken, volgt dat het niet anders kan zijn dan dat de dodelijke doorschoten zijn gelost door [verdachte] en/of [medeverdachte] en dat daar niemand anders bij aanwezig of betrokken was die daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Verder volgt daaruit dat zij daarbij samen hebben opgetrokken: zowel in de achtervolging van [slachtoffer] rondom zijn, op de T-splitsing van [locatie 1] met [locatie 2] , geparkeerde Volvo, als bij de vechtpartij die daar met hem heeft plaatsgevonden. [verdachte] en [medeverdachte] waren daarbij de aanvallende partij. Dat volgt uit wat getuigen hebben gezien en gehoord, immers dat de aan zijn hoofd bloedende [slachtoffer] zich uiteindelijk aan de greep van hen beiden heeft kunnen onttrekken en is weggevlucht over [locatie 1] richting de Sint Servaasbrug waarbij hij steeds om politie en hulp heeft geroepen. Dat samen optrekken hebben [verdachte] en [medeverdachte] voortgezet door samen de wegvluchtende en “politie, overval”-roepende [slachtoffer] te achtervolgen, tot in ieder geval ongeveer aan het perceel van [bedrijf] op nummer 9, waar [slachtoffer] het tweede doorschot trof. Hierna zijn beiden, [verdachte] en [medeverdachte] , terug gerend naar de verderop geparkeerd staande Volvo van [slachtoffer] en daarmee weggereden. Dat [getuige 6] en [getuige 7] daarvan getuige waren, zoals zij hebben verklaard, wordt niet alleen bevestigd door de beelden van de camera die om 22.19 uur twee personen waarneemt overeenkomstig hun verklaringen, maar ook door [medeverdachte] die daarover op 30 september 2015 heeft opgemerkt: “Ongeveer 2 meter van de plaats delict liep een oud stel dat doorliep en geen enkel moment stil stond” (zie ook hierna). [40]
Hiermee is de vraag wie van de twee welk schot heeft gelost, in juridische zin, minder van belang. Toch zal ook het hof, net als de rechtbank, deze vraag beantwoorden, mede aan de hand van de volgende bewijsmiddelen, waaronder de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] en de verklaringen van [medeverdachte] . Op deze plaats merkt het hof vast op dat een van beiden, namelijk degene die het tweede doorschot heeft gelost (ter hoogte van [locatie 1] 9-14) zoals te zien op de camerabeelden, een zeer specifieke zwart/witte jas droeg en witkleurige schoenen.
Waardering verklaringen van verdachten [verdachte] en [medeverdachte]
en [verdachte] hebben elk een eigen lezing gegeven van wat er in de avond van
1 december 2013 gebeurd zou zijn, waarbij beide verdachten ontkennen de persoon te zijn die op de camerabeelden is te zien als degene die [slachtoffer] achtervolgt en beschiet. [verdachte] herkent op de beelden met zekerheid [medeverdachte] als schutter en [medeverdachte] zegt dat het [verdachte] kan zijn. Voorts proberen zowel [medeverdachte] als [verdachte] in hun verklaringen weg te blijven van hetgeen op de camerabeelden is te zien. Immers hebben beide verdachten verklaard dat op het moment dat [slachtoffer] bij de T-splitsing wegloopt verder [locatie 1] op, de ander hem achterna is gegaan, maar dat hijzelf nabij de auto is gebleven ( [medeverdachte] ), dan wel hooguit tot de tuin bij c.q. de straat van de kerk is gekomen ( [verdachte] ). Beide verdachten verklaren dat zij vanuit hun positie geen zicht hebben gehad op hetgeen verderop (in het zicht van de camera) is gebeurd. Uit de verklaringen van de getuigen op [locatie 1] blijkt echter dat [slachtoffer] zowel in de buurt van zijn auto als bij zijn vlucht over [locatie 1] richting Servaasbrug werd achtervolgd door twee personen en dat deze twee personen ook weer samen zijn terug gelopen naar de auto. Met de rechtbank acht het hof de verklaringen van zowel [medeverdachte] als [verdachte] op dit onderdeel dan ook onaannemelijk.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben op meerdere onderdelen tegenstrijdig aan elkaar verklaard. [verdachte] is pas gaan verklaren ter zitting in eerste aanleg van 22 augustus 2019. Op dat moment lag het politiedossier reeds in volle omvang voor.
[medeverdachte] daarentegen heeft reeds op 29 en 30 september 2015 verklaard, nadat hij in het vizier van de Nederlandse politie kwam toen hij in Albanië uit anderen hoofde in detentie bleek te verblijven. [medeverdachte] is op 30 september 2015 met behulp van een Albanees-Nederlandse tolk in de gevangenis te Fier, Albanië, gehoord door Nederlandse politieagenten in aanwezigheid van een Albanese raadsman. Deze raadsman heeft toen medegedeeld dat hij niet beschikte over stukken noch inhoudelijk op de hoogte was van de bevindingen van het onderzoek waarin zijn cliënt als verdachte werd aangemerkt. [41] Ook een jaar later, op 28 september 2016, verklaarde [medeverdachte] in Albanië, nog steeds niet op de hoogte te zijn van het dossier. [42] Op die datum is [medeverdachte] verhoord door een Albanese rechter, waarbij hij bijgestaan werd door een Albanese raadsman. Gelet op deze omstandigheden acht het hof het aannemelijk dat [medeverdachte] op voornoemde data geen kennis had van de inhoud van het politiedossier.
Het hof acht, anders dan de raadsman, derhalve bepaalde onderdelen van die verklaringen van [medeverdachte] geloofwaardig en betrouwbaar, bepaaldelijk namelijk waar deze worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en zal deze tot het bewijs van het tenlastegelegde laten bijdragen. Het betreft verklaringen die zien op hetgeen zich in de buurt van de auto van [slachtoffer] heeft afgespeeld. Dit zal hierna worden toegelicht.
