ECLI:NL:GHSHE:2022:3010

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
200.291.387_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake (on)verschuldigde huurbetalingen en kosten tussen huurders en Stichting Krijtland Wonen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door de appellanten is ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarin zij zijn veroordeeld tot betaling van huurachterstanden aan Stichting Krijtland Wonen (SKW). De appellanten, die een bijstandsuitkering ontvangen, huurden een woning van SKW en hebben in het verleden betalingsproblemen ervaren. De kantonrechter had in een eerder vonnis geoordeeld dat de appellanten hoofdelijk moesten betalen voor de huurachterstanden en bijkomende kosten, en dat de huurovereenkomst ontbonden zou worden indien zij in gebreke bleven met hun betalingen.

In het hoger beroep hebben de appellanten drie grieven ingediend, waarbij zij onder andere vorderingen hebben gedaan voor terugbetaling van te veel betaalde huur en schadevergoeding. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun vorderingen. De grieven zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De appellanten zijn ook veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, omdat zij in het ongelijk zijn gesteld. Het hof heeft de uitspraak openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.291.387/01
arrest van 30 augustus 2022
in de zaak van

1.[appellant],

wonende te [woonplaats],
2.
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna: [appellanten],
advocaat: mr. A. van den Eshoff te Sittard,
tegen
Stichting Krijtland Wonen,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna: SKW,
advocaat: mr. P.L.T. Roks te Tilburg,
op het bij dagvaardingsexploot van 5 maart 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 januari 2021 tussen [appellanten] als eisers en SKW als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak 8596584 CV EXPL 20-2867)

Hiervoor verwijst het hof naar voornoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde dagvaardingsexploot van [appellanten];
- de rolaantekening dat tegen SKW verstek is verleend, dat later is gezuiverd;
  • de memorie van grieven van [appellanten];
  • de memorie van antwoord van SKW.
2.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
In dit geding gaat het kort gezegd om (on)verschuldigde betalingen aan huur en kosten.
Feiten
3.2
Als gesteld en niet (voldoende) betwist vormen de volgende feiten voor het hof het uitgangspunt.
a. [appellanten] huren van (de rechtsvoorganger van) SKW de woning Aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De maandelijks aan SKW daarvoor verschuldigde huurprijs bedroeg tot 1 juli 2019 € 617,35. Vanaf 1 juli 2019 is de huurprijs verhoogd naar € 626,35 en vanaf 1 juli 2020 naar € 642,75.
[appellanten] ontvangen een bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet. Sociale Zaken Maastricht Heuvelland (hierna: SZMH) voert namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals de Participatiewet uit.
Bij besluit van 26 november 2018 heeft SZMH aan [appellanten] bijzondere (leen)bijstand van € 2.016,05 verleend voor de aflossing van een huurachterstand.
Bij e-mail van 20 november 2018 heeft SKW aan SZMH medegedeeld dat zij er mee akkoord is dat met ingang van 20 december 2018 voor de duur van minimaal vier maanden de volledige brutohuur zal worden ontvangen via SZMH.
In de daarop volgende maanden is de maandelijkse huur rechtstreeks door SZMH aan SKW betaald op basis van een door [appellanten] verstrekte machtiging.
Bij vonnis van 29 maart 2019 in zaak 7366125 CV EXPL 18-7382 heeft de kantonrechter kort gezegd:
1. [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan SKW van:
a. € 600,-- aan incasso- en proceskosten, af te lossen in tien maandelijkse termijnen van € 60,--,
b. de maandelijkse huurtermijnen vanaf april 2019;
2. de huurovereenkomst ontbonden en [appellanten] veroordeeld om de woning te ontruimen indien en zodra aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
- huurders zijn in gebreke met de voldoening van enige maandelijkse
aflossingstermijn van € 60,--,
- huurders zijn in gebreke met de voldoening van enige maandelijkse
huurtermijn vanaf april 2019.
Met ingang van juni 2019 heeft SZMH de betaling van de uitkering van [appellanten] stopgezet. Als gevolg daarvan heeft SZMH evenmin de huur over de maanden juni, juli en augustus 2019 voor [appellanten] aan SKW betaald.
Op 9 augustus 2019 heeft SKW het op 29 maart 2019 in zaak 7366125 CV EXPL 18-7382 gewezen vonnis aan [appellanten] doen betekenen en daarbij bevel gedaan tot:
- betaling van een bedrag van € 2.424,88 voor drie achterstallige maandhuren met bijkomende kosten,
- ontruiming van de woning.
i. Op 16 augustus 2019 hebben [appellanten] de huur over de maand augustus 2019 betaald.
Bij beslissing van 20 augustus 2019 heeft SZMH bijzondere bijstand (in de vorm van een lening) verstrekt van €1.243,70. SZMH heeft dit bedrag rechtstreeks aan SKW betaald voor de huurachterstand van de maanden juni en juli 2019.
Op 13 mei 2020 heeft SKW onder SZMH executoriaal derdenbeslag gelegd op de uitkering van [appellanten] voor een bedrag van € 371,50.
Ingestelde vorderingen
3.3
In dit met de dagvaarding van 12 juni 2020 ingeleide geding heeft de kantonrechter bij het beroepen vonnis in hoofdlijn:
A. afgewezen de vordering van [appellanten] om SKW (na vermeerdering van eis) te veroordelen tot betaling van:
1. € 775,92 als teveel betaald bedrag, met wettelijke rente vanaf 12 juni 2020,
2. € 1.000,-- voor vergoeding van immateriële schade, met wettelijke rente vanaf 9 augustus 2019,
3. € 1.666,76 voor dubbel betaalde maandhuren augustus 2019 (€ 627,15) en januari 2020 (€ 668,11) en voor beslagkosten (€ 371,50),
4. de proceskosten,
[appellanten] veroordeeld tot betaling van de op € 420,-- begrote proceskosten van SKW, met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na vonniswijzing.
3.4
In beroep formuleren [appellanten] drie grieven en vorderen [appellanten] in de kern dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en SKW zal veroordelen tot betaling van
I. € 775,92 als teveel betaald bedrag, met wettelijke rente vanaf 12 juni 2020,
II. € 1.295,26 voor dubbel betaalde maandhuren augustus 2019 (€ 627,15) en januari 2020 (€ 668,11), met wettelijke rente vanaf 12 juni 2020,
III. de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep.
3.5
SKW weerspreekt de grieven en concludeert in hoofdlijn dat het hof het beroepen vonnis zal bekrachtigen en [appellanten] zal veroordelen in de proceskosten van het beroep, met nakosten.
Grieven en voorliggende vorderingen
3.6
Het hof stelt voorop dat geen grief is gericht tegen de afwijzing van de hiervoor onder A.2 bedoelde € 1.000,-- als vergoeding van immateriële schade en tegen de in A.3 vervatte € 371,50 voor beslagkosten. Die vergoeding en beslagkosten worden ook niet gevorderd met de in beroep voorliggende vorderingen I, II en III. Daardoor liggen die in het beroepen vonnis gegeven afwijzingsbeslissingen en die vergoeding en beslagkosten, buiten dit beroep. Dit beroep beperkt zich tot de aan het hof voorliggende vorderingen I, II en III.

