ECLI:NL:GHSHE:2022:3043

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
200.312.491_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de gezagsbeëindiging van een minderjarige na langdurige uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsbeëindiging van een minderjarige, die sinds 2018 in een pleeggezin verblijft. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar gezag over de minderjarige was beëindigd. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij haar leven sinds 2019 positief heeft veranderd en dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige al vier jaar in het huidige pleeggezin verblijft en dat zij behoefte heeft aan duidelijkheid over haar opvoedperspectief. De moeder heeft niet de kans gekregen om de minderjarige bij haar op te laten groeien, en de Raad en de gecertificeerde instelling hebben twijfels geuit over de stabiliteit van de moeder. Het hof heeft geoordeeld dat de bestreden beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd, omdat de minderjarige in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de moeder niet in staat is om de zorg voor haar te dragen. Het hof heeft ook aangegeven dat er onderzoek moet plaatsvinden naar de uitbreiding van de omgang tussen de minderjarige en haar ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 september 2022
Zaaknummer: 200.312.491/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/301788 FA RK 22-491
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.G.J.M. van der Staak,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
regio Noord-Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
en
[pleegmoeder] en [pleegvader]wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader, tezamen de pleegouders.
Als informant is aangemerkt:
[de vader]wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 juni 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging af te wijzen en te bepalen dat - onder leiding van de GI - dient te worden toegewerkt naar een thuisplaatsing bij de moeder, althans dat onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden tot een thuisplaatsing bij de moeder, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2022, heeft de raad geconcludeerd tot afwijzing van het beroep van de moeder en verzocht de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de pleegouders.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlage van de GI van 29 juli 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
[minderjarige] staat sinds 25 oktober 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 12 oktober 2022.
3.2.
[minderjarige] is begin 2018 op vrijwillige basis uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin. Omdat dat gezin [minderjarige] niet kon bieden wat ze nodig had is ze weer thuis gekomen. Op 19 februari 2018 is [minderjarige] met spoed uit huis geplaatst, in verband met het huiselijk geweld in de thuissituatie tussen de ouders. [minderjarige] is na die spoedplaatsing vanaf 4 maart 2018 door de kinderrechter weer teruggeplaatst bij de ouders, tot 11 juli 2018. Op grond van een daartoe strekkende machtiging is [minderjarige] sinds 11 juli 2018 uit huis geplaatst in een pleeggezin. Ze verblijft sinds 13 augustus 2018 in het huidige pleeggezin.
De machtiging is laatstelijk verlengd tot 12 april 2022.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat de moeder haar leven vanaf 2019 in positieve zin heeft veranderd en sindsdien al jarenlang stabiel is. Ze heeft werk, een stabiele woonruimte en een bewindvoerder. Daarnaast is er bij de moeder geen sprake (meer) van verslavingsproblematiek, heeft zij een sociaal netwerk en een goed dagritme. De moeder heeft meerdere keren verzocht om onderzoek te doen naar de opvoedsituatie bij de moeder en de mogelijkheden tot een thuisplaatsing van [minderjarige] , maar dit is nooit gedaan. Volgens de raad is de voor [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn waarbinnen zij thuisgeplaatst had kunnen worden voorbij. Dit is echter niet aan de moeder te wijten, maar aan de raad en de GI. De moeder heeft niet de kans gekregen om [minderjarige] bij haar op te laten groeien. Het is voor de moeder onduidelijk waar de zorgen die de raad aanvoert in gelegen zijn. De omgang met [minderjarige] verloopt goed. Lange tijd had de moeder apart van de vader omgang met [minderjarige] omdat er sprake was van een contactverbod tussen de ouders, maar sinds kort vinden de omgangsmomenten gezamenlijk plaats. De GI wil de omgang tussen de moeder en [minderjarige] niet uitbreiden en gebruikt daarvoor als argument dat [minderjarige] tijdens de bezoekmomenten overprikkeld raakt. De moeder stelt dat dit niet aan haar ligt, maar dat het wellicht komt door het enthousiasme van de vader tijdens de bezoeken. Dat er geen uitbreiding van de omgang plaatsheeft staat haaks op wat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen, namelijk dat er onderzocht moet worden welke mogelijkheden er zijn rondom de uitbreiding van de omgang en of er kan worden toegewerkt naar meer frequent (onbegeleid) contact tussen [minderjarige] en de moeder.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat dat er bij [minderjarige] gedragsproblemen zijn waargenomen die kunnen duiden op hechtingsproblemen. De moeder is van mening dat die gedragsproblemen voortkomen uit de schade die [minderjarige] bij de diverse uithuisplaatsingen heeft opgelopen. In de optiek van de raad laat de moeder daarmee zien dat zij onvoldoende in staat is om te reflecteren op haar eigen handelen in de periode dat [minderjarige] nog bij de ouders verbleef en op de impact hiervan op de ontwikkeling van [minderjarige] . De wens van de moeder om zelf voor [minderjarige] te zorgen is invoelbaar en de raad erkent dat de moeder positieve stappen heeft gezet. Ook moet het voor de moeder lastig zijn geweest dat zij lange tijd in het ongewisse is gebleven over het ouderlijk gezag.