Het hof acht de verklaringen van [verdachte] daarentegen ongeloofwaardig en onbetrouwbaar nu deze pas zijn afgelegd vanaf de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg, toen het politiedossier reeds in volle omvang beschikbaar was, hij wisselend heeft verklaard en de inhoud van zijn verklaringen evident tegenstrijdig is met de feiten en omstandigheden zoals die door het hof op basis van de gebezigde bewijsmiddelen zijn vastgesteld.
II.
Verklaringen [medeverdachte]
Verdachte [medeverdachte] , verklaarde - zakelijk weergegeven - als volgt: [43]
Nadat we uit de trein stapten, belde ik met de verkoper van het spul om de bestelling te brengen welke was twee gram cocaïne. Ik nam de cocaïne en gaf het geld, 80 euro, voordat ik in de auto stapte. De persoon van wie ik de cocaïne had gekocht begon te praten met [verdachte] over het kopen van een hoeveelheid heroïne door [verdachte] . De chauffeur die mij de cocaïne had verkocht zei tegen mij: “stap in de auto, laten we weggaan van hier want er wordt veel lawaai gemaakt”. Daarna zijn ik en [verdachte] in de auto gestapt. [verdachte] ging voorin de auto zitten en ik ging achter de chauffeur zitten, in het midden van hun (
het hof begrijpt: op het midden van de achterbank) Op enig moment haalde [verdachte] een pistool uit en sloeg de chauffeur op zijn hoofd ermee. Op dit moment stond de auto stil (
hof: op [locatie 1] bij de T-splitsing met [locatie 2]). De chauffeur kreeg door het slaan bloed op zijn hoofd, stapte uit de auto en stond bij de deur van de auto en [verdachte] stapte ook uit de auto. Voordat ik uit de auto stapte zag ik dat [verdachte] en de chauffeur met elkaar op de vuist gingen bij de koplamp bij de chauffeurskant. Toen ik uit de auto stapte, zag ik dat [verdachte] het pistool uit haalde. De chauffeur probeerde hem met een schaar aan te vallen toen [verdachte] het pistool uithaalde. Op dit moment schoot [verdachte] met het pistool. De chauffeur liep weg en kwam weer terug tegen [verdachte] zeggend: “Je schiet niet op me, schiet op me.” De chauffeur heeft gedacht dat het wapen nep was omdat hij niet geraakt was. [verdachte] heeft op dit moment opnieuw geschoten. Ik wil zeggen dat de eerste keer dat [verdachte] het wapen ging laden het niet afging en [verdachte] heeft het wapen opnieuw geladen. (…) [verdachte] zei tegen mij: “stap in de auto, laten we gaan”. Toen werd geschoten naar de chauffeur, liep er een oud stel voorbij. Nadat we naar Luik gingen, in de buurt van het huis van [verdachte] , ontmoetten wij de Fransman en [getuige 3] We stapten alle vier in de auto en [verdachte] reed ons naar een bos achter zijn huis, ongeveer 10 minuten met de auto. Toen we in het bos waren begon [verdachte] samen met de Fransman de auto te doorzoeken en uit elkaar te halen. [verdachte] en de Fransman vonden iets in de auto.
Ter terechtzitting van 22 augustus 2019 heeft [medeverdachte] aanvullend verklaard dat hij ook mee de auto heeft doorzocht. Hij zocht naar waardevolle spullen. [44]
Daarnaast heeft [medeverdachte] op 28 september 2016 in Albanië een verklaring afgelegd over het wapen, inhoudende: [45]
[verdachte] heeft mij, toen ik hem in de gevangenis ontmoette, verteld dat ze tijdens een onderzoek van de woning een wapen bij hem hadden gevonden. Enige tijd later, volgens de Belgische wet, hebben ze het wapen weer aan [verdachte] teruggegeven omdat hij een vergunning kreeg, dat [het wapen] bleef dus weer bij [verdachte] . Die nacht vertelde [verdachte] mij over het wapen, de nacht waarop we uit Maastricht teruggingen om de drugs te kopen. Tijdens de terugweg had hij het wapen bij zich. [verdachte] heeft mij verteld dat men hem het wapen dat door de politie in zijn huis was gevonden weer terug had gegeven.
Verklaring van [getuige 1] (geboren [geboortedag 5] 1991 te [geboorteplaats] , in het bezit van de Franse nationaliteit)
Getuige [getuige 1] heeft over de gebeurtenissen in Maastricht op 1 december 2013 – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [46]
Volgens mij was het een dealer geschiedenis. [verdachte] zei dat het [bijnaam] was toen hij het over de Albanees [medeverdachte] had. Op de foto die u mij liet zien herkende ik [medeverdachte] als zijnde de Albanees. De anderen hebben de auto doorzocht en zij hebben drugs gevonden in de verborgen ruimte onder de versnellingspook. Het was heroïne. [verdachte] en [medeverdachte] hebben gezocht en [verdachte] heeft het gepakt. Toen hij terugkwam vertelde [verdachte] dat er een schietpartij geweest was en dat hij, [verdachte] , had geschoten omdat die vent uit de auto stapte en wegrende. Volgens mij wilden [verdachte] en [medeverdachte] het slachtoffer overvallen. [medeverdachte] heeft [verdachte] voorgesteld om de drugs te stelen van het slachtoffer en het is [verdachte] die heeft geschoten. Ik heb bij hem wel een wapen gezien zoals de politieagenten hebben (zwart pistool). Hij had het onder zijn kussen. Hij heeft me verteld dat hij twee keer op die vent geschoten had. [verdachte] heeft me verteld dat hij toen die vent naar buiten kwam heeft geschoten en dat hij toen nog een tweede keer schoot. Volgens mij dacht hij dat het slachtoffer wilde vluchten met de drugs. Vraag: Kunt u zich exact herinneren wat er is gezegd? Antwoord: Ze waren een dealer gaan ontmoeten, ze wilden hem beroven en ze waren naar buiten gekomen om te schieten op degene die wegrende. Ik herken het jack met witte strepen op de videobeelden niet. [verdachte] was niet zo gekleed. Ik herken [verdachte] niet op de video. [verdachte] heeft mij gezegd dat ze de man wilden overvallen. [bijnaam] ( [medeverdachte] ) kende een dealer die ze wilden overvallen. Op de terugweg heeft [verdachte] dat gezegd, dat ze waren vertrokken met de bedoeling die vent te overvallen. Voor de halte Randwyck ben ik uitgestapt en toen zag ik [verdachte] met [medeverdachte] in de trein die weer wegreed. Ze zaten tegenover elkaar. Ik ben van mei tot december 2013 bij [verdachte] gebleven.
