ECLI:NL:GHSHE:2022:3044

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
200.309.369_01 en 200.309.369_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en dwangsombepaling in familiezaken

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om vernietiging van de beschikking van 24 maart 2022, waarin een zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige] is vastgesteld, en om afwijzing van de verzoeken van de vader. De vader heeft de minderjarige erkend en partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader en de minderjarige contact met elkaar kunnen hebben, inclusief overnachtingen, en dat de moeder een dwangsom verbeurt indien zij hieraan niet voldoet.

De mondelinge behandeling vond plaats op 2 augustus 2022, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder heeft haar bezwaren tegen de zorgregeling en de dwangsombepaling uiteengezet, terwijl de vader zijn standpunt verdedigde dat er geen zorgen zijn over de omgang met de minderjarige.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoeken, omdat zij geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en legt de proceskosten bij de moeder neer, omdat zij onnodige kosten heeft veroorzaakt door het hoger beroep. De beslissing is op 1 september 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 september 2022
Zaaknummers: 200.309.369/01 en 200.309.369/02
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/391463 / FA RK 21-5218 (bodemprocedure) en
C/02/392966 / FA RK 21-6016 (voorlopige voorziening)
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.R. Klaver,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West van 24 maart 2022 uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep (in beide zaken)

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 april 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de inleidende verzoeken van de vader alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
Dit verzoek is ingeschreven onder zaaknummer 200.309.369/01.
2.2.
Verder heeft de moeder bij wijze van provisionele voorziening verzocht, ingekomen bij schrijven met bijlage ter griffie op 9 juni 2022, om de werking van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking te schorsen, kosten rechtens.
Dit verzoek is ingeschreven onder zaaknummer 200.309.369/02.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 juni 2022, heeft de vader verzocht de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek ongegrond te verklaren met veroordeling van de moeder in de kosten van het hoger beroep.
2.4.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 juli 2022, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening, dan wel dit verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond, met veroordeling van de moeder in de kosten van het verzoek.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Klaver;
  • de vader, bijgestaan door mr. De Jongh;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 maart 2022 (voorlopige voorziening);
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 2 mei 2022.

3.De beoordeling (in beide zaken)

