9.2.Het hof verwijst op dit punt allereerst naar hetgeen in het tussenarrest is overwogen onder 6.9.1 tot en met 6.9.3. Voor de leesbaarheid van dit arrest herhaalt het hof de relevante passages:
“6.9.1. (…) In hoger beroep heeft [appellante] concreet gesteld dat op 25 augustus 2015 tussen partijen overeenstemming tot stand is gekomen over een samenwerking zoals vastgelegd in een tweede concept voor een samenwerkingsovereenkomst die als productie 14 bij inleidende dagvaarding in het geding is gebracht. Bear Brothers heeft gemotiveerd betwist dat overeenstemming over de inhoud van dit stuk tot stand is gekomen. Zij heeft in dat verband ook de bewijswaarde van door [werknemer 2 appellante] en de [directeur appellante] afgelegde verklaringen aangevochten.
6.9.2.Het hof stelt vast dat de concept-overeenkomst als daarbij betrokken partijen vermeldt ’Bear Brothers B.V.’ en ‘ [appellante] ’ De relevante passage met betrekking tot beloning en winstdelingsregeling luiden als volgt:
“Beloning en arbeidsverhouding
1. Vaststelling werknemers en de afspraken.
Aanvangen met 2-4 vaste medewerkers in 2015. In 2016 uitbouwen naar 6-8 medewerkers in vaste dienst.
2. Salaris en pensioenregeling van [werknemer van Bear Brothers] : Huidige afspraken in stand houden. Bij normalisatie van het resultaat eerst een deel van winst als tantièmes toekennen aan [werknemer van Bear Brothers] . Per 1 januari 2016 dit eerst bezien en vastleggen voor de toekomst.
Aandeelhoudersschap\participatie
1. Minimale periode van aandeelhouderschap c.q. meeparticiperen is 2 jaar tenzij in goed overleg dit langer of korter moet zijn.
2. Verpanding, vruchtgebruik, etc. van de aandelen kan alleen na toestemming van de andere aandeelhouder(s)
3. Dividendpolitiek
Dividend keren wij alleen uit wanneer dit niet de continuiteit van het bedrijf in gevaar brengt: Wanneer het werkkapitaal positief is en de solvabiliteit EV\TV > 30% en Quick ratio > 1,3 kan dividend worden uitgekeerd. In overige gevallen na goedkeuring alle aandeelhouders en\of contractpartners (optieregeling).
4. Winstverdeling
- Op basis van 50\50 na normalisatie resultaat (salaris [werknemer van Bear Brothers] en andere specifieke uitgaven)
5. Vergoeding op ingebracht kapitaal
- Vergoeding 2,5% op gemiddelde openstaand bedrag.”
Verder vermeldt het concept onderaan onder het hoofd ‘Acties’ een aantal te ondernemen stappen, waarvan als eerste: “Definitief maken overeenkomst en 2e gesprek met [werknemer appellante] ”.
6.9.3.Het hof stelt vast dat in de concept-overeenkomst is onderkend dat deze definitief gemaakt moest worden. (…) dat het aan [appellante] is om bewijs bij te brengen van de door haar aan haar vordering ten grondslag gelegde feiten, meer in het bijzonder het feit dat op 25 augustus 2015 tussen partijen overeenstemming is bereikt over een samenwerkingsverband op basis van de inhoud van het tweede concept voor een daartoe te sluiten overeenkomst (productie 14 bij inleidende dagvaarding). Anders dan [appellante] aanvoert, blijkt dit niet uit de afspraken die zijn vastgelegd in het document “Proces en afspraken Bear Brothers d.d. 1 september 2015 versie 1”. Dit document houdt hoofdzakelijk afspraken in met betrekking tot de administratie en daarover bestond al een aparte regeling tussen [appellante] en Bear Brothers. Vooralsnog is niet gebleken dat dit document een nadere uitwerking is van die regeling of van de tweede concept-overeenkomst.”