Verklaring van en aantreffen jack bij [getuige 3] (geboren in België en wonende te [plaats] , België) en aantreffen jas.
Tijdens de doorzoeking in de woning van [getuige 3] op 2 juni 2015 werd een zwart/wit kleurig jack aangetroffen en in beslag genomen. [47]
[getuige 3] verklaarde bij die gelegenheid het volgende:
U heeft een zwart-wit kleurig jack van het merk CLOCKHOUSE meegenomen. Er staat een witte tekst op de voorzijde (FUGI WORK MOTOR CYCLE). Dit jack is dus mijn eigendom” [48]
Dit jack is op 14 juli 2015 overgedragen aan de Nederlandse politie. [49]
Ter zitting van 16 februari 2022 heeft het hof waargenomen dat een foto van dit jack zich (onder meer) bevindt op pagina’s 1039-1040. Het hof heeft dit jack op die zitting conform zijn waarneming als volgt beschreven: [50]
Het jack heeft aan de voor- en achterzijde tot borst- c.q. schouderhoogte een zwartkleurig vlak dat in een U vorm wordt omlijst door een witte bies langs de zijkanten en de onderzijde. De bovenkant van de voor- en achterkant is vanaf borst c.q. schouderhoogte wit van kleur, terwijl zich aan beide zijden vanuit de oksel naar beneden een zwarte verticaal lopende strip bevindt die loopt tot de onderzijde van het jack. De bovenkanten van de mouwen zijn wit van kleur.
Het hof concludeert dat het jack dat de schutter van het tweede doorschot draagt op voormelde camerabeelden overeenkomt met het jack dat anderhalf jaar later bij [getuige 3] in beslag werd genomen.
In het proces-verbaal van het rogatoire verhoor van [getuige 3] staat voorts het volgende weergegeven met betrekking tot het zwart/witte jack: [51]
Ik verleende in die tijd in feite onderdak aan een Albanees die zich [medeverdachte] liet noemen. Hij was sinds anderhalve, ja zelfs twee weken, bij mij voor de feiten in Maastricht. Op
1 december 2013 stelde [medeverdachte] mij voor om naar Maastricht te gaan om drugs te gaan halen. [medeverdachte] heeft het zwart-witte jasje genomen. Ik verklaar dat ik hem, omdat hij geen jasje had, dat jasje had geleend in de dagen na zijn aankomst. Om antwoord op uw vraag te geven, gedurende het hele traject naar Maastricht was [medeverdachte] degene die het jasje aanhad. We waren met z’n vieren. Ik ben in het gezelschap van de jongeman gebleven die ik niet kende
(hof: [getuige 1] )en de andere twee zijn vertrokken. Zij wilden niet dat wij met hen meegingen. We zijn weer met de trein vertrokken de jongeman en ik. We zijn in Bressoux aangekomen
(hof: om 22.42 uur [52] )en hebben geprobeerd contact met hen op te nemen op hun GSM. We hebben toen afgesproken bij de rotonde. Op een gegeven moment zagen we een grote auto met Nederlands kenteken aankomen. De oude man ( [verdachte] ) bestuurde het voertuig en [medeverdachte] was passagier. Op uw vraag: [medeverdachte] droeg nog steeds het zwart-witte jasje. Als we het hebben over de kleding die [medeverdachte] aanhad toen hij naar Maastricht is gegaan? Hij droeg witte basketbalschoenen van mij. Hij heeft ze gehouden.
Tussenconclusie 4
In de tussenconclusies 1 tot en met 3 is vastgesteld dat er op 1 december 2013 tussen 22.17.31 uur en 22.20.17 uur op [locatie 1] in Maastricht sprake is geweest van twee schietmomenten waaruit de twee schotverwondingen zijn voortgekomen die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer] , te weten: eerst op [locatie 1] nabij de T-splitsing met [locatie 2] en het tweede schietmoment op [locatie 1] ter hoogte van de percelen 9-14 waar [slachtoffer] van achteren is geraakt. De enige aanwezigen op die momenten waren [slachtoffer] , [verdachte] en [medeverdachte] . De dodelijke doorschoten die [slachtoffer] troffen zijn aldus gelost door [verdachte] en/of [medeverdachte]
Doorschot [locatie 1] nabij de T-splitsing [locatie 2] / [locatie 1]
Op basis van de verklaringen van [medeverdachte] en getuige [getuige 1] stelt het hof met de rechtbank vast dat [verdachte] de schutter was van het eerste doorschot dat is gevallen nabij de
T-splitsing van [locatie 2] met [locatie 1] . Daartoe overweegt het hof als volgt:
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij bij aankomst in Maastricht met [slachtoffer] had gebeld om zijn bestelling cocaïne te brengen en dat hij en [verdachte] even later in de auto van [slachtoffer] zijn gestapt nadat er een gesprek ontstond tussen [slachtoffer] en [verdachte] over het kopen van heroïne. In de auto ontstond onenigheid tussen [slachtoffer] en [verdachte] . Op dat moment haalt [verdachte] een pistool te voorschijn en slaat [slachtoffer] daarmee op zijn hoofd. Zij stappen uit en er ontstaat een schermutseling, waarbij [verdachte] met het pistool een aantal keer richting [slachtoffer] schiet. Daarbij ging het wapen een keer niet af en [verdachte] heeft het herladen. Met betrekking tot het wapen heeft [medeverdachte] verklaard dat [verdachte] heeft gezegd dat dit het wapen betreft dat eerder bij hem door de politie was aangetroffen en aan hem was teruggegeven.