vordering I
3.7
Met grief 1 keren [appellanten] zich tegen de afwijzing onder A.1 en leggen [appellanten] vordering I aan het hof voor. Daarmee vorderen [appellanten] op grond van onverschuldigd betaling een hoofdsom van € 775,92, bestaande uit € 540,-- aan teveel betaalde huurachterstand, € 150,51 aan ten onrechte in rekening gebrachte deurwaarderskosten en € 85,41 aan ten onrechte in rekening gebrachte betekeningskosten.
3.8
De kantonrechter heeft kort gezegd gemotiveerd overwogen en geconcludeerd dat uit het door [appellanten] ingeroepen overzicht van bedragen en betalingen op pagina 2 van het exploot van het executoriaal derdenbeslag, zonder de benodigde (maar ontbrekende) toelichting:
“4.1 (…)
valt niet in te zien waarom uit dit alles volgt dat [appellanten] € 775,92 te veel aan SKW betaald zouden hebben. De berekening die [appellanten] hebben gemaakt ter motivering van dit bedrag (€ 1.783,70 - € 1.24 3,70 + € 150,51 + € 85,41) maakt het niet duidelijker. (…)”
3.9
In het licht van die door de kantonrechter terecht onvoldoende geoordeelde feitelijke onderbouwing, hadden [appellanten] de onderbouwing van deze vordering in beroep nader behoren te verduidelijken, maar het hof oordeelt die nadere verduidelijking (nog steeds) onnavolgbaar. Zo nemen [appellanten] bijvoorbeeld het bedrag van € 371,50 voor beslagkosten als onderdeel van hun onderbouwing op, maar dat valt niet onder vordering I en ligt buiten dit beroep. Ook blijven [appellanten] in hun onderbouwing uitgaan van het niet (voldoende) begrijpelijke uitgangspunt dat in augustus 2019 alle aan SKW verschuldigde bedragen waren voldaan. Voor zover [appellanten] hiervoor (blijven) verwijzen naar bijvoorbeeld de (onder rov 3.2.j genoemde) SZMH- beslissing van 20 augustus 2019, ziet die beslissing hooguit op betalingen voor de (huurachterstand van de) maanden juni en juli 2019 en niet op de volgens [appellanten] dubbel betaalde maandhuur voor augustus 2019. Voor zover [appellanten] blijven verwijzen naar de (onder rov. 3.2.i genoemde) betaling door [appellanten] zelf, volgt daaruit wel een betaling voor de huur van de maand augustus 2019 maar (niet een dubbele doch) slechts een enkele betaling van de maandhuur voor augustus 2019. Bij het voorgaande komt nog dat [appellanten] in hun onderbouwing blijven miskennen dat huurbetalingen bij vooruitbetaling verschuldigd zijn.
Reeds dit alles doet het hof oordelen dat grief 1 doel mist en dat vordering I van [appellanten] niet toewijsbaar is.

