ECLI:NL:GHSHE:2022:3009

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
200.288.091_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van handtekening onder onderhandse akte in het kader van leaseovereenkomsten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van [X] Holding B.V. tegen Leaseplan Nederland N.V. De zaak betreft de betwisting van de handtekening onder een onderhandse akte die betrekking heeft op leaseovereenkomsten voor een SEAT Ateca en een Fiat Doblo. Leaseplan vordert betaling van een bedrag van € 35.046,22 wegens contractueel verschuldigde vergoedingen, incassokosten en rente. Leaseplan stelt dat op 16 januari 2018 een mantelovereenkomst tot stand is gekomen, maar [appellante] betwist de ondertekening van de overeenkomsten door haar directeur.

Het hof oordeelt dat de betwisting van de handtekening pas relevant is wanneer de akte nodig is voor bewijs. Aangezien [appellante] de stellingen van Leaseplan onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, concludeert het hof dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat Leaseplan haar vordering heeft onderbouwd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de grieven van [appellante] af. De proceskosten in hoger beroep worden toegewezen aan Leaseplan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.288.091/01
arrest van 30 augustus 2022
in de zaak van
[X] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. N.J. Moens te Goes,
tegen
Leaseplan Nederland N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Leaseplan,
advocaat: mr. J.W. Hilhorst te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 februari 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer 8343200 CV EXPL 20-623 tussen [appellante] als gedaagde en Leaseplan als eiseres gewezen vonnis van 12 augustus 2020.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 23 februari 2021 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 mei 2021;
  • de memorie van grieven van 24 augustus 2021;
  • de memorie van antwoord van 5 oktober 2021.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
Het gaat in deze zaak over de vraag of overeenkomsten tot stand zijn gekomen tussen [appellante] en Leaseplan: een mantelovereenkomst en twee daarop voortbordurende overeenkomsten met betrekking tot het gebruik van een SEAT Ateca en een Fiat Doblo.
6.2.1.
In de onderhavige procedure vordert Leaseplan betaling van een bedrag van € 35.046,22 wegens contractueel verschuldigde vergoedingen (€ 29.850,80), incassokosten (€ 4.477,62) en rente tot en met 3 februari 2020 (€ 717,80). Aan deze vordering heeft Leaseplan, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat op 16 januari 2018 een Mantelovereenkomst Operationele Lease “LeasePlan Direct Partner” tussen partijen tot stand is gekomen. Op dezelfde datum is op grond van een daartoe namens [appellante] ondertekend Orderformulier een SEAT Ateca aan [appellante] in gebruik gegeven voor de duur van 60 maanden, tegen een daarvoor te betalen leasesom van € 399,84 exclusief btw per maand op basis van 10.000 kilometer per jaar en met nadere condities als vermeld op het orderformulier. Ook op grond van de mantelovereenkomst is een Fiat Doblo bedrijfswagen aan [appellante] in gebruik gegeven, met ingang van 16 februari 2018, voor de duur van 60 maanden, tegen een maandelijks verschuldigde leasesom van € 333,79 exclusief btw, eveneens op basis van 10.000 kilometer per jaar en met voorwaarden als omschreven in de aan [appellante] gezonden bevestiging van een contract onder [contractnummer] . Leaseplan heeft de overeenkomsten wegens wanbetaling ontbonden en vervolgens de contractueel verschuldigde kosten in rekening gebracht. [appellante] heeft deze ondanks aanmaning en sommatie niet betaald, waardoor zij in verzuim is geraakt.
6.2.2.
[appellante] heeft hiertegen tot verweer aangevoerd dat zij de door Leaseplan overgelegde overeenkomsten niet is aangegaan. De daarvan overgelegde documenten zijn niet door haar directeur ( [persoon A] ) of een daartoe bevoegde medewerker ondertekend.
6.2.3.
