ECLI:NL:GHSHE:2022:3040

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
200.307.900_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Limburg inzake omgangsregeling met minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een omgangsregeling met zijn minderjarige kind is vastgesteld. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de beschikking te vernietigen en een ruimere omgangsregeling te bepalen. De minderjarige, geboren in 2015, staat onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en woont bij de moeder. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader eenmaal per week contact heeft met de minderjarige onder begeleiding van de GI. De vader is van mening dat deze regeling te beperkt is en dat hij in staat is om het contact op een veilige en voorspelbare manier te laten plaatsvinden zonder begeleiding.

De GI heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat de vader geen belang heeft bij het hoger beroep, omdat de zorgregeling door een latere beschikking is gewijzigd. De moeder heeft ook verklaard dat de contacten tussen de vader en de minderjarige op een veilige manier moeten verlopen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader geen rechtens te respecteren belang heeft bij zijn hoger beroep, omdat de beschikking waartegen hij zich verzet geen rechtskracht meer heeft. Het hof heeft de vader daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 september 2022
Zaaknummer : 200.307.900/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/297179 / JE RK 21-2002
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 14 maart 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, zo begrijpt het hof, een ruimere omgangsregeling te bepalen, bestaande uit minimaal iedere woensdagmiddag en ieder weekend.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 mei 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Remport Urban;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
- de moeder;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het procesdossier van de eerste aanleg;
- de brief met bijlage van de GI van 28 juli 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de sinds mei 2020 verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 11 januari 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van de rechtbank van 21 december 2021 verlengd tot 11 januari 2023.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 14 december 2021 heeft de rechtbank op verzoek van de GI in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat de vader eenmaal per week gedurende drie uur contact heeft met [minderjarige] onder begeleiding van Anacare op het kantoor van de GI.
3.4.
Bij beschikking van 13 mei 2022 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in de tussen de vader en de moeder lopende bodemprocedure (zaaknummer C/03/283650 / FA RK 20-3793) - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder therapeutische begeleiding van de Mutsaersstichting (Plinthos) (BOR-traject niveau 3), waarbij de invulling van het BOR-traject wordt overgelaten aan de Mutsaersstichting (Plinthos). Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Het is het hof ambtshalve bekend dat namens de vader tegen deze beschikking inmiddels hoger beroep is ingesteld.
3.5.
De vader en [minderjarige] hebben sinds eind november 2021 geen contact meer met elkaar gehad.
3.6.
De vader kan zich met de onder 3.3. vermelde beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De zorgregeling die de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld is te beperkt. De vader is in staat om het contact met [minderjarige] veilig en voorspelbaar en op korte termijn bij hem thuis en zonder begeleiding te laten plaatsvinden. De vader praat niet negatief over de moeder in het bijzijn van [minderjarige] en zijn verstandhouding met de instanties/hulpverlening is goed.
De vader wil een grotere rol vervullen in het leven van [minderjarige] , net zoals tijdens de relatie van de ouders.
Ondanks dat de rechtbank in de latere beschikking van 13 mei 2022 een voorlopige zorgregeling heeft bepaald in het kader van een BOR-3 traject, verzoekt de vader het hof om de bestreden beschikking inhoudelijk te toetsen, die te vernietigen en een aanvullende – uitgebreidere – zorgregeling vast te stellen. De vader mist [minderjarige] zeer en hij wil graag zo snel mogelijk contact met hem. De vader vindt het allemaal erg lang duren. Hij gaat intussen wel meewerken aan het BOR-3 traject.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan
Een inhoudelijke beoordeling van de beschikking van de rechtbank van 14 december 2021 is niet mogelijk, omdat de daarin bepaalde zorgregeling door de latere beschikking van 13 mei 2022 niet meer geldt.
Subsidiair bepleit de GI bekrachtiging van de bestreden beschikking. De communicatie tussen de ouders verloopt zeer gespannen. Niet gebleken is dat de vader de contacten met [minderjarige] op een veilige en voorspelbare manier kan laten plaatsvinden. Ook de samenwerking tussen de vader en de GI verloopt zeer moeizaam.
[minderjarige] zit nog steeds in een loyaliteitsconflict en komt onvoldoende toe aan zijn behandeling.
Plinthos staat klaar om een start te maken met het BOR-3 traject. De vader moet alleen nog het hulpverleningsplan ondertekenen.
3.9.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling - in het kort - het volgende verklaard.
De contacten tussen de vader en [minderjarige] moeten op een veilige manier verlopen. Door zijn handelwijze zorgt de vader er steeds weer voor dat er geen daadwerkelijke contacten tussen de vader en [minderjarige] kunnen plaatsvinden.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Het hof stelt voorop dat degene die het rechtsmiddel van hoger beroep aanwendt, daarbij voldoende belang moet hebben (vgl. artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek). Bij gebrek aan voldoende belang volgt een niet-ontvankelijkverklaring.
Naar het oordeel van het hof heeft de vader geen belang bij zijn hoger beroep, om de volgende redenen.
Bij beschikking van 13 mei 2022 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in de tussen de vader en de moeder lopende bodemprocedure, uitvoerbaar bij voorraad - kort gezegd - een voorlopige zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader bepaald in het kader van een BOR-3 traject onder therapeutische begeleiding van de Mutsaersstichting (Plinthos).
Dit betekent dat daarmee de werking van de eerdere – in dit hoger beroep bestreden – beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2021 is geëindigd. Het hoger beroep van de vader strekt daarmee thans tot beoordeling door het hof van een beschikking die geen rechtskracht meer heeft. Dit heeft de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling ook erkend. Bij een dergelijke beoordeling heeft de vader geen rechtens te respecteren belang. Het hof komt aan een inhoudelijke behandeling daarom niet toe.
3.10.2.
Dit leidt ertoe dat de vader niet-ontvankelijk verklaard zal worden in het hoger beroep tegen de bestreden beschikking.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, H. van Winkel en A.M. Bossink en is op 1 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.