Alle bij [minderjarige] betrokken jeugdzorgprofessionals en ook de pleegouders verklaren dat de opvoeding van [minderjarige] meer van opvoeders vergt dan bij een gemiddeld kind van haar leeftijd en heeft zij meer dan gemiddeld behoefte aan duidelijkheid, rust en stabiliteit. Hoewel er bij [minderjarige] sinds de plaatsing in het huidig pleeggezin sprake is van positieve groei, kan zij vooral bij veranderingen terugvallen in oude gedragspatronen. Dan kan zij zich afhankelijk en zelfbepalend opstellen en babygedrag laten zien.
Een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder zou naar de mening van de raad een te groot risico vormen omdat allerminst zeker is dat dit zou slagen. De moeder heeft een belast verleden met een moeilijke hechting, huiselijk geweld, middelengebruik en een posttraumatische stressstoornis en raakt snel overprikkeld en overvraagd. Meerdere instanties hebben hun twijfels geuit over de stabiliteit van de moeder. Daar komt bij dat de wens van de moeder om de mogelijkheden tot een thuisplaatsing te onderzoeken niet opweegt tegen de tijd en onrust die een dergelijk onderzoek met zich mee zal brengen. [minderjarige] is zich veilig aan het hechten aan de pleegouders en een terugplaatsing zou dit onderbreken. De aanvaardbare termijn is voor [minderjarige] ruimschoots verstreken, gelet op haar leeftijd, de duur van het verblijf in het perspectief biedend pleeggezin (vier jaar) en de daarbij horende hechting en ontwikkeling van [minderjarige] . Zij en haar pleegouders hebben behoefte aan duidelijkheid over haar perspectief. Daarna pas zal er emotionele diepgang kunnen komen binnen de relatie tussen [minderjarige] en de pleegouders zodat zij zich verder kan hechten. Omdat de moeder zich blijft verzetten tegen de plaatsing kan zij in de optiek van de raad aan [minderjarige] niet de emotionele toestemming geven voor het mogen opgroeien in het pleeggezin.
De raad is wel van mening dat ook de hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en haar ouders versterkt zou moeten worden. Er zou daarom onderzocht moeten worden in hoeverre de omgang tussen [minderjarige] en de ouders uitgebreid kan worden.
3.7.
De GI sluit zich aan bij het standpunt van de raad. [minderjarige] is zich gaan hechten in het pleeggezin. Het terugplaatsen van [minderjarige] bij de moeder na een plaatsing in het pleeggezin van vier jaar zal een enorme impact hebben op haar hechting. Daar komt bij dat [minderjarige] gelet op haar kindeigen problematiek een kind is waar een opvoeder meer dan gemiddelde opvoedcompetenties voor nodig heeft. Ten aanzien van het verzoek van de moeder om de omgang uit te breiden geeft de GI aan dat het gedrag van [minderjarige] en wat zij aankan, hierbij leidend is. De omgang met [minderjarige] wordt sinds maart 2022 begeleid door [instantie] . Pleegouders moeten [minderjarige] pas kort voor de omgang hierover informeren omdat zij anders door spanningen niet toekomt aan leren. Na de omgang heeft ze moeite om terug te schakelen. Met de moeder is afgesproken dat de omgang in uren gelijk blijft, maar er een paar keer een langer contact komt. Zo kon de moeder recent zes uur met [minderjarige] naar Toverland. De moeder zegt dat te begrijpen maar blijft bij de GI haar wensen voor uitbreiding van de omgang in frequentie herhalen. Daarin lijkt de moeder voorbij te gaan aan het tempo en de ontwikkelbehoefte van [minderjarige] , aldus de GI.