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 6 september 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verdeling van de zorg- en opvoedtaken vastgesteld en bepaald dat het ouderschapsplan (hof: van 15 april 2019) deel uitmaakt van die beschikking.
3.3.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
29 december 2020 is de moeder veroordeeld haar medewerking te verlenen aan een voorlopige zorg- en contactregeling, waarbij de vader en [minderjarige] contact met elkaar zullen hebben eenmaal per veertien dagen op zaterdag en zondag van 09:00 uur tot 16:30 uur (zonder overnachting) bij de vader thuis, steeds onder begeleiding van de ouders van de vader.
3.4.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
22 maart 2021 is de moeder veroordeeld tot nakoming van de in het vonnis van
29 december 2020 opgelegde zorg- en contactregeling, onder bepaling dat door haar een dwangsom zal worden verbeurd van € 250,- voor elke dag dat zij daaraan niet zal voldoen, met een maximum van € 250,-.
3.5.
Bij beschikking van 29 maart 2021 is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld tot
29 maart 2022. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 29 maart 2023.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot contact met elkaar eenmaal per twee weken van zaterdag 9.00 uur tot zondag 19.00 uur, inclusief overnachting, en dat de moeder een dwangsom verbeurt, aan de vader te betalen, van € 50,- voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan voormelde regeling mee te werken, met een maximum van € 5.000,-.
In de hoofdzaak is een nieuwe mondelinge behandeling gelast. Iedere verder beslissing is aangehouden.
3.7.
Bij beschikking van 31 mei 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant in de hoofdzaak de raad verzocht een onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . In afwachting van de rapportage van de raad en de beschikking van het hof in de onderhavige zaak is iedere verdere beslissing aangehouden.
3.8.
De moeder kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.9.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte is overwogen dat er geen contra-indicaties zijn voor wat betreft het onbegeleid contact en de uitbreiding van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] met een overnachting.
Er is een gedragsverandering bij [minderjarige] , waarbij de moeder een blokkade bij [minderjarige] ziet wat betreft overnachting en onbegeleid contact. Gelet op het zorgelijke gedrag van [minderjarige] dient het traject bij [instantie] te worden afgewacht.
Verder is ten onrechte een dwangsom opgelegd. De moeder werkt mee aan de hulpverlening van [instantie] zodat kan worden toegewerkt naar een uitbreiding van de contactregeling met daarbij een onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] .
3.10.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder heeft haar grieven onvoldoende onderbouwd, gelet op hetgeen door de rechtbank is overwogen en wat de raad en de GI in eerste aanleg naar voren hebben gebracht. [minderjarige] voelt zich bij de vader prettig en op zijn gemak. Er is sprake van een stabiele, positieve relatie. Er hebben voldoende hulpverlenings- en onderzoekstrajecten plaatsgevonden en hieruit zijn geen zorgen naar voren gekomen over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader.
Kennelijk is de huidige opgelegde dwangsombepaling niet toereikend want de moeder komt de zorgregeling nog steeds niet na. Er heeft nog steeds geen overnachting van [minderjarige] bij de vader plaatsgevonden.
De vader verzoekt de moeder te veroordelen in de proceskosten van het geding, omdat er sprake is van nodeloos procederen.
3.11.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] is sinds zijn geboorte verstoken van een stabiel contact met de vader.
De moeder is wantrouwend tegenover iedereen die bij [minderjarige] wordt betrokken. Het is daarom positief dat het gelukt is om in de thuissituatie van de moeder hulpverlening vanuit [instantie] in te zetten. Dit is echter onvoldoende om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen. Het lukt niet om tot de kern van het probleem te komen en om te bewerkstelligen dat [minderjarige] met beide ouders onbelast contact kan hebben. Wanneer [instantie] hier teveel op zou inzetten, bestaat er een aanzienlijk risico dat de moeder de hulpverlening niet meer toelaat. Dit heeft de GI doen besluiten om een nieuw onderzoek te starten naar wat de moeder nodig heeft om het contact tussen [minderjarige] en de vader te kunnen ondersteunen. In het verleden heeft Keinder reeds geconcludeerd dat, ondanks de warme band die zij hebben, er tussen [minderjarige] en de moeder sprake is van een ambivalente hechting en dat het goed zou zijn om opvoedondersteuning bij de moeder in te zetten. Gedurende het onderzoek dient het contact tussen de vader en [minderjarige] in stand te blijven. [minderjarige] mag niet nog meer schade oplopen.
Kadanst is gespecialiseerd in hechting en trauma, maar de moeder heeft haar voorkeur uitgesproken voor Impegno. De GI kan zich daar ook in vinden.
Alle onderzoeken die in het verleden reeds hebben plaatsgevonden wijzen uit dat er een goede hechting is tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] is bij de vader ontspannen en kan met plezier over de contactmomenten vertellen. De vader is heel open en in de thuissituatie van de vader is iedereen welkom.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, als volgt geadviseerd.
De raad kan de visie van de GI onderschrijven. In verband met de wachtlijsten heeft de raad nog niet kunnen starten met het onderzoek naar het hoofdverblijf van [minderjarige] . Het is belangrijk dat [minderjarige] meekrijgt dat er geen enkele reden is om de omgang tussen hem en de vader te stoppen. Een nader onderzoek in brede zin naar trauma- en hechtingsproblematiek zal niet de antwoorden opleveren die de moeder wil horen. Het kan eventueel wel handvatten voor de toekomst opleveren.