9.3.1.Het hof stelt bij de waardering van de getuigenverklaringen, waarover hieronder meer, voorop dat tijdens de verhoren is gebleken dat met name de getuigen [werknemer appellante] , [appellante] en [werknemer van Bear Brothers] mannen van de praktijk zijn: prima in staat om een werk te calculeren en uit te voeren, maar minder goed op de hoogte van alle regels en consequenties die samenhangen met het optuigen van een bedrijfsorganisatie, met alle juridische haken en ogen die daaraan verbonden zijn. Uitgangspunt is daarom dat de tot beslissen bevoegde bestuurders van partijen een beperkte kennis van zaken hadden (en hebben) van het inrichten van een bedrijfsorganisatie en de juridische gevolgen van uitlatingen die zij in dat verband doen. Wat over en weer tussen [directeur appellante] en [werknemer van Bear Brothers] is besproken moet worden beoordeeld binnen die context.
9.3.2.[appellante] verklaart op dit punt:
“U verwijst naar afspraken over samenwerking die op papier zijn gezet. Wat op papier is gezet is op papier gezet door [werknemer 2 appellante] . Daar is verschillende keren over gesproken en ik ben ook wel bij een aantal besprekingen geweest. Maar dat is inmiddels 6 jaar geleden en wat er nu precies bij welke gelegenheid is besproken en op welke datum, dat weet ik nu niet precies meer. Ik ben een man van de bouw en voor mij is het spelletje niet zo moeilijk. We maken samen een werk en we rekenen af wat we afgesproken hebben. (…) Alle gesprekken zijn gelopen via mijn adviseur. Die heeft mij ook vertegenwoordigd bij de eerdere zittingen. Ik ben de jongen van de praktijk en werk in de zaak. Alle formele punten zijn voor mijn adviseur [werknemer 2 appellante] .”
9.3.3.[werknemer van Bear Brothers] verklaart op dit punt:
“Het gesprek op 25 augustus 2015 ging over een concept en was bedoeld om te praten over de intentie om verder, nauwer, samen te gaan werken. Ik had gezien welke marge [appellante] haalde in Haarlem en dacht dat ik financieel ook kon groeien. De vraag was hoe dat te gaan doen. Bij de gesprekken daarover zijn behalve ik [werknemer 2 appellante] aanwezig geweest en [werknemer 2 Bear Brothers] en mijn vrouw.
(…)
Ik heb indertijd ook met [werknemer 2 Bear Brothers] gesproken over de kwestie van een samenwerking waarbij [werknemer 2 Bear Brothers] mij vroeg wat ik eruit wilde halen. Voor mij was dat niet direct duidelijk. Mij gaat het erom maximaal te kunnen verdienen.
(…)
[werknemer 2 Bear Brothers] regelde mijn financiële zaken. [werknemer 2 appellante] heeft erop aangedrongen dat ik hem aan de kant zou zetten, maar ik ben blij dat ik dat niet gedaan heb.”
9.3.4.En [werknemer appellante] verklaart:
“Bij besprekingen over het concept van de overeenkomst ben ik niet betrokken geweest. Het kan wel zijn dat tijdens een aantal bijeenkomsten ooit is gesproken over een samenwerking, maar ik ben van de werkvloer en heb geen zeggenschap over het bedrijf. De stukken zijn verzorgd door [werknemer 2 appellante] .”
9.3.5.Ten slotte verklaart mevrouw [echtgenote werknemer van Bear Brothers] :
“Besprekingen over de samenwerking tussen [appellante] en Bear Brothers hebben altijd bij ons thuis plaatsgevonden. Ik ben daar altijd bij aanwezig geweest, bij alle besprekingen.
(…)
Ik werkte en werk in een eigen bedrijf met een compagnon in de muziekbranche. Daarnaast hielp en help ik mijn man in zijn bedrijf. Zo heb ik ook een deel van de administratie wel gedaan en dat doe ik nog steeds. De gesprekken met [werknemer 2 appellante] vonden altijd ’s avonds plaats en ik zorgde ervoor dat ik dan thuis was. Ik heb altijd meegesproken in die gesprekken.”
