€ 1.500,00 voor immateriële schade.
De politierechter heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen, namelijk tot het bedrag van € 1.886,60 (posten I tot en met IV geheel en post V gedeeltelijk) en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging ter zake van de materiële en immateriële schade bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat de vordering dient te worden gematigd vanwege eigen schuld aan de zijde van de aangever.
Het hof overweegt als volgt.
De materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde kosten voor de kledingschade (post III) zijn toewijsbaar tot een bedrag van € 62,50. Uit de processtukken blijkt immers dat de trainingsbroek die het slachtoffer tijde van het incident droeg, als gevolg van het bewezenverklaarde is gescheurd. Het hof is van oordeel dat de schade die ziet op de lederen hes onvoldoende is onderbouwd, waardoor deze dient te worden afgewezen.
De overige door de benadeelde partij gevorderde materiële schadeposten (posten I, II en IV) zijn voldoende onderbouwd en niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. De schadeposten komen als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit geleden schade voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 461,30 (posten I, II en IV geheel en post III gedeeltelijk) te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade is op verschillende tijdstippen ontstaan. Het hof zal om die reden bij wijze van moderatie bepalen dat de materiële schade is ontstaan op 1 april 2020. De wettelijke rente over de materiële schade zal aldus vanaf laatstgenoemde datum worden toegewezen.
De immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot het na te melden bedrag. Zoals reeds uit het hiervoor overwogene volgt, zijn de gevolgen van het handelen van de verdachte voor de benadeelde erg groot: het letsel belemmert de benadeelde in zijn dagelijks leven en zal dat in de toekomst mogelijk blijven doen.
Gelet op de aard, de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 1.500,00.
Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof overweegt ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer omtrent de eigen schuld aan de zijde van aangever als volgt. Het hof stelt op grond van het procesdossier vast dat aangever weliswaar – nadat zijn banden vermoedelijk door de verdachte waren lek gestoken – op de verdachte af is gerend en zich toen wellicht verbaal agressief jegens de verdachte heeft geuit, doch dat de daarop gegeven reactie van de verdachte disproportioneel is geweest. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om rekening te houden met eigen schuld van de benadeelde in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Het verweer wordt verworpen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een totaalbedrag van € 1.961,30. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor ten hoogste 29 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.