Zoals gezegd, acht het hof deze verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar, nu aannemelijk is dat [medeverdachte] aanvankelijk zeer uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard (in 2015) op een moment dat hij nog geen kennis had van de inhoud van het dossier en de camerabeelden en zijn verklaringen bovendien op verschillende onderdelen steun vinden in andere bewijsmiddelen, te weten:
- [medeverdachte] heeft inderdaad telefonisch contact gehad met [slachtoffer] op de bewuste avond, zelfs het laatste contact dat [slachtoffer] in zijn leven (die avond) nog heeft gevoerd [53] ;
- Uit onderzoek is gebleken dat er door de Belgische politie op 2 april 2006 tijdens een doorzoeking in de woning van [verdachte] in Luik een automatisch pistool van zwart metaal kaliber 45 van het merk Colt is aangetroffen en in beslaggenomen. [54] De lader was voorzien van twaalf stuks munitie kaliber 45 met opschrift -45 auto MRP. [55] Dit wapen is in opdracht van een rechter op 8 november 2007 aan [verdachte] teruggegeven. [56] Volgens [medeverdachte] zou [verdachte] hem hebben verteld dat het dit wapen was dat hii bij zich had op die bewuste avond. Dit spoort met het gegeven dat de na de schietpartij van 1 december 2013 op [locatie 1] aangetroffen munitie en munitiedelen hetzelfde soort kaliber en eenzelfde bodemstempel hebben als het in 2006 bij [verdachte] inbeslaggenomen wapen en bijbehorende munitie, als ook met de bevinding dat [verdachte] niet is uitgesloten als donor in de bemonstering van de huls AAFU5413NL; [57]
  • Bij [slachtoffer] is hoofdletsel geconstateerd dat afkomstig kan zijn van een slag met de kolf van een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber .45, merk Colt, model 1911 of hiervan afgeleide merken/modellen. Getuigen [getuige 6] en [getuige 8] verklaren dat [slachtoffer] bloed op het hoofd heeft wanneer hij op [locatie 1] voorbij komt rennen c.q. wordt afgetast door de tweede dader. Dit alles spoort met de verklaring van [medeverdachte] dat [verdachte] [slachtoffer] in de stilstaande auto met het pistool op zijn hoofd heeft geslagen;
  • Voor de auto waartegen [slachtoffer] leunde toen hij door de dader van het tweede doorschot werd afgetast, is een schaar gevonden met DNA erop van [slachtoffer] .
- [medeverdachte] verklaart dat [verdachte] in de buurt van de auto op [slachtoffer] heeft geschoten. Dit spoort met het gegeven dat op die plek een koperen mantel van een projectiel is aangetroffen met daarop DNA van [slachtoffer] ; [59]
  • Er is een volle .45 patroon (AAEX3247NL) gevonden in de buurt van de kerk nabij de T-splitsing [locatie 2] / [locatie 1] , welke uiterlijke kenmerken vertoont die kunnen passen bij een storing van het wapen en het herladen daarvan waardoor de patroon wordt uitgeworpen; dit spoort met de verklaring van [medeverdachte] dat het wapen eerst niet afging en vervolgens werd doorgeladen. Dat [medeverdachte] dit niet heeft kunnen waarnemen, zoals door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep bij herhaling is gesteld, is niet gebleken.
  • De verklaring van [medeverdachte] wordt bovendien ondersteund door de verklaring van [getuige 1] , inhoudende dat [verdachte] hem heeft verteld, nadat hij ( [verdachte] ) was teruggekomen, dat er een schietpartij was geweest en dat hij, [verdachte] (
Het hof acht deze op 13 april 2016 in Frankrijk afgelegde verklaring van [getuige 1] betrouwbaar. Deze past immers in het beeld dat uit de andere bewijsmiddelen naar voren komt en bevat concrete daderinformatie: in de eerste plaats dat is geschoten op het moment dat [slachtoffer] van hen wegrende (conform getuige [getuige 5] ). Dat sprake was van een overval, blijkt uit het feit dat het slachtoffer bij het wegrennen van zijn belagers [verdachte] en [medeverdachte] meermalen “politie, overval” heeft geroepen (conform getuigen [getuige 6] en [getuige 7] ). Bovendien vindt de verklaring dat [medeverdachte] een dealer kende, en wel dit slachtoffer, steun in de historische belgegevens waaruit volgt dat [medeverdachte] die avond meermalen telefonisch contact had met [slachtoffer] , [60] en in de omstandigheid dat [slachtoffer] inderdaad een drugsdealer was. Met de rechtbank weegt ook het hof daarbij nog mee dat dit de eerste verklaring van [getuige 1] was en ziet ook het hof niet in dat [getuige 1] op dat moment een belang zou hebben om anders te verklaren dan hetgeen hij daadwerkelijk van [verdachte] gehoord heeft.
Het hof merkt voorts op dat [getuige 1] zijn verklaring op 13 april 2016 in de Franse taal heeft afgelegd en deze door de Franse/Franssprekende verbalisant [verbalisant 3] (kapitein van politie) meteen op schrift is gesteld. [61]
[getuige 1] heeft zich bovendien nog op 12 juni 2018 gemeld bij de Franse politie en daar gezegd dat -behoudens een hier niet relevant detail- alles wat hij in zijn verhoor had verklaard, juist is en dat [verdachte] sindsdien per telefoon contact met hem heeft opgenomen opdat hij zijn verklaring zou wijzigen of om druk op hem uit te oefenen, met vermelding van het telefoonnummer dat [verdachte] hierbij gebruikt. Zowel de verklaring als de melding van [getuige 1] komt authentiek op het hof over.
Het hof ziet derhalve, anders dan de verdediging, geen aanleiding om de door [getuige 1] op
13 april 2016 afgelegde verklaring onbetrouwbaar te achten. Dat [getuige 1] later heeft verklaard dat hij verkeerd is begrepen en/of dat zijn verklaring slecht is vertaald doet daar niet aan af.