De overwegingen van het hof
in de zaak met nummer 200.309.369/02
3.13.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder het verzoek in hoger beroep om de werking van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking te schorsen, ingetrokken. Omdat de moeder haar grieven ten aanzien van dit verzoek niet langer handhaaft, zal het hof haar niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
in de zaak met nummer 200.309.369/01
3.14.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.15.
Ingevolge artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding.
3.16.
Het hof oordeelt als volgt.
3.16.1.
Voor zover het hoger beroep van de moeder ziet op de beslissing van de rechtbank zoals deze in de bodemzaak is genomen (zaaknummer C/02/391463 /FA RK 21-5218) heeft de moeder haar verzoek in hoger beroep ingetrokken. Omdat de moeder haar grieven ten aanzien van dit verzoek niet langer handhaaft, zal het hof haar niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
3.16.2.
Voor zover het beroep van de moeder ziet op de beslissingen die de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening heeft genomen (C/02/392966 / FA RK 21-6016) overweegt het hof op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren is gebracht als volgt.
3.16.3.
De door de moeder herhaalde zorgen over signalen die [minderjarige] na een bezoek aan de vader zou afgeven, waarbij [minderjarige] ook zorgelijke uitspraken zou doen, worden door de GI noch door school of [instantie] gedeeld. Integendeel zelfs; er wordt gezien dat [minderjarige] een goede band heeft met de vader en dat hij op ontspannen wijze kan vertellen over het contact met de vader.
Het hof acht het zorgelijk dat de moeder keer op keer gerechtelijke uitspraken naast zich neerlegt en dat zij om haar moverende redenen de omgang tussen de vader en [minderjarige] belemmert. Daarbij werpt de moeder steeds weer nieuwe belemmeringen op om de zorgregeling naast zich neer te leggen. Dit schrijnt te meer, omdat het in het belang van [minderjarige] wordt geacht dat hij met beide ouders een onbelast contact kan hebben. Daarbij wordt het ook zorgelijk geacht dat de moeder [minderjarige] belast met volwassen problematiek. Immers, [minderjarige] zou hebben verklaard dat de moeder centjes moet betalen als hij niet naar de vader gaat of niet bij de vader blijft overnachten. Uit eerdere onafhankelijke en zorgvuldige onderzoeken, waaronder het onderzoek door Keinder, zijn geen zorgen over de opvoedsituatie bij de vader naar voren gekomen; deze onderzoeken hebben verder uitgewezen dat de problematiek niet in [minderjarige] is gelegen.
Aan de GI wordt derhalve meegegeven dat zij alles in het werk dient te stellen om ervoor te zorgen dat de zorgregeling, zoals bij de bestreden beschikking vastgesteld, wordt nagekomen.
Gelet op het voorgaande acht het hof het van belang dat de dwangsomregeling in stand blijft zodat het beroep van de moeder ook op dit punt geen kans van slagen heeft.
3.17.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
In beide zaken
3.18.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 289 Rv juncto artikel 362 Rv een proceskostenveroordeling kan worden opgelegd bij de eindbeschikking. In een familiezaak is het gebruikelijk dat proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Het hof ziet in deze zaak echter aanleiding om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep, omdat de moeder de proceskosten in hoger beroep nodeloos heeft veroorzaakt.
Het hof ziet een patroon waarbij de moeder steeds opnieuw de bij gerechtelijke uitspraak vastgestelde zorgregelingen niet nakomt, terwijl keer op keer (na gedegen onderzoek) is vastgesteld dat er geen contra-indicaties zijn om [minderjarige] bij de vader te laten verblijven dan wel te laten overnachten. Dit heeft ertoe geleid dat de vader al vier keer een kort geding tot nakoming heeft moeten starten, terwijl de vader zonder toevoeging procedeert. De moeder blijft weigerachtig om uitvoering te geven aan de zorgregeling. Daarbij is van belang dat de moeder in dit hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. Onder deze omstandigheden heeft de vader onnodig kosten moeten maken, zodat het hof zal overgaan tot een proceskostenveroordeling aan de zijde van de moeder. Gelet op de samenhang tussen zaken met de nummers 200.309.369/01 en 200.309.369/02 zal het hof uitgaan van 2 punten (één beroepschrift en één verweerschrift).
Het hof zal voor de begroting van de proceskosten aansluiten bij het toepasselijke liquidatietarief. Aan de zijde van de vader worden de kosten op grond hiervan vastgesteld op 2 punten x € 1.114,-, derhalve op € 2.228,-, vermeerderd met het door de man verschuldigde griffierecht van € 343,-, dus in totaal: € 2.571,-.
3.19.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.309.369/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep;
in de zaak met nummer 200.309.369/01
verklaart de moeder niet-ontvankelijk voor zover het hoger beroep van de moeder ziet op de beslissing van de rechtbank Zeeland-West van 24 maart 2022, gewezen onder zaaknummer C/02/391463 /FA RK 21-5218;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West van
24 maart 2022, gewezen onder zaaknummer C/02/392966 / FA RK 21-6016;
in beide zaken
veroordeelt de moeder in de proceskosten in hoger beroep van beide partijen, aan de zijde van de vader begroot op € 2.571,-;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Vossestein op 1 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.