9.3.6.Het is [werknemer 2 appellante] geweest die, als bedrijfsadviseur van [appellante] , verantwoordelijk is geweest voor het op papier zetten van een aantal (te maken) afspraken. Dat volgt ook uit zijn eigen verklaring:
“In juni 2012 heb ik mijn bedrijf verkocht en vanaf mei 2013 ben ik mij intensiever gaan bemoeien met [appellante] , nadat ik in december2012 bij mijn bedrijf was vertrokken. Bij [appellante] kwam ik in een bedrijf waarin de omzet in de nieuwbouw was terug gevallen van ongeveer 4 miljoen per jaar naar 2 ton. In de renovatie werd nog wel geld verdiend, maar al met al niet voldoende om een faillissement te voorkomen. Dat is toen aangevraagd en vanaf 6 januari 2014 is [appellante] opgestart en ben ik bij die B.V. betrokken geraakt als adviseur.”
9.4.1.Ten aanzien van de vraag of op 25 augustus 2015 tussen partijen overeenstemming is bereikt over een samenwerkingsverband op basis van de inhoud van het tweede concept voor een daartoe te sluiten overeenkomst is het hof van oordeel dat dat niet, althans niet met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] er niet in is geslaagd het haar onder a. van het tussenarrest opgedragen bewijs te leveren. Daartoe overweegt het hof als volgt.
9.4.2.In de eerste plaats heeft het hof al overwogen dat het tweede concept voor een samenwerkingsovereenkomst ook niet meer is dan dat: een concept. Dat blijkt uit de titel die erboven staat en verder ook uit de inhoud van het concept, waarin op vele plaatsen wordt verwezen naar nog uit te werken regelingen. Dit concept behelst dan ook naar het oordeel van het hof niet meer dan een schets van een te sluiten samenwerkingsovereenkomst, die op vele, ook essentiële, punten nader uitwerking behoefde. Bear Brothers heeft betwist dat zij expliciet heeft ingestemd met de inhoud van dit concept.
[echtgenote werknemer van Bear Brothers] :
“Besprekingen over de samenwerking tussen [appellante] en Bear Brothers hebben altijd bij ons thuis plaatsgevonden. Ik ben daar altijd bij aanwezig geweest, bij alle besprekingen. Of er specifiek een bespreking is geweest op 25 augustus 2015 durf ik nu niet meer te zeggen. Er is een aantal keer gesproken over een uitgebreidere samenwerking, maar er is nooit een afrondende bespreking geweest voor het ondertekenen van een concrete overeenkomst.
Tijdens een eerste vergadering hebben we gebrainstormd met [werknemer 2 appellante] over hoe een
mogelijke verdergaande samenwerking eruit zou kunnen zien. [werknemer 2 appellante] is nogal formeel en kwam bij volgende bijeenkomsten meteen met een concept voor een overeenkomst. In die concepten stonden zaken die we in de praktijk zouden uitproberen. De vervolgbijeenkomsten hebben verder een informeel karakter gehad. We zijn gewoon een aantal van de zaken die in die concepten stonden gaan uitproberen. Het enige waar eigenlijk concreet uitvoering aan is gegeven was het overdragen van de administratie aan personeel van [appellante] . Maar daar is ook voor betaald.”
[werknemer van Bear Brothers] :
“Een overeenkomst zoals die als concept in het geding is gebracht is nooit definitief tot stand gekomen. Die overeenkomst is door mij niet ondertekend. Mij is ook nooit gevraagd om een handtekening te zetten onder een contract. Een dergelijk contract is er ook helemaal niet. Ik heb ook nooit gezegd dat ik het niet nodig vond om zo’n contract te tekenen. Over dit concept is nooit definitief overeenstemming gekomen. Er is ook niet naar de letter van dit concept gehandeld, want via [werknemer appellante] zou ik werk van [appellante] krijgen, maar ik heb geen enkele offerte van [appellante] gezien in de tijd dat [werknemer appellante] bij mij werkte.”