Doorschot [locatie 1] ter hoogte van de percelen 9 t/m 14
Op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen, stelt het hof met de rechtbank vast dat het tweede doorschot is gelost door [medeverdachte] . Gelet op de volgende feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien kan het naar het oordeel van het hof namelijk niet anders zijn dan dat [medeverdachte] de schutter was van het tweede doorschot.
Immers:
vast staat naar het oordeel van het hof dat het tweede doorschot is gelost door [verdachte] en/of [medeverdachte] , want er waren geen andere personen aanwezig;
die schutter droeg een jack met dezelfde specifieke en bijzondere kenmerken als het jack dat bij [getuige 3] in beslag is genomen;
[getuige 3] heeft verklaard dat het jack dat bij hem in beslag is genomen die avond van
1 december 2013 door [medeverdachte] is gedragen zowel vóór als ná het bezoek aan Maastricht;
4. [getuige 1] heeft bij het zien van de camerabeelden verklaard dat [verdachte] de desbetreffende avond niet gekleed was in het op de camerabeelden zichtbare jack;
5. Getuige [getuige 8] heeft die avond van 1 december 2013 live waargenomen dat de blanke man met het pistool (hof: de tweede schutter) ongeveer 25 jaar oud was en het hof stelt vast dat [medeverdachte] destijds 34 jaar oud was en [verdachte] 58 jaar.
De juistheid van de verklaring van [getuige 3] , dat [medeverdachte] (en niet [verdachte] ) het zwart/witte jack droeg dat bij hem in beslag is genomen vindt steun in de hiervoor onder de punten 1, 2, 4 en 5 opgenomen vaststellingen.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande derhalve dat het jack dat onder [getuige 3] in beslag is genomen het jack was dat de schutter op de camerabeelden droeg en dat [medeverdachte] aldus de schutter was die het tweede doorschot heeft gelost.
Medeplegen doodslag
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat zowel [medeverdachte] als [verdachte] op [slachtoffer] hebben geschoten; [verdachte] heeft het eerste doorschot in de linkerzij toegebracht toen zij nog in de nabijheid van de auto van [slachtoffer] waren en [medeverdachte] is degene geweest die vervolgens de vluchtende [slachtoffer] binnen het bereik en in het zicht van de camera van achteren in de rechterbil heeft beschoten. [slachtoffer] is uiteindelijk ten gevolge van die twee schotverwondingen overleden. Daarmee acht het hof, anders dan de verdediging, het opzet op de dood van [slachtoffer] bij beide verdachten gegeven. Uit de verklaringen van getuigen op [locatie 1] en de camerabeelden blijkt voorts dat beide verdachten achter [slachtoffer] aan zijn gegaan in de buurt van diens auto, zij samen met hem in gevecht waren, zij allebei achter hem aan zijn gegaan toen hij over [locatie 1] wegrende richting de Sint Servaasbrug en, nadat [slachtoffer] voor de tweede keer was beschoten, ook samen naar de auto van [slachtoffer] zijn teruggerend en daarmee samen zijn weggereden. Noch [medeverdachte] noch [verdachte] heeft op enig moment iets gedaan, waaruit afgeleid kan worden dat hij zich aan de situatie heeft willen onttrekken.
Op grond van vorenstaande oordeelt het hof met de rechtbank dan ook dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht ook het hof het tenlastegelegde medeplegen van de doodslag bewezen.
Gekwalificeerde doodslag
De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of die doodslag werd gepleegd ten dienste van een ander feit (diefstal met geweld). Het hof overweegt daartoe als volgt:
Het hof leidt evenals de rechtbank uit de verklaring van [getuige 1] af dat [medeverdachte] en [verdachte] vooraf het plan hadden om [slachtoffer] te overvallen. Immers heeft [getuige 1] verklaard dat [verdachte] hem heeft verteld dat zij naar Maastricht waren gegaan om een dealer, die [medeverdachte] kende, te beroven. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort berovingen gepaard gaat met geweld of minimaal een dreiging met geweld.
Uit het dossier volgt dat [verdachte] en [medeverdachte] die avond in de Volvo van [slachtoffer] zijn gestapt om drugs van [slachtoffer] te verkrijgen. Voorts volgt hieruit dat met het geweld (van die diefstal met geweldpleging zoals omschreven in de tenlastelegging) reeds voorafgaande aan het schieten in de auto is aangevangen door [slachtoffer] met het pistool op zijn hoofd te slaan, zoals [medeverdachte] heeft verklaard. Daarnaast heeft [getuige 1] verklaard dat [verdachte] hem heeft verteld dat hij twee keer op de man heeft geschoten toen deze wegrende en dat dit volgens hem was, omdat [verdachte] dacht dat het slachtoffer wilde vluchten met de drugs. Dit wordt bevestigd doordat de wegvluchtende [slachtoffer] herhaaldelijk woorden riep als “politie” en “overval”, terwijl ook getuige [getuige 5] verklaart: “Pas toen er een de straat probeerde uit te rennen, werd er geschoten”. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof dat het schieten op [slachtoffer] bij de auto gericht was op de diefstal van drugs. Deze verklaring van [getuige 1] vindt eveneens steun in de getuigenverklaringen van [getuige 6] en [getuige 7] en in de camerabeelden van [locatie 1] . Daaruit blijkt immers dat [verdachte] en [medeverdachte] de van hen wegvluchtende [slachtoffer] achtervolgen (opdrijven) waarbij [medeverdachte] gericht en raak schiet op [slachtoffer] en, op het moment dat [slachtoffer] dodelijk gewond steun zoekt bij een geparkeerd staande auto, [medeverdachte] , terwijl hij hem onder schot houdt, [slachtoffer] zowel links als rechts als van achteren aan zijn kleding aftast. In het verlengde van hetgeen daarvoor is gebeurd, houdt het hof het ervoor dat dit aftasten gebeurde in de zoektocht naar drugs en/of drugsgeld.