De moeder zelf heeft positieve ontwikkelingen doorgemaakt, dat heeft ook een positieve impact op [minderjarige] . Hoewel de GI zich realiseert dat zij vrijwel het onmogelijke vraagt van de moeder, zou het voor [minderjarige] nog positiever zijn als de moeder ook in staat zou zijn om [minderjarige] emotionele toestemming te geven om in het pleeggezin te mogen opgroeien.
3.8.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [minderjarige] een vrolijk meisje is dat in de loop van de tijd heeft geleerd zichzelf op sociaal vlak aan te passen. Zij heeft echter geen intrinsieke motivatie of nieuwsgierigheid om zich te ontwikkelen en heeft bovenmatig veel herhaling en duidelijkheid nodig. Nieuwe dingen vindt ze eng en dan heeft ze veel externe stimulans en bovenmatig veel herhaling nodig. Ze is heel trots als ze iets nieuws kan en geniet daar ook van. Ook op het gebied van eten heeft ze externe hulp nodig, nu juist om haar af te remmen, ze is onverzadigbaar. Ze laat ongeremd gedrag zien in contact met voor haar nog onbekende volwassenen. Dan kan ze heel aanhalig zijn terwijl dat niet passend is. De pleegouders helpen haar daarbij, door bijvoorbeeld aan te geven met wie ze wel en met wie ze niet kan of mag knuffelen. Daarnaast heeft [minderjarige] moeite met het vertrouwen van anderen en houdt ze graag de controle. De pleegouders helpen haar daarbij door haar duidelijke kaders te geven waarbinnen zij zich kan bewegen en daarbuiten nemen zij de beslissingen voor haar. Wanneer [minderjarige] gedragsproblemen laat zien gaan ze niet in op dat gedrag zelf maar onderkennen ze wat er achter zit, staan ze daar vervolgens samen met [minderjarige] bij stil bij en herhalen ze steeds wat [minderjarige] kan verwachten. [minderjarige] mag en kan erop vertrouwen dat de pleegouders haar zullen blijven stimuleren in haar ontwikkeling. Daarin werken ze graag samen met de moeder. De pleegouders hebben respect voor de (rol van de) ouders en benadrukken dat de ouders van [minderjarige] altijd haar ouders zullen blijven.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daar nog aan toe dat [minderjarige] inmiddels vier jaar in het huidige pleeggezin verblijft en dat voor haar de aanvaardbare termijn meer dan verstreken is. In het verleden hebben er meerdere thuisplaatsingen van [minderjarige] bij de ouders plaatsgevonden die vanwege de voortdurende voor [minderjarige] onveilige situatie bij de ouders en ondanks de inzet van intensieve hulpverlening telkens weer hebben geresulteerd in een uithuisplaatsing. Gezien de gebeurtenissen in het verleden heeft [minderjarige] zodanige gedragsproblemen ontwikkeld dat zij thans opvoeders nodig heeft met bovengemiddelde opvoedcapaciteiten. In het huidige pleeggezin wordt haar de duidelijkheid en structuur geboden die zij nodig heeft. Hoewel de moeder terecht heeft aangevoerd dat er geen recent onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden tot terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, is het hof met de raad en de GI van oordeel dat [minderjarige] niet langer kan wachten op duidelijkheid over haar opvoedperspectief.
Conclusie
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.11.
Ten overvloede overweegt het hof dat de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat er onderzoek moet plaatsvinden naar uitbreiding van de omgang tussen [minderjarige] en de ouders. De GI heeft aangegeven dat er daarbij gekeken moet worden naar welke omgang past bij de draagkracht van [minderjarige] . Net als de rechtbank gaat het hof er vanuit dat de GI dat samen met de ouders en de pleegouders gaat onderzoeken.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 april 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en C.L.M. Smeets en is op 1 september 2022 in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.