vordering II
3.1
[appellanten] richten grief 2 tegen de onder A.3 afgewezen € 1.295,26 voor dubbel betaalde maandhuren augustus 2019 en januari 2020 en hiermee leggen [appellanten] vordering II aan het hof voor. Daarmee vorderen [appellanten] op grond van onverschuldigde betaling de dubbel betaalde huren van de maanden augustus 2019 en januari 2020 terug.
3.11
De kantonrechter heeft kort gezegd gemotiveerd overwogen en geconcludeerd dat gezien de betwisting door SKW:
“4.2 (…)
hebben [appellanten] de gestelde dubbele betalingen niet kunnen aantonen. (…)”
3.12
In het licht van die door de kantonrechter terecht onvoldoende geoordeelde feitelijke onderbouwing, hadden [appellanten] ook de onderbouwing van deze vordering in beroep nader behoren te verduidelijken, maar geven [appellanten] die nadere verduidelijking (nog steeds) niet (voldoende) navolgbaar. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor al met betrekking tot de volgens [appellanten] dubbel betaalde maandhuur voor augustus 2019 is overwogen en beslist. Voor zover [appellanten] voor de maandhuur van januari 2020 bovendien een betaling door SZMH suggereert, volstaan [appellanten] met slechts een (te) abstracte bewering dat een dergelijke betaling zou zijn gedaan, maar blijft (te) onduidelijk wanneer en hoe die betaling dan feitelijk precies zou hebben plaatsgevonden. Verder weerspreken [appellanten] vooral aannames die zij bij de kantonrechter veronderstellen, maar laten [appellanten] na hun eigen standpunten (nader) te verduidelijken. Voor zover [appellanten] wijzen op betalingen voor de huur van de maanden augustus 2019 en januari 2020 volgen daaruit (niet dubbele maar) slechts enkele betalingen van die beide maandhuren.
Reeds dit alles doet het hof grief 2 verwerpen en oordelen dat ook vordering II van [appellanten] niet toewijsbaar is.

vordering III
3.13
Met grief 3 keren [appellanten] zich tegen de onder B uitgesproken veroordeling in de proceskosten van de eerste aanleg en leggen [appellanten] vordering III aan het hof voor.
3.14
De kantonrechter heeft echter terecht [appellanten] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg veroordeeld.
Voor zover [appellanten] betoogt dat SKW rauwelijks tot actie is overgegaan, kan het hof [appellanten] daarin niet volgen. Blijkens de stukken heeft SKW hen meermalen de gelegenheid gegeven om hun betalingsverplichtingen (alsnog) na te komen. Dat [appellanten] desondanks concrete actie (nog) niet had verwacht, komt in relatie tot SKW voor rekening van [appellanten] zelf.
Voor zover [appellanten] aan SKW nalatigheid verwijt omdat zij menen dat SKW hen had moeten informeren dat SZMH door hen verschuldigde termijnbetalingen niet (meer) voldeed, miskent [appellanten] dat een dergelijke mogelijke nalatigheid [appellanten] nog niet ontslaat van hun eigen verplichting om de bedoelde termijnen tijdig te voldoen.
Uit het feit dat SZMH de betaling van hun uitkering op enig moment stopzette, hebben [appellanten] redelijkerwijs moeten begrijpen dat ook hun daaruit door SZMH rechtstreeks aan SKW te betalen termijnen werden stopgezet. Dat die stopzetting volgens [appellanten] te wijten is aan een fout van (niet [appellanten] maar) SZMH, komt in relatie tot SKW voor risico van [appellanten] zelf en daarvoor mag [appellanten] SKW niet verantwoordelijk houden.
Het hof oordeelt dat ook grief 3 doel mist en dat vordering III van [appellanten] niet toewijsbaar is voor zover het de proceskosten uit de eerste aanleg betreft.
Slotsom
3.15
Alles bij elkaar komt het hof tot de slotsom dat het beroep niet slaagt, dat de vorderingen van [appellanten] in beroep niet toewijsbaar zijn en dat het beroepen vonnis moet worden bekrachtigd voor zover dat in hoger beroep voorligt.
Het hof zal de in beroep overwegend in het ongelijk gestelde [appellanten] veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, zodat vordering III van [appellanten] ook niet toewijsbaar is voor zover het de proceskosten van het hoger beroep betreft. Met betrekking tot de uit te spreken proceskostenveroordeling is ook de door SKW verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad toewijsbaar. De verlangde veroordeling tot betaling van nakosten daarover, zal niet afzonderlijk worden uitgesproken, omdat de proceskostenveroordeling al zo’n veroordeling omvat.
Wat partijen verder nog aanvoeren en te bewijzen aanbieden, bevat geen (voldoende) concrete argumenten of (voor bewijs vatbare) feiten die het hof anders kunnen doen oordelen. Het hof beslist als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis van 6 januari 2021 voor zover dat aan het hof voorligt;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van dit hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van SKW op € 772,-- aan griffierecht en op € 787,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 augustus 2022.
griffier rolraadsheer