Vervolgens zijn [medeverdachte] en [verdachte] met de auto van [slachtoffer] vertrokken en is deze , eenmaal in Luik, de auto van [slachtoffer] door in ieder geval [medeverdachte] en [verdachte] doorzocht, waarbij - volgens [getuige 1] - in een verborgen ruimte onder de versnellingspook een hoeveelheid heroïne is gevonden. Dit doorzoeken van de auto van [slachtoffer] was (mede) gericht op plaatsen waar mogelijk drugs zouden zijn verstopt. Reeds met het wegnemen van de auto, met daarin deze drugs, in Maastricht was de diefstal van de drugs voltooid.
Eindconclusie
Op grond van vorenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van de doodslag werd voorafgegaan en vergezeld door het medeplegen van diefstal met geweld, en die doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van de diefstal gemakkelijk te maken..
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Het hof verwerpt mitsdien de door de verdediging gevoerde verweren in al hun onderdelen. Al hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd, vindt zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen en leidt niet tot een ander oordeel.
Voorwaardelijke verzoek
De verdediging heeft op de gronden zoals vermeld in de pleitnota voorwaardelijk verzocht de getuige [getuige 1] ter terechtzitting te horen, dit indien het hof mocht komen tot een veroordeling, zodat het hof een indruk kan krijgen van de betrouwbaarheid van [getuige 1] en de juistheid van zijn verklaring.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht, zoals reeds hiervoor overwogen, de door [getuige 1] op 13 april 2016 afgelegde en door het hof tot bewijs gebezigde verklaring, authentiek en betrouwbaar. Het hof ziet in dat verband niet de noodzaak om de getuige [getuige 1] opnieuw te (doen) horen.
Uit het dossier blijkt bovendien dat [getuige 1] op 12 december 2018 door de rechter-commissaris als getuige in aanwezigheid van de raadsman van [verdachte] , destijds
mr. S. Weening, is gehoord en dat de verdediging derhalve reeds in de gelegenheid is geweest om het ondervragingsrecht uit te oefenen.
Het hof heeft zich er bij de beoordeling van dit voorwaardelijke verzoek van vergewist dat met het voorgaande de procedure in haar geheel (‘the procedure as a whole’) voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. [62] Daarbij heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat de verklaring van [getuige 1] geen op zichzelf staande verklaring is oftewel niet ‘sole and decisive’, aangezien deze verklaring, zoals hiervoor overwogen op onderdelen wordt ondersteund door de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof wijst dit verzoek derhalve af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van doodslag, gevolgd, vergezeld en voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, uitgaande van de eis van de officier van justitie in eerste aanleg en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaren en zes maanden met aftrek van voorarrest zal worden opgelegd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering. De raadsman heeft daarnaast betoogd dat rekening dient te worden gehouden met de voor de verdachte nadelige gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen en de daarmee samenhangende wijziging van de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) per 1 juli 2021. Een op te leggen gevangenisstraf zou in de visie van de raadsman niet van een langere duur mogen zijn dan door de rechtbank is opgelegd, met een netto duur van 10 jaren en 8 maanden, hetgeen betekent dat een door het hof op te leggen gevangenisstraf de duur van 12 jaren niet te boven zou moeten gaan.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
[verdachte] heeft zich samen met de [medeverdachte] schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag. Zij zijn in de avond van 1 december 2013 naar Maastricht gereisd met de intentie om een dealer, het slachtoffer [slachtoffer] , van drugs en/of drugsgeld. te beroven. Zij zijn daartoe bij [slachtoffer] in de auto gestapt. Aangekomen op [locatie 1] werd [slachtoffer] in zijn auto met een pistool op zijn hoofd geslagen, waarna er een schermutseling ontstond in de nabijheid van de auto en er van dichtbij voor de eerste keer op [slachtoffer] werd geschoten die daarbij ook daadwerkelijk werd geraakt. Nadat [slachtoffer] probeerde weg te vluchten over [locatie 1] en om hulp riep, werd hij voor een tweede maal op korte afstand van achteren beschoten en wederom geraakt. Vervolgens werd hij nog afgetast en bloedend achtergelaten. [medeverdachte] en [verdachte] zijn daarna met de auto weggereden.
Het betreft hier een zeer ernstig feit. De dood van het slachtoffer laat diepe sporen na in het leven van de nabestaanden. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft [familielid] van het slachtoffer op indrukwekkende wijze naar voren gebracht wat de impact is geweest van het handelen van [verdachte] en [medeverdachte] op haar leven en dat van de andere nabestaanden. Het gemis en het verdriet is groot. Tevens neemt het hof in aanmerking dat dit schietincident plaatsvond op straat en dat de mensen die van dit incident getuige zijn geweest daar gevoelens van angst en onveiligheid van hebben ondervonden. De verdachte en zijn mededader hebben ook de veiligheid van deze mensen in gevaar gebracht door schietend over straat te gaan.
Gekwalificeerde doodslag behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van
Strafrecht kent. De wetgever heeft bij dit delict - net als bij moord - de zwaarst mogelijke
maximale strafbedreiging bepaald, te weten levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 30 jaren. Het leven van een ander wordt welbewust
opgeofferd voor het eigen gewin. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ook in hoger beroep geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor hetgeen er die avond in december 2013 is gebeurd. De houding van de verdachte ter terechtzitting heeft zich daarentegen gekenmerkt door het met een beschuldigende vinger wijzen naar de medeverdachte in een uiterste poging zich daarmee zelf volledig vrij te pleiten.
Gelet hierop kan dan ook niet worden verstaan met een andere straf dan een langdurige gevangenisstraf. Het hof is van oordeel dat de door de officier van justitie in eerste aanleg geëiste gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. Het hof acht deze straf uit een oogpunt van bescherming van de maatschappij en vergelding, passend en geboden.
VI-regeling
Het hof heeft acht geslagen op het verzoek van de verdediging om nadrukkelijk rekening te houden met de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen en de daarmee samenhangende wijziging van de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling per 1 juli 2021. De wetgever heeft blijkens de wetsgeschiedenis oog gehad voor de gevolgen van de wijziging van de regelgeving met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidsstelling, maar heeft niet (willen) voorzien in een regeling van overgangsrecht. Het hof zal dan ook geen rekening houden met het inwerkingtreden van de Wet straffen en beschermen en het daarmee gepaard gaande later aanvangen van de voorwaardelijke invrijheid-stelling, zoals door de verdediging is verzocht. Naar het oordeel van het hof geeft de ernst van het feit daar geen aanleiding toe. Het hof merkt in dit kader nog op dat voormelde regeling ziet op de wijze van executie en niet op de strafoplegging als zodanig, terwijl ook onder het oude recht geen sprake was van een automatische verkorting van de werkelijke strafduur.