Nadat de kantonrechter Leaseplan de gelegenheid had geboden tot het nemen van een conclusie van repliek en [appellante] de gelegenheid tot dupliceren, heeft de kantonrechter in het bestreden vonnis van 12 augustus 2020 vastgesteld dat [appellante] niet had gedupliceerd, dat het door Leaseplan bij repliek (nader) aangevoerde niet werd weersproken en dat daarmee het verweer van [appellante] afdoende was weerlegd, waarna het gevorderde (met een correctie voor wat betreft de incassokosten) is toegewezen.
6.3.
[appellante] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellante] heeft (zakelijk weergegeven) geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Leaseplan, met veroordeling van Leaseplan tot terugbetaling van hetgeen [appellante] uit hoofde van het bestreden vonnis heeft voldaan en met veroordeling van Leaseplan in de kosten van beide instanties.
6.4.
Het hof stelt vast dat op grond van het bepaalde in artikel 157, lid 2 Rv. een door partijen ondertekende onderhandse akte in beginsel dwingend bewijs oplevert van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard met betrekking tot dat waartoe de akte bestemd is om als bewijs te dienen. Op grond van het bepaalde in artikel 159, lid 2 Rv. geldt dat echter niet, wanneer de partij tegen welke de akte dwingend bewijs zou leveren, stellig ontkent dat zij die heeft ondertekend. Dat geval doet zich hier voor. Maar dat neemt niet weg dat ook bij betwisting van de handtekening het bestaan van de in een akte vastgelegde overeenkomst kan worden aangenomen. Voor de totstandkoming van een lease-overeenkomst bestaat geen vormvereiste, zodat het al dan niet bestaan van een akte in beginsel slechts van belang is voor de bewijspositie van partijen, niet voor de vraag of een lease-overeenkomst wel of niet tot stand is gekomen.
6.5.
Met grief I betoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat met de onweersproken stellingname van Leaseplan bij repliek het door [appellante] gevoerde verweer voldoende was weerlegd. Deze grief slaagt niet, en wel hierom. De vraag of de akten van de overeenkomsten door de directeur of een bevoegde medewerker van [appellante] zijn ondertekend wordt pas actueel, wanneer Leaseplan bewijs moet bijbrengen van de door haar gestelde overeenkomsten. Het leveren van dat bewijs komt pas aan de orde, wanneer [appellante] , gelet op de onderbouwing van de vordering en hetgeen Leaseplan daaraan ten grondslag legt, het door Leaseplan gestelde voldoende gemotiveerd betwist. Naarmate de onderbouwing van haar vordering concreter is, en in verdergaande mate aannemelijk maakt dat dat wat Leaseplan stelt juist is, dient [appellante] haar verweer ook nader te concretiseren en onderbouwen.
6.6.1.
Uit de bij repliek overgelegde e-mailwisseling tussen (de gemachtigde van) Leaseplan en [appellante] uit de periode van eind maart 2019 tot medio april 2019 over het nakomen van betalingsverplichtingen blijkt dat de e-mailwisseling over de onderhavige vordering in de periode van 28 maart 2019 tot en met 9 april 2019 heeft plaatsgevonden met als onderwerp “1222110688: [X] Holding B.V. - > melding van LeasePlan SPOED!!” en “1222110688: [appellante] Holding B.V. = > deelbetaling ontvangen?” De e-mails zijn alle gericht aan [persoon A] , de directeur van [appellante] . Op geen enkel moment in deze e-mailwisseling heeft [persoon A] betwist dat de door Leaseplan gestelde overeenkomsten met [appellante] waren aangegaan, net zo min als dat hij daarin ooit betwist heeft dat de auto’s in kwestie aan [appellante] in gebruik waren gegeven. In tegendeel: hij doet voorstellen en correspondeert over een betalingsregeling.
6.6.2.
Het hof stelt voorts vast dat de reeds als producties 5 en 6 bij inleidende dagvaarding overgelegde bevestigingen van de gesloten gebruiksovereenkomsten voor de SEAT en de Fiat zijn gestuurd aan [appellante] op haar vestigingsadres, aan de [adres] te [vestigingsplaats] , respectievelijk op 5 maart 2018 (SEAT) en op 17 april 2018 (Fiat). Wijzigingen met betrekking tot het contract van de SEAT zijn op 8 februari 2019 en op 1 maart 2019 aan [appellante] gestuurd op haar vestigingsadres in [vestigingsplaats] . De ontvangst van deze bescheiden is door [appellante] niet betwist. Dat zij naar aanleiding van deze correspondentie ooit bij Leaseplan heeft gemeld dat zij geen contractspartij was bij deze overeenkomsten en ook de betrokken auto’s nooit ter beschikking heeft gekregen, is evenmin gesteld of gebleken.
