ECLI:NL:GHSHE:2022:3068

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
20-001875-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1968, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak is behandeld op de terechtzitting in hoger beroep, waar het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging primair vrijspraak en subsidiair een lichtere straf heeft bepleit.

Het hof heeft het beroep van de verdachte in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de bewijsvoering van de rechtbank verbetering behoeft. De verdachte was huurder van een garagebox waar op 16 juli 2018 stoffen zijn aangetroffen die bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. De getuigenverklaringen wezen op verdachte handelingen van de verdachte in verband met deze stoffen. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder de zorg voor zijn partner en zijn werk als zzp’er.

Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf vastgesteld op 12 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft de redelijke termijn van artikel 6 EVRM in acht genomen en de strafoplegging zodanig aangepast dat deze recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde, terwijl ook rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de opgelegde straf en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001875-19
Uitspraak : 31 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juni 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-860074-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Verdachte is, bij vonnis waarvan beroep, veroordeeld ter zake van het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet door het voorhanden hebben van stoffen, waarvan hij weet of ernstig reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van de gronden voor wat betreft de bewezenverklaring.
Door en namens verdachte is primair betoogd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering en de straf.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is
gekomen, verbetering. Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen komt bewezenverklaring mede te berusten op:
-
De verklaring van de verdachteafgelegd ter terechtzitting van dit hof op 13 september 2021, voor zover inhoudende:
Ik was huurder van de garagebox aan [adres] waarin op 16 juli 2018 die stoffen als genoemd in de tenlastelegging zijn aangetroffen.
- Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 15 februari 2022, voor zover inhoudende als
verklaring van [getuige]:
U houdt mij voor dat de politie op 16 juli 2018 een inval heeft gedaan in een aantal garageboxen aan [adres] en dat ik bij de politie heb verklaard dat ik wel eens iets verdachts heeft (het hof: heb) gezien. U vraagt mij wat ik precies heb gezien. Er was altijd een grijze Chrysler. De bestuurder van die auto zette die auto dan steeds achteruit tegen de garagebox aan. [verdachte] kwam dan vlug uit zijn woning naar buiten en ging dan naar de garagebox toe. Uit de Chrysler pakten [verdachte] en de bestuurder dan zwarte plastic zakken. Dit waren geen vuilniszakken maar het leken wel pakketjes. De zwarte plastic zakken waren draagbaar. [verdachte] en de bestuurder pakten ieder voor zich een zwarte plastic zak en die brachten ze dan één voor één naar binnen in de garagebox. Ik zag regelmatig dat dit gebeurde. Dit gebeurde steeds bij garagebox 4D .
U vraagt mij rond welk tijdstip ik deze handelingen zag. Dit gebeurde overdag, of net tegen de avond.
U vraagt mij hoe vaak ik deze handelingen zag gebeuren. Dit gebeurde regelmatig in de maand. Het was iedere keer verschillend hoe vaak het gebeurde. Soms was het even rustig en dan zag ik de handelingen weer die ik net heb beschreven.
U vraagt mij of ik nog weet wanneer ik die verdachte handelingen bij garagebox 4D zag waarbij [verdachte] zwarte zakken die box in bracht. Dat was in ieder geval ook in 2018 het geval. Ik weet dat die handelingen in ieder geval in dat laatste half jaar voor de politie-inval zijn doorgegaan.
U vraagt mij of de keren dat ik zag dat de Chrysler kwam en de zwarte zakken naar binnen werden gebracht in box 4D of [verdachte] steeds daarbij betrokken was. Ja.
U toont mij de schets op pagina 49 van het dossier. Het is inderdaad box D die ik eerder vandaag heb aangewezen als zijnde de box waarbij ik zag dat [verdachte] daar plastic zakken naar binnen bracht. Het gaat dan om de box die meteen rechts van de brandgang ligt. Vanuit mijn woning heb ik op alle negen garageboxen goed zicht.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Door en namens de verdachte is gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, inhoudende dat de partner van de verdachte in het verleden een CVA heeft gehad en zij daar op dit moment nog de gevolgen van ondervindt omdat zij regelmatig ten val komt. Verdachte zorgt in de periode na zo’n val voor zijn partner en werkt bovendien als zzp’er om in hun inkomen te voorzien. Verzocht is om in vergaande mate rekening te houden met deze omstandigheden bij de straftoemeting.
Voorts is erop gewezen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden. Verzocht is te volstaan met het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid stoffen waarvan hij wist dan wel ernstige reden had om te vermoeden dat die stoffen waren bestemd voor het produceren van synthetische drugs. Met dat handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan deze productie, die grote risico’s met zich meebrengt voor de volksgezondheid en het milieu.
Verdachte heeft zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven.
Het hof heeft geconstateerd dat verdachte, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 juni 2022, niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van soortgelijke feiten als thans bewezenverklaard.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met zich brengt. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals is verzocht door de verdediging doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde. De naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte maken dit niet anders.
Het hof heeft echter geconstateerd dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. In dat verband is het hof het volgende gebleken:
  • de rechtbank heeft op 5 juni 2019 vonnis gewezen;
  • de verdachte heeft op 13 juni 2019 hoger beroep ingesteld;
  • het hof heeft de zaak ter terechtzitting behandeld op 13 september 2021;
  • op 27 september 2021 is een tussenarrest gewezen en is, kort gezegd, nader onderzoek bevolen naar aanleiding van de ter terechtzitting van 13 september 2021 door verdachte afgelegde verklaring;
  • het hof heeft de behandeling van de zaak voortgezet op 17 augustus 2022;
  • het hof wijst arrest op 31 augustus 2022.
Tussen het instellen van het hoger beroep en het arrest van het hof is een periode van 3 jaar en ruim 2 maanden verstreken, zodat de redelijke termijn met een periode van 1 jaar en ruim 2 maanden is overschreden. Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat die vertraging niet geheel voor rekening van de verdachte dient te komen. Het door het hof bevolen onderzoek heeft immers meer tijd gekost dan verwacht had mogen worden. Het hof zal daarom aan de verdachte een groter strafdeel voorwaardelijk opleggen en volstaat met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 31 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B.F.M. Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.