Het verweer wordt verworpen.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is neergelegd dat een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging, recht heeft op een behandeling binnen redelijke termijn.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in verband met het bewezen- verklaarde feit in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de complexiteit van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In strafzaken vangt de redelijke termijn aan op het moment dat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering zal worden ingesteld.
Procedure in eerste aanleg
Op basis van het dossier stelt het hof vast dat de verdachte ter zake van de verdenking in de onderhavige zaak op 9 juni 2015 in verzekering is gesteld, waarna de bewaring en gevangenhouding van de verdachte zijn bevolen. Op 18 september 2015 heeft de rechtbank het bevel voorlopige hechtenis opgeheven en daartoe overwogen dat er op dat moment onvoldoende aanknopingspunten waren om de verdachte aan te merken als schutter/medepleger en dat de kans dat deze aanknopingspunten er nog zouden komen zodanig klein was dat het onverantwoord zou zijn om de verdachte in afwachting van zijn proces langer in voorarrest te houden. De dreiging voor de verdachte dat hij zou worden vervolgd was daarmee op dat moment niet langer aan de orde. Na een bevel tot opsporing en aanhouding van de officier van justitie is de verdachte op 10 augustus 2016 opnieuw in verzekering gesteld, waarna hij wederom is vrijgelaten. Uiteindelijk is de verdachte op
2 mei 2018 op basis van een bevel gevangenneming weer voorlopig gehecht geraakt, welke situatie tot op heden voortduurt. Het hof neemt gelet op deze gang van zaken, waarbij de verdachte tussen zijn eerste inverzekeringstelling en laatste invrijheidstelling grotendeels in vrijheid verkeerde, de datum 2 mei 2018 als datum waarop de redelijke termijn is aangevangen.
Het hof stel vast dat de rechtbank op 8 oktober 2019 vonnis heeft gewezen, te weten
17 maanden nadat de redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen, en dat derhalve sprake is van een overschrijding met ongeveer 1 maand. Gelet op deze beperkte overschrijding, mede gelet op de complexiteit van het onderzoek en rekeninghoudend met de door de gezondheidstoestand van de verdachte ontstane vertraging van het onderzoek, zal het hof volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden.
Procedure in hoger beroep
De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 11 oktober 2019 met het instellen van hoger beroep namens de verdachte. Het hof wijst heden, op 8 juli 2022, arrest.
De behandeling in hoger beroep is - gelet op de in beginsel geldende termijn van 16 maanden - derhalve overschreden met ongeveer 17 maanden. Het hof stelt vast dat een deel van de overschrijding, onder andere in verband met de beperkte beschikbaarheid van de raadsman voor de inhoudelijke behandeling van de zaak, toe te rekenen is aan de verdediging. Nu echter de overschrijding van de redelijke termijn niet alleen te wijten is aan de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop is het hof van oordeel dat deze overschrijding deels verdisconteerd dient te worden in de op te leggen straf.
Het hof zal derhalve de op te leggen gevangenisstraf verminderen met 1 jaar en de verdachte aldus veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaren, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 8 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 juni 2022 heeft de verdediging ermee ingestemd dat telkens zal worden verwezen naar het politiedossier inzake medeverdachte [medeverdachte] nu het politiedossier inzake [verdachte] weliswaar dezelfde inhoud heeft als het politiedossier in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] , maar een andere paginanummering kent. Tenzij anders vermeld wordt hierna derhalve verwezen naar paginanummers van het dossier van Politie Eenheid Limburg Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing, Onderzoek: TGO 13-11, Schietincident [locatie 1] Maastricht, proces-verbaalnummer 2013130945 inzake [medeverdachte] , bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften, gesloten d.d. 16 februari 2017 (pagina’s
2.Stamproces-verbaal d.d. 16 februari 2017, p. 9.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2013, p. 116-117.
4.Proces-verbaal van onnatuurlijke dood d.d.19 december 2013, p. 505-506.
5.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2013.12.02.119, d.d. 5 december 2013, door A. Maes, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensische pathologie, p. 1255-1267.
6.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2013.12.02.119, d.d. 15 mei 2014, p.1342-1349.
7.Proces-verbaal Sporenonderzoek [locatie 1] d.d.3 december 2013, p. 1499.
8.Proces-verbaal bevindingen d.d. 28 april 2015, p. 835 en p. 1795.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2013, p. 147 en proces-verbaal sporenonderzoek [locatie 1] d.d. 3 december 2013, p. 1500.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 december 2013, p.148-150.
11.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 4 december 2013, p. 1673-1674.
12.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2013.12.02.119, d.d. 20 januari 2014, door Dr. I.E.P.M. Blom, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensisch onderzoek biologische sporen en DNA, p. 1282-1283.
13.Proces-verbaal van sporenonderzoek [locatie 1] d.d. 3 december 2014, p. 1498-1501.
14.Proces-verbaal van sporenonderzoek [locatie 1] d.d. 3 december 2014, p. 1498-1501.
15.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2013.12.02.119, d.d. 20 januari 2014, door r. I.E.P.M. Blom, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensisch onderzoek biologische sporen en DNA, p. 1282-1283.
16.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2013.12.02.119, d.d. 12 maart 2014, door ing. M.E. Bestebreurtje, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige wapens en munitie, p.1284-1292.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2013, p. 196.
18.Proces-verbaal uitkijken overige camerabeelden d.d. 11 december 2013, p. 472-473.
19.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 februari 2022, p. 15 en 16..
20.Uit op het internet te raadplegen algemeen toegankelijke gegevens, zoals de website van [bedrijf] , blijkt dat deze brouwerij gelegen is aan [locatie 1] 9 te Maastricht.
