In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsbeëindiging van een minderjarige, die sinds 2018 in een pleeggezin verblijft. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar gezag over de minderjarige was beëindigd. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij haar leven sinds 2019 positief heeft veranderd en dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige al vier jaar in het huidige pleeggezin verblijft en dat zij behoefte heeft aan duidelijkheid over haar opvoedperspectief. De moeder heeft niet de kans gekregen om de minderjarige bij haar op te laten groeien, en de Raad en de gecertificeerde instelling hebben twijfels geuit over de stabiliteit van de moeder. Het hof heeft geoordeeld dat de bestreden beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd, omdat de minderjarige in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de moeder niet in staat is om de zorg voor haar te dragen. Het hof heeft ook aangegeven dat er onderzoek moet plaatsvinden naar de uitbreiding van de omgang tussen de minderjarige en haar ouders.