6.6.3.
Het hof stelt tenslotte vast dat Leaseplan ter onderbouwing van haar stellingname een kopie van het paspoort van [persoon A] in het geding heeft gebracht, welke kopie was gevoegd bij een incassomachtiging op naam van [appellante] .
6.7.
Bij een dergelijke onderbouwing van het gevorderde heeft Leaseplan haar stellingname dusdanig concreet onderbouwd en de juistheid daarvan in zo vergaande mate aannemelijk gemaakt, dat [appellante] bij het voeren van verweer niet kan volstaan met de blote ontkenning van het bestaan van de gestelde overeenkomsten. Pas in een brief van 7 november 2019, overgelegd als productie door Leaseplan, merkt haar toenmalig gemachtigde op dat alle door Leaseplan overgelegde stukken getekend zouden zijn door een persoon genaamd [persoon B] . Overigens noemt [appellante] deze persoon niet bij naam in haar conclusie van antwoord (het hof moet de naam ontlenen aan hetgeen Leaseplan over het verweer van [appellante] opmerkt in de inleidende dagvaarding) en ook in de memorie van grieven stelt [appellante] niet concreet dat het deze persoon zou zijn geweest die de handtekeningen heeft gezet. Een verklaring van deze persoon wordt niet in het geding gebracht. NAW-gegevens betreffende deze persoon of andere informatie omtrent zijn relatie tot [persoon A] en/of [appellante] worden niet gegeven. [appellante] verklaart op geen enkele wijze waarom zij niet heeft geprotesteerd tegen gezonden correspondentie waarin de overeenkomsten werden bevestigd of facturen waarmee vergoedingen in rekening werden gebracht. Zij verklaart op geen enkele wijze hoe een derde (en welke derde) de beschikking heeft kunnen krijgen over het paspoort van [persoon A] . [appellante] verklaart ook op geen enkele wijze hoe het mogelijk is dat zij over een betalingsregeling heeft gecorrespondeerd met betrekking tot het gebruik van auto’s, terwijl zij pas in de memorie van grieven (randnr. 5) ineens kaal ontkend dat zij die ooit in gebruik heeft gehad.
6.8.
Het hof herhaalt nog maar eens wat hiervoor is overwogen: het leveren van bewijs komt pas aan de orde, wanneer de feiten die Leaseplan ter onderbouwing van de door haar gebezigde grondslag heeft gesteld voldoende gemotiveerd worden betwist. Bezien in het licht van die onderbouwing, is hetgeen [appellante] tot verweer aanvoert onvoldoende (en in elk geval onvoldoende geloofwaardig) om te kunnen spreken van een voldoende gemotiveerde betwisting van het gevorderde. Terecht en op goede gronden heeft de kantonrechter dan ook overwogen dat Leaseplan het door [appellante] gevoerde verweer afdoende had weerlegd.
6.9.
Het voorgaande betekent dat de grieven falen. Omdat het gestelde onvoldoende gemotiveerd is weersproken, bestaat ook geen reden om [appellante] of Leaseplan nog toe te laten tot (tegen)bewijs of om een deskundige in te schakelen voor een oordeel over de echtheid van de betwiste handtekeningen. Nu verder de omvang van het gevorderde niet wordt betwist en zijdens Leaseplan niet incidenteel is gegriefd tegen de beslissing om de buitengerechtelijke incassokosten te matigen, zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellante] heeft in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal op die grond worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Leaseplan op € 2.071,= aan griffierecht en op € 2.884,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Cremers, L.S. Frakes en P.S. Kamminga en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 augustus 2022.
griffier rolraadsheer