9.4.3.[werknemer 2 appellante] verklaart hierover:
“Toen is de gedachte opgekomen om een participatie overeenkomst aan te gaan met Bear zodat zij op termijn klanten van [werknemer appellante] over konden nemen. Daarover hebben besprekingen plaats gevonden in de loop van 2015 die uiteindelijk hebben geresulteerd in de stukken die als productie 14 bij dagvaarding en productie 1 bij conclusie van antwoord/eis in reconventie in het geding zijn gebracht. Dat laatste stuk is het resultaat van een bijeenkomst die op 25 augustus 2015 heeft plaats gevonden aan de keukentafel bij [werknemer van Bear Brothers] thuis. [werknemer appellante] was daar aanwezig en ik en [werknemer van Bear Brothers] . Dat was na de bouwvakvakantie. Vanaf dat moment is [werknemer appellante] actief met de onderaannemers van Bear aan de slag gegaan en wij met hun boekhouding.”
Hieruit volgt niet dat op 25 augustus 2015 overeenstemming heeft bestaan over een definitief gemaakte overeenkomst. Er was overeenstemming over de uitgangspunten voor een samenwerking, maar zoals in het (2e) concept al staat vermeld, diende een en ander nader uitgewerkt te worden.
9.4.4.Voor zover [appellante] zich erop beroept dat feitelijk uitvoering is gegeven aan de gemaakte afspraken, stelt het hof vast dat de concept-samenwerkingsovereenkomst in de considerans expliciet vermeldt dat partijen een langdurige samenwerking nastreven en “
ook juridische zich aan elkaar (willen gaan) verplichten (per 1-1-2017, na evaluatie)”. Wanneer [echtgenote werknemer van Bear Brothers] verklaart dat partijen na augustus 2015 een aantal zaken is gaan uitproberen, past dat precies in die considerans: kijken hoe de samenwerking kan verlopen om die met ingang van 1 januari 2017 na een evaluatie in een definitieve vorm te gieten.
9.5.1.Meer in het bijzonder met betrekking tot de winstdeling heeft [werknemer 2 appellante] verklaard:
“U vraagt mij waarom het voor Bear interessant was om een afspraak te maken over de
winstdeling. Als je gaat participeren in een bedrijf door het nemen van een aandeel, ga je ook delen in de winst via dividend. Maar zolang je geen aandelen hebt in het bedrijf, heb je ook geen aanspraak op dividend en moet je dus zoeken naar een andere oplossing om te profiteren van de winst die van de participatie gemaakt wordt. Dat was de achtergrond achter de winstdelingsregeling. Bear Brothers had daar profijt van, omdat wij onze onderaannemers via Bear lieten werken en zo een cashflow genereerden bij Bear. Wij hebben omzet bij Bear geparkeerd en dan is het redelijk dat wij daar ook van profiteren.”
9.5.2.Zowel [werknemer van Bear Brothers] (zie hiervoor, 9.4.1.) als [echtgenote werknemer van Bear Brothers] hebben bestreden dat Bear Brothers ooit opdrachten van [appellante] heeft ontvangen. [echtgenote werknemer van Bear Brothers] verklaart:
“Wij zouden projecten via [appellante] binnenkrijgen maar daar hebben we ook nooit iets van gezien. Wat we ons aanvankelijk voor ogen hadden was dat Bear Brothers het gebied boven de rivieren zou gaan bestrijken en [appellante] het gebied onder de rivieren. In de praktijk is daar niets van terecht gekomen. In de eerste gesprekken is al wel besproken dat het redelijk zou zijn wanneer [appellante] een deel van de winst van Bear Brothers zou krijgen als [werknemer van Bear Brothers] via [appellante] een aantal projecten zou krijgen. Maar uiteindelijk zijn de afspraken over projecten die [werknemer van Bear Brothers] via [appellante] heeft uitgevoerd altijd hetzelfde gebleven. [werknemer van Bear Brothers] was een prefered supplier van [appellante] en daarin is in feiten nooit iets veranderd.”