21.Proces-verbaal uitkijken camerabeelden [locatie 1] te Maastricht d.d. 15 januari 2014, p. 516-524.
22.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 februari 2022, p. 16.
23.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 februari 2022, p. 15.
24.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 februari 2022, p. 15.
25.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 februari 2022, p.16.
26.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 februari 2022, p.16.
27.Proces-verbaal d.d. 16 februari 2017, p. 11 alsmede de processen-verbaal van de Belgische politie met betrekking tot bevindingen en getuigenverhoor [getuige 9] d.d. 5 december 2013, p. 1461-1464 en het proces-verbaal van bevindingen van de Belgische politie d.d. 4 december 2013, p. 1459.
28.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 2 december 2013, p. 143-145.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] d.d. 2 december 2013, p. 322-324.
30.Procesverbaal van verhoor van getuigen door de rechtercommissaris d.d. 23 februari 2016, p. 899-902.
31.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 december 2013, p. 294-298.
32.Procesverbaal van verhoor van getuigen door de rechtercommissaris, d.d. 23 februari 2016,
33.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] d.d. 2 december 2013, p. 169-172.
34.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] d.d. 2 december 2013, p. 140-142.
35.De door [verdachte] terechtzitting in hoger beroep op 16 februari 2022 afgelegde verklaring, p. 9 van het proces-verbaal.
36.De door [medeverdachte] als getuige in de zaak van [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep op 16 februari 2022 afgelegde verklaring, p.18 van het proces-verbaal.
37.De door [verdachte] , ter terechtzitting in eerste aanleg op 22 augustus 2019 afgelegde verklaring (proces-verbaal van de terechtzitting, p. 8) alsmede het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , p. 963.
38.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] d.d. 14 juli 2015, p. 963, proces-verbaal van verhoor [getuige 1] door een rogatoire commissie d.d. 13-4-2016, p. 4 alsmede de door [medeverdachte] op 30 september 2015 (p. 3049) alsmede op 28 september 2016 (p. 3230) in Albanië afgelegde verklaringen (steeds betreffende de Nederlandse vertaling).
39.De door getuige [medeverdachte] ter terechtzitting in hoger beroep op 16 februari 2022 afgelegde verklaring (proces-verbaal van de terechtzitting p. 18 e.v) alsmede de door verdachte [verdachte] , tijdens deze terechtzitting afgelegde verklaring (proces-verbaal van de terechtzitting, p. 17 e.v.).
40.De door [medeverdachte] op 30 september 2015 in Albanië afgelegde verklaring (Nederlandse vertaling), p. 3050.
41.Proces-verbaal van bevindingen verhoor [medeverdachte] d.d. 30 september 2015, p. 3043.
42.De door verdachte [medeverdachte] op 28 september 2016 in Albanië afgelegde verklaring (Nederlandse vertaling), p. 3224.
43.De door verdachte [medeverdachte] op 30 september 2015 in Albanië afgelegde verklaring (Nederlandse vertaling), p. 3047-3052.
44.Proces-verbaal van de terechtzitting van 21, 22 en 23 augustus 2019 in de zaak tegen [medeverdachte] , p. 20, welk proces-verbaal in het dossier van verdachte [verdachte] is gevoegd.
45., De door verdachte [medeverdachte] op 28 september 2016 in Albanië afgelegde verklaring (Nederlandse vertaling), p. 3228-3236.
46.Proces-verbaal van de Franse politie inhoudende het verhoor van [getuige 1] d.d. 13 april 2016, p. 2872J-2872M.
47.Proces-verbaal van de Belgische politie inhoudende de doorzoeking van de woning [adres] te [plaats] (België) d.d. 2 juni 2015 (Nederlandse vertaling), p. 2716-2720.
48.Proces-verbaal van de Belgische politie inhoudende de doorzoeking van de woning [adres] te [plaats] (België) d.d. 2 juni 2015 (Nederlandse vertaling), p. 2719.
49.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2015, p. 855 en p. 1727.
50.Proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 februari 2022, p. 2 en 3.
51.Proces-verbaal van de Belgische rogatoire commissie inhoudende het verhoor van [getuige 3] d.d. 2 februari 2016 (Nederlandse vertaling), p. 2909-2913.
52.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juli 2015, p. 1130.
53.Proces-verbaal van verdenking contra [medeverdachte] d.d. 2 april 2015, p. 2927-2930 en 2948.
54.Proces-verbaal van de Belgische politie d.d. 2 april 2006, p. 2825-2826.
55.Proces-verbaal van de Belgische politie d.d. 6 oktober 2006, p. 2827-2828.
56.Proces-verbaal d.d. 16 februari 2017, p. 97.
57.Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek van The Maastricht Forensic Institute, dr. P.J. Herbergs, NRGD- geregistreerd forensisch DNA-deskundige, d.d. 29 januari 2021, met zaaknummer TMFI 2013.12.04.001.002.
58.Proces-verbaal sporenonderzoek [locatie 1] d.d. 3 december 2013, p. 1499 en p. 1506 (foto van een schaar op het wegdek) alsmede het NFI-rapport d.d. 13 januari 2014, (p. 1278-1281) alsmede het rapport aanvullend DNA-onderzoek d.d. 10 februari 2014, telkens opgemaakt door NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, dr. I.E.P.M. Blom, alsmede het NFI-rapport aanvullend DNA-onderzoek, d.d. 18 januari 2021, opgemaakt door NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, dr. B. Kokshoorn.
59.Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek van The Maastricht Forensic Institute, dr. P.J. Herbergs, NRGD- geregistreerd forensisch DNA-deskundige, d.d. 13 januari 2021.
60.Proces-verbaal van verdenking contra [medeverdachte] d.d. 2 april 2015, p. 2927-2930 en 2948.
61.Zie ook het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] , d.d. 21 februari 2022
62.EHRM inzake Keskin vs. Nederland (EHRM (Grote Kamer) 19 januari 2021, nr. 2205/16).