9.5.3.[werknemer 2 Bear Brothers] verklaart niet direct over het verstrekken van opdrachten door [appellante] of het verleggen van werk van [appellante] naar Bear Brothers, maar hij verklaart wel:
“Vanaf 1 januari 2017 hebben partijen eigenlijk niets meer samen gedaan. Ik heb wel gezien dat sedertdien de omzet en het resultaat van Bear Brothers flink zijn gestegen. Ik concludeer daaruit dat [werknemer van Bear Brothers] in zijn eentje beter af is dan hij was toen hij nog met [appellante] samenwerkte.”
9.5.4.Het hof beoordeelt deze getuigenverklaringen in samenhang met alle relevante beschikbare gegevens, in het bijzonder de informatie onder 15 van de memorie van grieven en de e-mails die [appellante] heeft beschreven in haar memorie na enquête. Bezien in deze context heeft [appellante] met deze getuigenverklaringen in onvoldoende mate aannemelijk gemaakt dat er gegronde redenen bestonden om, vanuit het door [werknemer 2 appellante] aangevoerde uitgangspunt voor een winstdelingsregeling, Bear Brothers gehouden te achten om een deel van de door haar gemaakte winst af te dragen aan [appellante] . Dat [appellante] in relevante mate conform de gemaakte afspraken werk heeft toebedeeld aan Bear Brothers, anders dan tot dan toe gebruikelijk door Bear Brothers in te schakelen als onderaannemer, is niet (voldoende) gebleken. Bij conclusie van antwoord/eis stelt [appellante] weliswaar dat zij voor Bear Brothers extra omzet heeft gegenereerd door de facturering aan onderaannemers via Bear Brothers te laten verlopen, maar zij heeft dit niet onderbouwd door een overzicht van die facturen of een opsomming van de concrete projecten waarbij zij Bear Brothers heeft laten factureren voor werk dat feitelijk door [appellante] , en in elk geval niet door Bear Brothers zelf, was uitgevoerd. Bij memorie van grieven voert [appellante] nog aan dat door [werknemer appellante] binnengehaalde projecten als projecten van Bear Brothers zijn geadministreerd, maar omdat was overeengekomen dat [werknemer appellante] (deels) voor Bear Brothers zou gaan werken kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat dit projecten van [appellante] betrof, waarvoor (slechts) de facturering via Bear Brothers zou lopen. Dat blijkt ook niet uit productie 1 bij de memorie van grieven. Een concrete opsomming van door [appellante] uitgevoerde projecten waarvan (slechts) de facturering via Bear Brothers is verlopen is ook bij memorie van grieven niet in het geding gebracht. Wanneer [appellante] Bear Brothers als “preferred supplier” werk in onderaanneming laat uitvoeren, levert dat op zich nog geen grond op om Bear Brothers gehouden te achten een deel van het door haar daarmee behaalde resultaat aan [appellante] af te dragen. Dat er sprake is geweest van een andere constructie dan de gebruikelijke relatie van aannemer en onderaannemer volgt ook niet, althans niet voldoende concreet, uit de verklaring van [directeur appellante] . De door hem genoemde voordelen die Bear Brothers zou hebben genoten, zoals bijvoorbeeld kostenbesparingen bij inkoop van materialen, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof zo’n winstdeling ook niet. Het door Bear Brothers op dit punt gevoerde verweer is dan ook onvoldoende gemotiveerd weersproken.
9.5.5.Los van de omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat Bear Brothers uitdrukkelijk heeft ingestemd met een winstdelingsregeling, is dus ook niet, althans niet in voldoende mate, gebleken dat [appellante] op grond van de gebleken gang van zaken in combinatie met het achterliggende motief voor een winstdelingsregeling er binnen de hiervoor in r.o. 9.3.1. geschetste context op mocht vertrouwen dat Bear Brothers een deel van de door haar gemaakte winst met haar, [appellante] , zou delen.